In deze zaak hebben de passagiers, waaronder minderjarigen, een vervoersovereenkomst gesloten met de luchtvaartmaatschappij Finnair Oyj voor een vlucht van Amsterdam naar Helsinki en aansluitend naar Bangkok op 27 juli 2018. Door een vertraging van 26 minuten bij de eerste vlucht arriveerden de passagiers te laat in Helsinki, waardoor zij omgeboekt werden naar een andere vlucht van KLM naar Bangkok. De passagiers hebben compensatie gevraagd van de vervoerder wegens een vermeende instapweigering, maar de vervoerder heeft dit betwist en gesteld dat de passagiers zelf hebben besloten niet op de vlucht te stappen.
De kantonrechter heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van de minderjarige passagiers getoetst. Het bleek dat de passagiers sub 3 en 4 op het moment van het indienen van het verzoek minderjarig waren en dat passagier sub 2 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van deze minderjarigen optrad. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers ontvankelijk waren in hun verzoek, ondanks dat het aanvankelijk niet correct was ingediend.
In de beoordeling van de zaak heeft de kantonrechter vastgesteld dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vervoersovereenkomst op verzoek van de passagiers is gewijzigd. De vervoerder heeft nagelaten bewijs te leveren voor haar verweer, waardoor de kantonrechter aannam dat de passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht was geweigerd. De passagiers hebben recht op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.380,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.