Op 2 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over de arbeidsongeschiktheid van eiser, die sinds 2011 een WIA-uitkering ontvangt. Eiser, die lijdt aan CVS/ME, was het niet eens met de beoordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat hij voor 39,64% arbeidsongeschikt was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat zijn arbeidsongeschiktheid had overschat. Tijdens de zitting op 7 september 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig beoordeeld. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de effecten van zijn medicatie, waaronder Temazepam en medicinale wiet, op zijn concentratie en belastbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat de rapportages van de verzekeringsarts zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende gegevens had om tot een afgewogen oordeel te komen over de medische gesteldheid van eiser.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. Eiser had onvoldoende onderbouwing voor zijn stelling dat hij meer beperkt was dan aangenomen. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan eiser waren toegewezen, binnen zijn belastbaarheid vielen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.