ECLI:NL:RBNHO:2020:823

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5164
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de kwalificatie van een Wob-verzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoeker, de staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, had een besluit genomen naar aanleiding van een verzoek van een derde-partij om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de verhuur van een perceel door Rijkswaterstaat aan verzoeker. Het primaire besluit van 2 juli 2019 hield in dat bepaalde documenten openbaar gemaakt zouden worden, maar dat delen daarvan om verschillende redenen niet openbaar zouden worden gemaakt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een bestreden besluit van 17 oktober 2019 waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat het verzoek van de derde-partij niet als een Wob-verzoek kon worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake was van een verzoek tot openbaarmaking voor een ieder. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat voor een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob expliciet openbaarmaking voor een ieder beoogd moet zijn. In dit geval was het verzoek ingegeven door commerciële belangen van de derde-partij, wat betekende dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van de Wob. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/5164 (voorlopige voorziening) en 19/5166 (beroep)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2020 in de zaken tussen

[verzoeker] , te [woonplaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst),
en

de staatsecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G.T. van Leijenhorst).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: mr. [derde partij] , te [woonplaats 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van de brief van derde-partij van 16 januari 2019 besloten tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het betreffen documenten over gesloten contracten, aanpassingen daarvan, huurprijsindexaties, alsmede (interne) correspondentie in de breedste zin van het woord met betrekking tot het perceel kadastraal bekend als [perceel] .
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor verzoeker is verschenen [naam 1] , dochter van verzoeker, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, vergezeld door mr. K. El Moussaoui.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 348,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.097,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Bij brief van 16 januari 2019 heeft derde-partij verweerder op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de verhuur van het perceel gemeente [perceel] (hierna: het perceel) door (thans) Rijkswaterstaat aan verzoeker. Verweerder heeft 23 documenten onder zich die op deze aangelegenheid betrekking hebben. Eén document daarvan is reeds openbaar, te weten de algemene huurvoorwaarden. Alle overige documenten is verweerder voornemens gedeeltelijk openbaar te maken. De delen die niet openbaar worden gemaakt, zijn weggelakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob (bescherming persoonlijke levenssfeer) en /of artikel 10, tweede lid, onder b, van de Wob (economische of financiële belangen van de Staat). Met het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
3.1
De voorzieningenrechter ziet zich eerst gesteld voor de vraag of verweerder de brief van derde-partij van 16 januari 2019 terecht heeft aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob.
3.2
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Om als Wob verzoek te kunnen kwalificeren moet allereerst de Wob expliciet aan het verzoek ten grondslag worden gesteld. Daaraan is in dit geval voldaan. Bij een Wob-verzoek hoeft voorts geen belang te worden gesteld. Een verzoek kan echter niet als Wob-verzoek worden aangemerkt, indien de verzoeker met zijn verzoek geen openbaarmaking voor een ieder heeft beoogd. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:58), 15 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:384) en 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1702).
Gegeven de toelichting door derde-partij op het verzoek van 16 januari 2019 zoals gedaan tijdens de hoorzitting op 9 september 2019 en zoals ook nader toegelicht ter zitting, bestaat er onvoldoende grond om te oordelen dat met het verzoek openbaarmaking voor een ieder is beoogd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat het verzoek is gedaan met het doel om een volledig beeld te krijgen van de huursituatie op het perceel dat wordt gehuurd door verzoeker. Het gaat, gelijk door derde-partij is gesteld, om het verkrijgen van inzicht in het “totaalplaatje” op het perceel, teneinde wellicht op termijn ontwikkelingen ter plaatse mogelijk te maken. Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter daarom als vaststaand aan dat het verzoek is ingegeven door het commerciële belang van onder meer [naam 2] , waarvoor derde-partij als belangenbehartiger optreedt. Dat ook andere partijen bij het verkrijgen van de gevraagde informatie belang zouden kunnen hebben of kunnen krijgen, bijvoorbeeld de gemeente Zaanstad, maakt niet dat openbaarmaking voor een ieder is beoogd. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het verzoek ten onrechte heeft aangemerkt als een Wob-verzoek.
4. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en dat het primaire besluit moet worden herroepen, in die zin dat het verzoek van 16 januari 2019 wordt afgewezen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
5. Met de gegrondverklaring van het beroep en de herroeping van het primaire besluit bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.097,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 261,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.