Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2020 in de zaak tussen
de invorderingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Samenwerkingsverband:
Vennoten
- Verweerder is bij brief van 26 november 2019 in gebreke gesteld vanwege het uitblijven een beslissing op bezwaar. Eerst op 23 december 2019, met dagtekening 10 december 2019, is de uitspraak op bezwaar ontvangen. Kennelijk is de uitspraak op bezwaar op 20 december 2019 ter post aangeboden. Daarmee is de uitspraak op bezwaar op 23 december 2019 op de juiste wijze bekendgemaakt. De dagtekening van 10 december 2019 doet daaraan niet af. Voor zover verweerder stelt dat de uitspraak op bezwaar op 10 december 2019 is verzonden, rust de bewijslast bij verweerder. Omdat de uitspraak op bezwaar niet tijdig is gegeven, verbeurt verweerder een dwangsom. Verweerder heeft verzuimd een dwangsombeschikking te nemen, nu verweerder gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) was gehouden de dwangsom bij beschikking vast te stellen.
- Met betrekking tot de weigering van verweerder een proceskostenvergoeding toe te kennen heeft eiser gesteld dat hij niet (voldoende) juridisch onderlegd is. Procedures als de onderhavige vereisen een specifieke (fiscaal-)juridische kennis die bij eiser ontbreekt. De heffing en invordering van gemeentelijke belastingen vereisen deskundigheid van (specifieke) belastingwetten. Bovendien is kennis vereist van de Awb. Het is dan ook buiten alle redelijkheid de proceskostenvergoeding af te wijzen. Meer in het algemeen betoogt eiser dat het aan de belanghebbende is om te bepalen of hij rechtsbijstand inschakelt, ook als hij zelf juridisch geschoold is.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de afwijzing van verweerder een vergoeding toe te kennen voor de in bezwaar gemaakte proceskosten;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van de vergoeding van proceskosten;
- verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 786 en
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ad € 47 aan hem te vergoeden.
R. van der Vecht, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.