ECLI:NL:RBNHO:2020:7811

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
7653881 \ CV FORM 19-4090
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing ontvankelijkheid minderjarige passagiers in luchtvaartclaim na instapweigering

In deze zaak hebben de passagiers, waaronder minderjarigen, een vervoersovereenkomst gesloten met de luchtvaartmaatschappij Finnair Oyj voor een vlucht van Amsterdam naar Helsinki en aansluitend naar Bangkok op 27 juli 2018. Door een vertraging van 26 minuten bij de eerste vlucht arriveerden de passagiers te laat in Helsinki, waardoor zij omgeboekt werden naar een andere vlucht van KLM naar Bangkok. De passagiers hebben compensatie gevraagd van de vervoerder wegens een vermeende instapweigering, maar de vervoerder heeft dit betwist en gesteld dat de passagiers zelf hebben besloten niet op de vlucht te stappen.

De kantonrechter heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van de minderjarige passagiers getoetst. Het bleek dat de passagiers sub 3 en 4 op het moment van het indienen van het verzoek minderjarig waren en dat passagier sub 2 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van deze minderjarigen optrad. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers ontvankelijk waren in hun verzoek, ondanks dat het aanvankelijk niet correct was ingediend.

In de beoordeling van de zaak heeft de kantonrechter vastgesteld dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vervoersovereenkomst op verzoek van de passagiers is gewijzigd. De vervoerder heeft nagelaten bewijs te leveren voor haar verweer, waardoor de kantonrechter aannam dat de passagiers tegen hun wil de toegang tot de vlucht was geweigerd. De passagiers hebben recht op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.380,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7653881 \ CV FORM 19-4090
Uitspraakdatum: 21 oktober 2020
Beschikking in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos
tegen
Osakeythiö (Finland) Finnair Oyj
gevestigd te Helsinki (Finland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. W.O. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 2 april 2019;
  • de conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie op 27 mei 2019;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering eis, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2019;
  • de conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie op 25 september 2019.
1.2.
Nu de passagiers niet op de productie bij de conclusie van dupliek van de vervoerder heeft kunnen reageren, zal die productie buiten beschouwing worden gelaten.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Helsinki op 27 juli 2018 en aansluitend op dezelfde dag van Helsinki naar Bangkok.
2.2.
De vlucht Amsterdam-Helsinki had als geplande aankomsttijd 15:15 uur (lokale tijd) te Helsinki. De vlucht Helsinki-Bangkok had als geplande vertrektijd 17:35 uur (lokale tijd) en als geplande aankomsttijd 07:15 uur (lokale tijd) op 28 juli 2018 te Bangkok. De vlucht Amsterdam-Helsinki is met een vertraging van 26 minuten (om 15:41 uur lokale tijd) te Helsinki aangekomen.
2.3.
De passagiers zijn omgeboekt naar een andere (rechtstreekse) vlucht van Amsterdam naar Bangkok van KLM. Deze vlucht had als geplande aankomsttijd 09:50 uur op 28 juli 2018 en is met een vertraging van 37 minuten om 10:27 uur lokale tijd te Bangkok aangekomen. De passagiers zijn aldus 3 uur en 13 minuten later op de eindbestemming aangekomen dan volgens de oorspronkelijke boeking.
2.4.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met een (vermeende) instapweigering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken, na vermindering van het verzochte, de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege een instapweigering gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft in haar conclusie van antwoord als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de minderjarige passagiers niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. In de conclusie van dupliek heeft de vervoerder meegedeeld dat zij haar verweer “op dat punt” laat vallen. De kantonrechter heeft ook ambtshalve te onderzoeken of de passagiers in hun verzoek kunnen worden ontvangen. Vast staat dat passagiers sub 3 en 4 op het moment van het indienen van het verzoek niet bekwaam waren om zelfstandig in rechte op te treden, nu uit de stukken blijkt dat zij op dat moment minderjarig waren. Passagiers sub 1 en 2 hebben blijkens het vorderingsformulier het verzoek aanvankelijk namens zichzelf ingediend en niet (ook) in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van passagiers sub 3 en 4. Bij de reactie op het verweerschrift hebben de passagiers een beschikking van de kantonrechter te Leiden overgelegd, waarbij aan passagiers sub 1 en 2 een machtiging als bedoeld in artikel 1:349 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:253k BW is verstrekt. Voorts hebben zij in de kop van de nadere reactie vermeld dat passagier sub 2 pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van passagiers sub 3 en 4 optreedt. Uit de conclusie van dupliek leidt de kantonrechter af dat de vervoerder er vanuit gaat dat sprake was van een vergissing en dat zij daardoor niet is benadeeld of in haar verdediging is geschaad. Mede gelet op de deformaliseringstendens in de rechtspraak van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2004:AP1435 en ECLI:NL:HR:2013:1881), is de kantonrechter in de gegeven omstandigheden van oordeel dat het feit dat het verzoek aanvankelijk niet door passagier sub 2 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van passagiers sub 3 en 4 is ingesteld, niet tot niet-ontvankelijkheid leidt. Het verzoek zal daarom als verbeterd worden gelezen, in die zin dat het is ingediend door passagier sub 1 (pro se) en passagier sub 2 pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van passagiers sub 3 en 4, hetgeen al in de kop van deze beschikking is verwerkt. Overigens is [minderjarige 2] inmiddels meerderjarig, zodat hij thans ook bekwaam is zelfstandig in rechte op te treden.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek wordt inhoudelijk als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 2 sub j van de Verordening wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder “instapweigering”: “weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten”.
Ingevolge artikel 4 lid 3 van de Verordening dient de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, indien passagiers tegen hun wil de toegang tot een vlucht wordt geweigerd hen onmiddellijk overeenkomstig artikel 7 te compenseren en bijstand overeenkomstig de artikelen 8 en 9 te bieden.
4.4.
De vervoerder heeft betwist dat sprake was van een instapweigering. Volgens haar hebben de passagiers zelf besloten niet deel te nemen aan de vlucht en hebben zij de vervoersovereenkomst gewijzigd, in die zin dat de vervoerder de passagiers zou vervoeren met de eerstvolgende rechtstreekse vlucht van Amsterdam naar Bangkok. Dat is volgens de vervoerder de vlucht van KLM geworden. De vervoerder voert aan dat de vlucht gewoon is uitgevoerd en dat de vlucht niet was volgeboekt, zodat er geen reden was voor een instapweigering. Volgens de vervoerder waren er nul ‘denied boardings’.
4.5.
De kantonrechter overweegt, dat in een geval als het onderhavige het aan een luchtvaartmaatschappij is om aan te tonen dat de vervoersovereenkomst op verzoek van de passagiers is gewijzigd. Een luchtvaartmaatschappij kan, in tegenstelling tot de passagiers, over gegevens beschikken waaruit dit zou kunnen blijken. Dergelijke gegevens heeft de vervoerder niet verstrekt. Eerst bij dupliek heeft de vervoerder een productie ter onderbouwing van haar verweer verstrekt, maar zoals hierboven is vermeld acht de kantonrechter dat tardief. Weliswaar hebben de passagiers in repliek de grondslag van het verzoek gewijzigd, maar de vervoerder heeft reeds in de conclusie van antwoord het verweer gevoerd dat de vervoersovereenkomst is gewijzigd op initiatief van de passagiers. Het had op de weg van de vervoerder gelegen dit verweer met stukken te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, wordt aan het door de vervoerder gedane bewijsaanbod niet toegekomen. De kantonrechter neemt dan ook als vaststaand aan dat de passagiers de toegang tot de vlucht tegen hun wil is geweigerd en dat zij op grond van artikel 8 van de Verordening een vervangende vlucht is aangeboden. De reden van het aanbieden van een vervangende vlucht kan gelet op het voorgaande immers niet zijn gelegen in een verzoek van de passagiers en niet in geschil is dat de vlucht niet is geannuleerd. Gelet daarop hebben zij op grond van artikel 4 lid 3 in samenhang met artikel 7 lid 1 van de Verordening recht op compensatie. De vervoerder heeft in de conclusie van antwoord subsidiair op grond van artikel 7 lid 2 sub c het compensatiebedrag verlaagd, waarna de passagiers het verzochte bedrag hebben verminderd. Het verzoek is toewijsbaar zoals dat na wijziging luidt. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
4.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 180,00 en voor het overige afwijzen. De verzochte rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 29 oktober 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking
4.8.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen in de Finse taal aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 231,00 aan griffierecht en € 360,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open