ECLI:NL:RBNHO:2020:3880

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4603
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van een IVA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 20 mei 2020, is de vraag aan de orde of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres duurzaam is. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft een aanvullende motivering ingediend, waarop eiseres en de derde-partij afzonderlijk hebben gereageerd. De rechtbank heeft besloten om geen nadere zitting te houden en de uitspraak te doen door een andere rechter dan die het onderzoek ter zitting heeft gedaan.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is. De kern van de zaak betreft de vraag of er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid van eiseres zal optreden. De rechtbank verwijst naar eerdere rapportages en oordeelt dat de door verweerder ingeschakelde internist onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de veronderstelling dat er een kans op herstel bestaat. De rechtbank concludeert dat er geen meer dan geringe kans op herstel is en dat eiseres op de datum in geding, 1 mei 2017, volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.312,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. M.H. Welter),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

met als derde-partij: de korpschef van politie,

(gemachtigde: mr. M.H. ten Have).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 23 april 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres en derde-partij hebben hierop ieder afzonderlijk een schriftelijke zienswijze gegeven.
Verweerder heeft op de zienswijzen gereageerd.
Partijen hebben ermee ingestemd dat de rechtbank een nadere zitting achterwege heeft gelaten en dat de uitspraak wordt gedaan door een andere rechter dan die het onderzoek ter zitting heeft gedaan. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694
2.1
Zoals ook in de tussenuitspraak werd overwogen, is de kern van deze zaak de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres als duurzaam moet worden aangemerkt. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en ook een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De verzekeringsarts moet daarbij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Gelet op het door verweerder gehanteerde beoordelingskader voor de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen en de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, moet in dit geval beoordeeld worden of er een redelijke of goede verwachting was dat verbetering van de belastbaarheid zou optreden dan wel dat verbetering van de belastbaarheid ten tijde van de datum in geding niet of nauwelijks was te verwachten.
2.2
In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank verder dat verweerder onvoldoende deugdelijk had gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam was. Verweerder baseerde zich hoofdzakelijk op een rapportage van [naam 1] . Hij had in zijn rapportage alleen aangegeven dat, wanneer de stressoren weggenomen kunnen worden, de diabetesregulatie makkelijker wordt, waardoor de gastroparese zal verbeteren en dat daardoor de regulering beter mogelijk zou zijn. Dit was volgens hem echter niet zeker. Daaraan voegde hij toe dat verbetering van de gastroparese als de diabetes goed is gereguleerd, niet zeker is. Een meer dan geringe kans op verbetering, zoals verweerder heeft aangenomen, valt hieruit niet af te leiden en al helemaal geen redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
De rechtbank heeft verweerder in overweging gegeven dat de gebreken in het bestreden besluit hersteld zouden kunnen worden door de door verweerder ingeschakelde internist [naam 1] en/of de behandelend internist [naam 2] nader te bevragen omtrent stap 3 van het beoordelingskader en door hen op de verschillende standpunten te laten reageren.
3.1
Verweerder heeft een nadere rapportage van 16 juni 2019 van [naam 1] overgelegd. [naam 1] geeft daarin aan dat de gastroparese en de diabetes melitus elkaar in stand houden. Verder herhaalt hij dat er een kans bestaat dat een betere regulering van de diabetes melitus kan worden bereikt wanneer andere factoren, naast de gastroparese, worden weggenomen. Daaraan voegt hij toe dat als de diabetesregulering verbetert, de gastroparese kan verbeteren en dat dit een positieve invloed kan hebben. Ook geeft hij in zijn rapport aan dat hij het met de verzekeringsarts bezwaar en beroep eens is dat bij een betere regulering voor te stellen is dat eiseres weer partieel zou kunnen werken in een situatie met niet stressende arbeid en regelmatige werktijden.
3.2
De rechtbank constateert dat uit de rapportage van [naam 1] nog steeds niet blijkt van een meer dan geringe kans op herstel van mogelijkheden in de toekomst, laat staan een redelijke of goede verwachting daarop. Immers volgt ook nu uit zijn rapportage dat er weliswaar een kans bestaat dat een betere regulering van de diabetes kan worden bereikt wanneer andere factoren, naast de gastroparese, kunnen worden weggenomen, echter niet duidelijk is hoe gering of groot deze kans is en in hoeverre een verbetering zal kunnen optreden. En als de diabetesregulatie al verbetert, blijft volgens [naam 1] vervolgens onzeker of de gastroparese daardoor verbetert. Dit kan zo zijn, maar het kan ook zo zijn dat er geen verbetering van de gastroparese optreedt. De lezing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de vraagstelling aan [naam 1] , dat de diabetes en gastroparese als het ware hand in hand gaan en dat als de regulatie van de diabetes makkelijk wordt de gastroparese daardoor kan verbeteren, is dus geen zekerheid. Hoe groot of gering deze kans is, kan uit de rapportage van [naam 1] niet worden opgemaakt. [naam 1] geeft immers aan dat wellicht te somber is gezegd dat dit niet of nauwelijks verwacht kan worden. Dit zal volgens [naam 1] afgewacht moeten worden.
Aan de opmerking van [naam 1] over de mogelijkheid dat eiseres weer partieel zou kunnen gaan werken bij een betere regulering, gaat de rechtbank voorbij. Het is namelijk niet duidelijk of [naam 1] vanuit zijn expertise gekwalificeerd is om iets over de verbetering van de belastbaarheid van eiseres te zeggen. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel in zijn vraagstelling aan [naam 1] als in zijn nadere rapportages niet uitgelegd waarom het tot verbetering van de belastbaarheid van eiseres zou kunnen leiden. Daarbij geldt dat het feit dat niet is uit te sluiten dat de gezondheid van eiseres verbetert, niet hetzelfde is als een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. In het rapport van 11 september 2019 schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar dat het zeer goed mogelijk is dat de suikerregulatie en gastroparese normaliseren, maar die conclusie vindt geen steun in de onderliggende rapportages.
3.3
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder er niet in is geslaagd het gebrek te herstellen. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is. Het beroep is gegrond.
4. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Niet in geschil is dat eiseres per datum in geding, zijnde 1 mei 2017, volledig arbeidsongeschikt is. In deze procedure is niet gebleken van een meer dan geringe kans op herstel van mogelijkheden in de toekomst, laat staan een redelijke of goede verwachting daarop. Dit betekent dat eiseres op 1 mei 2017 voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering. De rechtbank zal verweerder opdragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze vaststelling.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2020, door mr. L Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.