1.6.Per e-mail van 10 december 2018 heeft een medewerker expert financiën van verweerder - samengevat - aan eiser laten weten dat de zaak is besproken en dat er gelet op de beleidsregels geen kwijtschelding kan worden verleend omdat de vordering is ontstaan door schending van de informatieplicht. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding bij het bestreden besluit in stand gelaten. Sinds 2013 is verweerder verplicht om alle schulden in te vorderen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting. Verweerder heeft altijd gebruik gemaakt van de bevoegdheid om fraudeschulden terug- en in te vorderen. Er is geen ander beleid waarin fraudeschulden werden kwijtgescholden. De beleidsregels gemeentelijke Werk- en inkomensvoorzieningen Zaanstad 2015 (de Beleidsregels) voorzien in de mogelijkheid voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van schulden. Van kwijtschelding wordt, conform de verplichting vanuit de wet, afgezien als sprake is van een schending van de informatieplicht. Eiser heeft meermalen zijn inlichtingenverplichting bewust geschonden. Er is sprake van fraudevorderingen. Van de totale schuld is slechts een zeer gering deel afgelost. In 2012 is uit onderzoek gebleken dat eiser al jaren beschikte over een groot vermogen in het buitenland. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat eiser al jaren op minimumniveau leeft. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om gedeeltelijk of geheel van terugvordering af te zien. Er is dan ook terecht aan eiser geen kwijtschelding verleend.
3. Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder op grond van artikel 58, zevende lid, van de PW, aanleiding had moeten zien om de oudste vordering, ontstaan in 2006, kwijt te schelden. Volgens eisers is er in het (destijds geldende) beleid onvoldoende rekening gehouden met omstandigheden die in de persoon van eisers zelf liggen. Dat maakt het beleid onverbindend. Als matiging of kwijtschelding is uitgesloten bij fraudeschulden omdat fraude niet mag lonen dan is dat onredelijk en strijdig met de door de wetgever geformuleerde uitgangspunten. Er kan niet worden kwijtgescholden zolang men meent dat er een mogelijkheid is tot terugbetalen. Eisers kunnen echter niet terugbetalen. Eisers verzoeken de rechtbank om de schuld die het besluit van 11 januari 2006 ten grondslag heeft als kwijtgescholden te beschouwen.
4. De rechtbank zal met partijen de e-mail van verweerder van 10 december 2018 aanmerken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar van eisers is te laat ingediend, maar deze termijnoverschrijding is verschoonbaar nu een bezwaarclausule ontbrak. Verweerder heeft het bezwaar van eisers dan ook terecht inhoudelijk beoordeeld. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers hebben verzocht om kwijtschelding van de vordering die als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting door het niet melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding bij besluit van 11 januari 2006 is ontstaan. Dit besluit staat in rechte vast.
6. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:241, volgt, onder verwijzing naar het overgangsrecht, dat de wijziging van artikel 58, eerste lid, (waarbij de verplichting tot terugvordering is ingevoerd) en de toevoeging van artikel 58, zevende en achtste lid, van de Wwb per 1 januari 2013, waarbij uitzonderingsmogelijkheden op het eerste lid zijn gecreëerd, niet van toepassing zijn op vorderingen die zijn ontstaan uiterlijk op de dag vóór de dag van inwerkingtreding van dit artikel (artikel XXV, zesde lid, in samenhang gelezen met artikel XIV onder G van de Wet aanscherping). De vordering is hier ontstaan met de toezending van het terugvorderingsbesluit van 11 januari 2006. Hieruit volgt dat verweerder niet verplicht was om ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, maar dat hij daartoe bevoegd was. 7. Ingevolge artikel 58 van de Wwb (tekst tot 1 januari 2013) kunnen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand worden teruggevorderd. Het gaat daarbij - naar de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever - om een discretionaire bevoegdheid van het college. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 2 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3647) ligt de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering daarin besloten, dus om het restant van de schuld kwijt te schelden. 8. Deze bevoegdheid van verweerder om geheel of gedeeltelijk van verder terug- en invordering af te zien is nader uitgewerkt in de Beleidsregels.
9. Verweerder heeft ten aanzien van deze bevoegdheid in het bestreden besluit verwezen naar artikel 8.1.1 van de Beleidsregels. Volgens dit artikel maakt verweerder in alle gevallen waarin hij op grond van de wetten bevoegd is om uitkeringsbesluiten te herzien of in te trekken, een uitkering terug te vorderen en teruggevorderde bedragen in te vorderen of door verrekening te innen, in volle omvang van deze bevoegdheden gebruik. In afwijking van het eerste lid kan verweerder geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als dringende redenen dit rechtvaardigen, of indien en voor zover de bepalingen van dit hoofdstuk een bijzondere grond voor matiging opleveren. Ingevolge artikel 8.1.5, tweede lid, wordt van kwijtschelding afgezien als de vordering is ontstaan door schending van de informatieplicht.
10. Vast staat dat de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting. Eisers voldoen dan ook niet aan de voorwaarden uit de Beleidsregels om voor kwijtschelding in aanmerking te komen. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Verweerder heeft in overeenstemming hiermee gehandeld door het verzoek om kwijtschelding af te wijzen. Er is voorts geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de Beleidsregels af had moeten wijken.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.