ECLI:NL:RBNHO:2020:4464

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2634
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag wegens onvoldoende financiële duidelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die bijstand had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad afgewezen, omdat de verzoeker onvoldoende informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 11 juni 2020, die digitaal plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht. Hij stelde dat hij in behoeftige omstandigheden verkeert en dat de bankafschriften bewijs leveren van zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De verzoeker had weliswaar verklaringen gegeven over de herkomst van de bedragen op zijn rekening, maar deze waren niet vergezeld van de benodigde bewijsstukken, zoals schriftelijke verklaringen van de leningverstrekkers.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat hij duidelijkheid moet verschaffen over zijn financiële situatie. Aangezien de verzoeker hierin niet was geslaagd, werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

ECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2634
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om bijstand afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting met gebruikmaking van tweezijdige elektronische communicatiemiddelen plaatsgevonden. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft op 11 december 2019 een aanvraag ingediend bij verweerder om een bijstandsuitkering. Naar aanleiding daarvan heeft op 20 januari 2020 een gesprek plaatsgehad. Op 22 januari 2020 heeft verzoeker gegevens verstrekt aan verweerder.
Op 3 maart 2020 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden. Op 17 maart 2020 heeft verzoeker nadere gegevens verstrekt en een toelichting op de op zijn rekening gestorte en bijgeschreven bedragen gegeven.
3. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag afgewezen omdat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat de bankafschriften aantonen aan dat hij in behoeftige omstandigheden verkeert. De aanvraag voor bijstand is toch afgewezen omdat hij niet genoeg inlichtingen gegeven zou hebben om het recht op bijstand vast te stellen. Het dossier laat zien dat hij wel degelijk inlichtingen heeft gegeven over de herkomst van de gelden: onder andere de bankafschriften van ruim een jaar, ook de zakelijke rekeningen. Alle leningen waren bedoeld voor levensonderhoud en de meeste leningen zijn - zoals blijkt uit de bankafschriften - terugbetaald. Het leningkarakter blijkt soms uit de mededeling van het woord lening in de omschrijving van de overschrijving. Het lukte verzoeker helaas niet om alle mensen die geld leenden en aan wie hij heeft terugbetaald een schriftelijke verklaring of leenovereenkomst te vragen. Velen willen wel helpen, maar durven niets op schrift te stellen uit angst voor de overheid. Verzoeker probeerde het ene ‘gat’ met het andere te dichten. Hij is dus in bewijsnood. Het feit dat hij zijn huurwoning dreigt te verliezen maakt ook aannemelijk dat hij in behoeftige omstandigheden verkeert.
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat twijfel bestaat aan de bijstandbehoeftigheid van verzoeker. Over de periode die bekeken is (anderhalf jaar) is ongeveer € 30.000,- op de rekening van verzoeker gestort. Verweerder heeft in dat kader gewezen op de hoge bedragen, die verzoeker in december 2019 heeft ontvangen. Dat beloopt bijna € 5.500,-, waarvoor verzoeker geen verklaring heeft gegeven, die onderbouwd is met verifieerbare stukken.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.1
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2013:2846) rust de bewijslast van bijstandbehoevendheid bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij dient de betrokkene duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Indien de aanvrager niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
6.2
Verzoeker heeft van de bedragen die op zijn rekeningen zijn gestort en bijgeschreven verklaard van wie de bedragen afkomstig zijn, waarbij hij naast de naam ook het adres van de betrokkene heeft vermeld. Hij heeft ook verklaard wat (wie) hij met de bedragen heeft (af)betaald. Zo heeft hij verklaard dat hij in december 2019 € 3.000,- als lening heeft ontvangen van zijn neef [naam 1] uit Frankrijk en daarmee zijn zwager [naam 2] (€ 1000,-) en kennissen [naam 3] (€ 1000,-) en [naam 4] (€ 650,-) heeft terugbetaald. Verder heeft hij in dezelfde maand € 250,- van [naam 3] geleend om [naam 4] terug te betalen. Verzoeker heeft voorts verklaard dat hij in december 2019 € 2300,- van zijn moeder, [naam 5] , heeft geleend om schulden aan anderen terug te betalen, € 1500,- aan [naam 6] en € 720,- aan [naam 7] .
6.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag van verzoeker worden verwacht dat hij zijn verklaringen omtrent de ontvangen bedragen met bewijsstukken, bijvoorbeeld in de vorm van verklaringen van de betrokken leningverstrekkers, nader onderbouwt. Zoals hiervoor is overwogen rust immers op verzoeker de bewijslast dat hij bijstandbehoevend is. Daarvoor dient hij zijn financiële situatie inzichtelijk te maken. Verzoeker heeft dat nog onvoldoende gedaan. Hierdoor kan het standpunt van verweerder dat zijn financiële situatie nog onvoldoende duidelijk is, thans niet als onjuist worden aangemerkt.
6.4
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat vooralsnog onvoldoende aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in de procedure geen stand zal kunnen houden. Er is daarom geen ruimte om de verzochte voorlopige voorziening te treffen en het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2020 door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.