ECLI:NL:RBNHO:2020:4378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5181
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor zwemlessen en zwemdiploma's

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een moeder van twee kinderen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. Eiseres had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van zwemlessen en het behalen van zwemdiploma's A en B voor haar kinderen. In eerste instantie werd deze bijstand toegekend, maar later herzien, waarbij de gemeente stelde dat bepaalde kosten niet vergoed konden worden omdat deze niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Eiseres maakte bezwaar tegen deze herziening, maar de rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had gehandeld. De rechtbank overwoog dat eiseres er rekening mee had moeten houden dat de ingediende facturen beoordeeld zouden worden op basis van de beleidsregels voor bijzondere bijstand. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Westenberg),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) toegekend voor de kosten van zwemlessen/behalen van het zwemdiploma A en B voor de twee kinderen van eiseres. De toegekende bijzondere bijstand wordt zo spoedig mogelijk betaalbaar gesteld nadat verweerder de nota’s heeft ontvangen.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I herzien in die zin dat de bijzondere bijstand wordt toegekend over de periode van 7 juni 2019 tot en met 8 april 2020, dat verweerder bijzondere bijstand verstrekt voor het behalen van het zwemdiploma A en B voor kinderen van 5 tot 11 jaar en dat de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verstrekt tot maximaal 3 maanden na de datum waarop de kosten zijn gefactureerd.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit II bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiseres heeft twee kinderen, [naam 1] geboren op [geboortedatum] en [naam 2] , geboren op [geboortedatum] . Op 2 mei 2019 heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van zwemlessen/het behalen van een zwemdiploma A en B voor beide kinderen.
2. In de rapportage van 14 juni 2019 naar aanleiding van de aanvraag staat dat aan eiseres de leskosten voor het zwemdiploma A voor haar zoon 100% vergoed worden op declaratiebasis. Daarbij is opgemerkt dat de facturen uiterlijk 3 maanden oud mogen zijn op de declaratiedatum.
In het primaire besluit I staat dat de bijzondere bijstand voor de zwemles betaalbaar wordt gesteld, nadat de nota’s zijn ontvangen.
Nadat verweerder de nota’s heeft ontvangen heeft verweerder een gewijzigd besluit (primair besluit II) genomen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 8 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2018 (de Beleidsregels) bijzondere bijstand voor het behalen van het zwemdiploma A en B wordt verstrekt voor kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar en dat de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verstrekt tot maximaal 3 maanden na de datum waarop de kosten zijn gefactureerd.
Wat betreft de zwemlessen van [naam 1] betekent dit dat de facturen over de periode januari 2018 tot en met november 2018 en de factuur voor het afzwemmen van diploma B niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze zijn immers niet binnen drie maanden na facturering bij verweerder ingediend. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die maken dat van de beleidsregel afgeweken zou moeten worden. Onbekendheid met de regelgeving is geen bijzondere omstandigheid.
[naam 2] is op [datum] 5 jaar oud geworden en vanaf deze datum komen haar zwemlessen voor vergoeding in aanmerking. De ingeleverde facturen over de periode van juli 2018, september 2018 tot en met februari 2019 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat [naam 2] toen nog geen 5 jaar oud was. Uit coulance vergoedt verweerder wel de gehele factuur van maart 2019. De ingeleverde facturen over april 2019 tot en met juli 2019 worden zo spoedig mogelijk aan eiseres uitbetaald.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij uit mocht gaan van hetgeen in het besluit van 24 juni 2019 is besloten. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt met zich dat eiseres erop mocht vertrouwen dat verweerder bij zijn besluitvorming een afweging op individueel niveau had gemaakt, rekening houdend met alle omstandigheden. Eiseres had geen aanleiding om rekening te houden met de mogelijkheid van een onjuist besluit waarin werd gevraagd om alle facturen in te dienen. Zelfs al is sprake van een fout in de besluitvormig dan geldt nog altijd dat het besluit om te herstellen niet in strijd mag zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en dat is hier wel het geval.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Niet betwist wordt het bestaan van de Beleidsregels en de inhoud daarvan. Evenmin wordt betwist dat een bestuursorgaan een fout mag herstellen. Er wordt echter een beroep gedaan op het rechtszekerheidsbeginsel. Gesteld wordt dat eiseres er vanuit mocht gaan dat dat op 24 juni 2019 een juiste beslissing was genomen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.1.
Aan een bestuursorgaan komt in beginsel de bevoegdheid toe om terug te komen van een besluit, als het herstelbesluit niet in strijd is met het geschreven en ongeschreven recht, waaronder in bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2053). Hierbij is onder meer van belang of eiseres redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en zij er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4172).
5.2.
In artikel 8, eerste lid van de Beleidsregels is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van het behalen van het zwemdiploma A en B voor kinderen van 5 tot 11 jaar. In artikel 8, tweede lid van de Beleidsregel is opgenomen dat het college bijzondere bijstand verstrekt met terugwerkende kracht tot maximaal 3 maanden na de datum waarop de kosten zijn gefactureerd.
In het besluit van 24 juni 2019 is besloten bijzondere bijstand toe te kennen voor de zwemlessen voor twee kinderen en is vervolgens gevraagd om de facturen en daarbij is aan de betaling van de bijzondere bijstand als voorwaarde gesteld dat de facturen overlegd zouden worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres er nog rekening mee diende te houden dat de facturen zouden worden beoordeeld aan de hand van artikel 8 van de Beleidsregels en dus met de mogelijkheid dat niet
allekosten voor het behalen van de zwemdiploma’s vergoed zouden worden middels bijzondere bijstand, namelijk die facturen die later dan 3 maanden na facturatie waren ingediend en die facturen die dateerden van voor de datum dat [naam 2] vijf jaar was geworden.
Hierbij merkt de rechtbank op dat onbekendheid met wet- of regelgeving, of gebrek aan voorlichting van de zijde van het betrokken bestuursorgaan, volgens vaste rechtspraak geen bijzondere omstandigheden vormen (ECLI:NL:CRVB:2019:3909) om af te wijken van het bepaalde in de Beleidsregels.
6. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt daarom niet. Verweerder mocht in dit geval het gewijzigde primaire besluit nemen. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier op 17 juni 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.