ECLI:NL:RBNHO:2020:3205

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
HAA 18_720
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering, duurzaam arbeidsvermogen en rechtsmiddelen in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 20 april 2020, is de zaak behandeld van eiseres die een Wajong-uitkering aanvroeg. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en na een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) werd het besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om haar geen uitkering toe te kennen, opnieuw beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing onvoldoende gemotiveerd was en dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet voldoende inzichtelijk hadden gemaakt hoe de situatie van eiseres was veranderd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres met terugwerkende kracht recht kreeg op een Wajong-uitkering vanaf 15 februari 2017. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/720

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] ,

eiseres
(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) omdat de verwachting is dat zij in de toekomst arbeidsvermogen heeft.
Bij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst. Daarbij is verweerder in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 april 2018, welke derhalve dateert van na het onderhavige bestreden besluit van 11 januari 2018, een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige opdracht te geven een aanvullende rapportage over eiseres uit te brengen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op een nadere zitting te worden gehoord. Hierop heeft de rechtbank op 1 april 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft op 21 februari 2015 een Wajong uitkering aangevraagd. Bij besluit van 20 mei 2015 is de aanvraag afgewezen. Het bezwaar van eiseres is bij besluit van 20 oktober 2015 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 23 juni 2016 heeft deze rechtbank het beroep (15/5411) ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de CRvB op 5 april 2018 een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) gedaan. Daarin is geoordeeld dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 10 augustus 2015 niet volgt wat de behandeling van eiseres inhoudt en hoe en op welke wijze de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich kunnen ontwikkelen. Dat volgens de arts groei is te verwachten bij eiseres is een algemene conclusie die niet is toegespitst op haar situatie. Voorts ontbreekt in het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 oktober 2015 een onderbouwing over hoe en op welke wijze behandeling van invloed is op de ontwikkelingen van de bekwaamheden. Ook is niet inzichtelijk gemaakt welke taken eiseres zou kunnen gaan verrichten, aldus de CRvB. Vervolgens is verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen. In de einduitspraak van 22 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1857) is het besluit van 20 oktober 2015 vernietigd, maar zijn de rechtsgevolgen in stand gebleven omdat verweerder de gebreken afdoende heeft hersteld.
1.1 De voorliggende aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft eiseres ingediend op 15 februari 2017. Op 11 april 2017 heeft verzekeringsarts [Naam] eiseres op het spreekuur gezien. In zijn rapport van 22 juni 2017 geeft de arts aan dat eiseres al jaren bekend is met paniekaanvallen, angsten en somberheid en een autisme stoornis. Ze heeft veel therapie gehad en is nog in behandeling bij [naam 1] . Zij is licht verstandelijk gehandicapt. Van de gemeente [naam 2] heeft zij een indicatie gekregen voor dagbesteding en persoonlijke begeleiding bij de [naam 4] . Thans gaat zij drie maal per week naar de dagbesteding. Dit vergt zoveel energie van haar dat ze niet in staat is 4 uur per dag, 5 dagen te werken. Volgens de arts is er nog altijd groei in haar mogelijkheden te verwachten gezien de ontwikkeling van de laatste jaren en het feit dat ze nog in behandeling is. Het plan is om meer stabiliteit in haar klachten te krijgen, minder vermoeidheid en meer zelfstandigheid te ontwikkelen. De prognose is dat de functionele mogelijkheden op lange termijn wezenlijk zullen toenemen. Het ontbreken van arbeidsvermogen is derhalve niet duurzaam te achten. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 4] het dossier bestudeerd en de hoorzitting van 30 november 2017 bijgewoond. Haar bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 7 december 2017. Daarin is geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om af te wijken van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. Sinds de vorige aanvraag in 2015 blijkt dat er ontwikkeling in positieve zin is geweest. Ook is het activiteitenniveau van eiseres toegenomen. Tijdens de drie dagen dagbesteding kan ze een uur aaneengesloten werken en per dag vier uur. Er is dus geen groot verschil meer met 5x4 uur werken per week. Omdat behandeling nog steeds is gericht op verbetering en ontwikkeling is te verwachten dat ze in de toekomst 20 uur per week kan werken. Daarnaast is de stemmingsstoornis duidelijk verbeterd. Gesteld kan worden dat eiseres iets minder sterk beperkt is voor stress en spanningen en omgaan met conflicten.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam 7] concludeert in haar rapport van 21 december 2017 dat tussen de vorige aanvraag uit 2015 en de voorliggende aanvraag van 2017 niet is gebleken dat eiseres geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Zij maakt momenteel kaarsen en pakt deze in. Deze taken verricht ze naar behoren. Ook beschikt zij inmiddels over basale werknemersvaardigheden. Thans is ze nog niet 4 uur per dag belastbaar maar hierin is verbetering te verwachten.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 6] van 7 december 2017 en het arbeidsdeskundige onderzoek van [naam 7] van 21 december 2017 ten grondslag gelegd en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres merkt in beroep op dat deze zaak verband houdt met de voornoemde zaak 15/5411 waarover op 27 juni 2016 in eerste aanleg uitspraak is gedaan. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Omdat er nog geen uitspraak was gedaan door de CRvB heeft eiseres beroep aangetekend tegen het besluit van 11 januari 2018. Aan de orde is de uitleg van het begrip duurzaam in de zin van de wet Wajong 2015. Daar gaat ook de zaak over die nog loopt bij de CRvB. Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat zij nog mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en dat daaronder ook onbetaalde arbeid kan vallen. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van de CRvB van 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2994) over de uitleg van het begrip duurzaamheid en de bijbehorende noot van Van den Boogaard. In die zaak ging het om uitleg van het begrip duurzaam onder de wet Wajong 2010. De CRvB heeft dat uitgelegd als niet in staat zijnde tot het verrichten van betaalde arbeid. Daarbij is dus uitdrukkelijk de band met het verdienvermogen niet uit het oog verloren. Volgens eiseres is het begrip duurzaam in de wet Wajong 2010 identiek aan het begrip in de wet Wajong 2015. Eiseres meent dan ook dat in haar geval sprake is van duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
In de aanvullende gronden van 22 november 2019 brengt eiseres naar voren dat zij inmiddels een derde aanvraag heeft ingediend. Bij besluit van 29 november 2019 heeft verweerder, onder verwijzing naar een medisch rapport van 21 november 2019 en een arbeidsdeskundig rapport van 28 november 2019, besloten aan eiseres vanaf 20 juni 2019 een Wajong-uitkering toe te kennen.
4. Na schorsing van de zitting heeft verweerder de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep om advies gevraagd. De arts [naam 6] stelt in haar rapport van 12 december 2019 dat er geen argumenten zijn om een ander standpunt in te nemen inzake de duurzaamheid als op 27 februari 2017. Op dat moment was verbetering opgetreden omdat de depressie in remissie was en de dagelijkse activiteiten waren uitgebreid en was niet te verwachten dat deze ontwikkeling zich niet verder zou voortzetten. De arbeidsdeskundige [naam 7] verwijst in haar rapport van 12 december 2019 naar het rapport van 21 december 2017 waarin is onderbouwd dat eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat zij instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren. Er is geen aanleiding daar thans een ander standpunt over in te nemen hoewel de derde aanvraag inmiddels is gehonoreerd.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Op grond van het zesde lid wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
5.2
Op grond van artikel 1a, aanhef en eerste lid, van het Schattingsbesluit, voor zover hier van belang, heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Op grond van het derde lid kunnen bij ministeriële regeling met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.
5.3
Voor het recht op uitkering op grond van de Wajong 2015 moet het Uwv dus beoordelen of de betrokkene aan (ten minste) een van de vier in het eerste lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden voldoet. Is dat het geval dan moet het Uwv beoordelen of deze situatie duurzaam is als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015. Als de betrokkene bezwaar maakt tegen het oordeel dat geen sprake is van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, zullen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, rekening houdend met alle medische en arbeidskundige gegevens die in de bezwaarfase voorhanden zijn, voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, beoordelen of de inschatting van het niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen gehandhaafd moet blijven.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 15 februari 2017, de dag waarop de aanvraag is ingediend, geen arbeidsvermogen had. In geschil is slechts de vraag of eiseres duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Gelet op artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015 moet voor het recht op uitkering worden beoordeeld of eiseres in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.5
De nadere onderbouwing van de bezwaarverzekeringsarts en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, opgenomen in hun rapporten van 12 december 2019, acht de rechtbank in het licht van hetgeen in het proces-verbaal van afspraken na de schorsing van het onderzoek ter zitting aan verweerder is verzocht, niet voldoende. De rechtbank overweegt daartoe dat zij zich weliswaar op het standpunt stellen dat van een situatie van duurzaamheid nog geen sprake is, maar dat op geen enkele wijze inzichtelijk wordt gemaakt hoe de ingewikkelde complexe problematiek van eiseres ten tijde in geding concreet verschilt van de situatie van eiseres medio 2019. De rechtbank benadrukt dat in deze niet zozeer van belang is of sprake kan zijn van een verbetering van de functionele mogelijkheden van eiseres, maar ook – en vooral – of zo’n verbetering van invloed kan zijn op de mate van arbeidsongeschiktheid. Dat van dit laatste sprake zal kunnen zijn wordt slechts in algemene bewoordingen aangenomen. In dit verband kan de rechtbank er bezwaarlijk aan voorbijgaan dat in het kader van deze procedure namens verweerder geen bezoek is gebracht aan de dagbestedingsplek van eiseres, terwijl dat naar aanleiding van de derde aanvraag wel is gebeurd op 19 november 2019. Ook ontbreekt elke informatie van de begeleiders van eiseres. Niet duidelijk is daarom hoe een en ander zich verhoudt tot hetgeen tijdens de hoorzitting van 30 november 2017 namens eiseres naar voren is gebracht en waarbij een veel minder positief beeld wordt geschetst van de ontwikkeling van eiseres vanaf 2015 dan waarvan namens verweerder wordt uitgegaan. Aan de namens verweerder na de tussenuitspraak overgelegde aanvullende motiveringen komt in dit kader onvoldoende gewicht toe, aangezien deze rapportages in wezen niet meer zijn dan een herhaling van de eerder ingenomen standpunten. Een en ander overziend acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Verweerder is er verder niet in geslaagd om dit gebrek na de schorsing weg te nemen. In die situatie is het naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd om ervan uit te gaan dat verweerder kennelijk niet in staat is het bestreden besluit te voorzien van een toereikende motivering.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. De rechtbank zal bepalen dat eiseres met ingang van 15 februari 2017 recht heeft op een Wajong-uitkering.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1312,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 januari 2018;
- herroept het primaire besluit van 26 juni 2017;
- bepaalt dat eiseres per 15 februari 2017 recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van 11 januari 2018;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1312,50.
Deze uitspraak is gedaan op door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier, op 20 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.