ECLI:NL:RBNHO:2020:8773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5694
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor individuele inkomenstoeslag en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet en compensatie eigen risico zorgverzekering

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 3 november 2020, staat de afwijzing van de aanvragen van eiser voor een individuele inkomenstoeslag en bijzondere bijstand centraal. Eiser, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), had verzocht om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) en bijzondere bijstand voor de compensatie van het eigen risico van zijn zorgverzekering. De gemeente Den Helder had deze aanvragen afgewezen, omdat de inkomsten van eiser boven de geldende bijstandsnormen uitkwamen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser maandelijks een bedrag van € 196,00 ontvangt van zijn zorgverlener Esdégé Reigersdaal, bedoeld als vergoeding voor zijn huishouden en wassen. De rechtbank oordeelt dat deze vergoeding terecht als inkomen is aangemerkt, omdat het eiser in staat stelt om bij te dragen aan zijn noodzakelijke bestaanskosten. Eiser betoogde dat deze vergoeding niet als inkomen zou moeten worden gezien, omdat het specifiek bedoeld is voor zijn voedsel en verzorging, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet. De rechtbank concludeert dat de gemeente terecht heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijstand, omdat zijn totale inkomen boven de norm ligt.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvragen door de gemeente. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5694

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: ir. L. Nieuwenhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigde: L. Drogt).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij afzonderlijk besluit van 14 mei 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand op grond van de regeling Compensatie eigen risico 2018 afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Hij is door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) aangewezen voor wonen met begeleiding en verzorging met dagbesteding. Het pakket dat is gekozen is Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg wordt verleend door Esdégé Reigersdaal. Eiser huurt van Esdégé Reigersdaal een woning en betaalt daar een gebruiksvergoeding voor aan Esdégé Reigersdaal. Voor de zorg op basis van VPT moet op grond van de Wlz een eigen bijdrage worden betaald aan het CAK van € 161,80 per maand. Op grond van de Wlz hoort ook voeding en wassen tot het zorgpakket. Dit wordt niet door Esdégé Reigersdaal uitgevoerd, maar door eiser zelf. Sinds 1 januari 2019 ontvangt eiser hiervoor van Esdégé Reigersdaal een bedrag van € 196,00 per maand als bijdrage in het huishouden.
Besluitvorming door verweerder
2. Bij de primaire besluiten, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag en de compensatie van de kosten voor het verplichte eigen risico van de zorgverzekering afgewezen, omdat de inkomsten van eiser hoger zijn dan 110%, onderscheidenlijk 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Bij de berekening van het inkomen van eiser is verweerder uitgegaan van de Wajong-uitkering, de maandelijkse bijdrage van Esdégé Reigersdaal en de maandelijkse storting van de vader van eiser op de spaarrekening van eiser.
Standpunt eiser
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de vergoeding van Esdégé Reigersdaal heeft betrokken bij de vaststelling van zijn inkomen. Dit bedrag is ter compensatie voor eten, drinken en wassen waar eiser op grond van de Wlz recht op heeft, maar die door Esdégé Reigersdaal niet in natura wordt verstrekt. Eiser kan hier niet vrijelijk over beschikken, omdat het is bestemd voor eten en drinken. Niet eten en drinken is geen optie. Als de voeding in natura zou worden verstrekt, zou dit niet als inkomen worden aangemerkt. Dit bedrag is dan ook ten onrechte als inkomen aangemerkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een brief van Esdégé Reigersdaal van 8 juli 2019. Hierin staat dat cliënten die zelf hun boodschappen en de was doen een vergoeding voor het huishouden (voedingsgeld) ontvangen, omdat het budget voor het doen van het huishouden en de was bij de aanbieder ligt. Verder voert eiser aan dat verweerder in het verweerschrift in bezwaar ten onrechte heeft aangevoerd dat een dergelijke geldelijke vergoeding in geval van verblijf in een inrichting niet als inkomen wordt aangemerkt, omdat de bijstandsnorm in dat geval lager is. Volgens eiser moeten de bedragen die gezien worden als inkomen los worden gezien van de normbedragen voor de bijstand. Door de adviescommissie in bezwaar is ook gesteld dat de verwijzing van verweerder naar de beleidsregels Draagkrachtberekening Bijzondere Bijstand gemeente Den Helder 2019 onjuist was.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor de regeling Compensatie Eigen Risico Zorgverzekering wordt aangesloten bij de systematiek en definities van de Pw. De vergoedingen worden als middel aangemerkt omdat het terugkerende bijschrijvingen door een derde op de rekening van eiser zijn en kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Op het moment dat iemand in een inrichting verblijft wordt daarin aanleiding gezien dit budget niet als middel te zien. De bijstandsnorm is dan ook afgestemd naar een inrichtingsnorm. Op eiser is een hogere bijstandsnorm van toepassing.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is als bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
De vraag die de rechtbank zowel ten aanzien van het beroep inzake de individuele inkomenstoeslag, als ten aanzien van het beroep inzake de bijzondere bijstand op grond van de compensatieregeling verplicht eigen risico zorgverzekering, moet beantwoorden is of verweerder het bedrag van € 196,- dat eiser maandelijks op zijn bankrekening kreeg gestort door zijn zorgverlener Esdégé Reigersdaal, terecht heeft aangemerkt als inkomen.
6.2
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dat stortingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen worden beschouwd. Als die betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkenen kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
6.3
Onbestreden is dat eiser sinds 1 januari 2019 elke maand een bedrag van € 196,00 op zijn bankrekening heeft ontvangen van Esdégé Reigersdaal als vergoeding voor huishouden (voedingsgeld) en wassen. Deze stortingen moeten gelet op de hiervoor vermelde rechtspraak als inkomen worden aangemerkt als ze door eiser kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Hoewel geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt waaraan de gestorte bedragen precies zijn uitgegeven, is uit de wel overgelegde stukken en de toelichting van de gemachtigde van eiser ter zitting duidelijk dat eiser deze bedragen heeft besteed aan boodschappen in de supermarkt voor zijn eten en drinken en dus aan de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Ter zitting is toegelicht dat eiser met een begeleider boodschappen doet en dat eiser tot voor kort zelf bij de kassa met zijn eigen bankpas afrekende, dat hij altijd ongeveer dezelfde boodschappen doet en dat hij dan ongeveer hetzelfde bedrag uitgeeft dat min of meer overeenkomt met het budget dat hij hiervoor van Esdégé Reigersdaal ontvangt. De door Esdégé Reigersdaal in de brief van 8 juli 2019 gegeven omschrijving van het budget voor huishouden en wassen ofwel ‘voedingsgeld’ duidt er ook op dat de bijschrijvingen ten behoeve van die algemeen noodzakelijke bestaanskosten waren bedoeld. Reeds om deze reden is de rechtbank van oordeel dat verweerder de maandelijkse stortingen van € 196,- terecht als middel en als inkomen heeft aangemerkt. Dat de zorgverlener vanuit de Wlz verplicht is om eiser te voorzien van eten en drinken, wat ook door Esdégé Reigersdaal in de brief van 8 juli 2019 wordt bevestigd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen geen rekening mocht houden met deze periodieke stortingen.
6.4
Dat eiser zich benadeeld voelt door de keuze van Esdégé Reigersdaal om het geld naar hem over te maken in plaats van dat een medewerker van de zorginstelling de boodschappen voor eiser afrekent, zoals in de huidige situatie gebeurt, kan de rechtbank begrijpen. Dit doet er echter niet aan af dat periodieke stortingen op de bankrekening van eiser die kunnen worden aangewend voor de noodzakelijk kosten van het bestaan, als inkomen moeten worden aangemerkt, hoe vervelend dat voor eiser in deze situatie ook uitpakt.
6.5
Verder kan de rechtbank eiser volgen in zijn betoog dat de hoogte van de bijstandsnorm niet bepalend kan zijn voor de vraag of een storting als een middel kan worden aangemerkt, maar ook dit kan er niet toe leiden dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Verweerder heeft zich immers, zoals in 6.3 is overwogen, in dit geval terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser ontvangen stortingen als middel moeten worden aangemerkt. Of daar ook sprake van zou moeten zijn bij personen in een instelling met een budget dat ze vrij kunnen besteden is hier niet aan de orde.
7. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij niet zorgvuldig is gehoord in de bezwaarfase, omdat de commissie pas na de hoorzitting tot de conclusie is gekomen dat de beleidsregels over de draagkrachtberekening niet van toepassing zijn en dat getoetst moet worden aan de Pw. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen, omdat hij ter zitting heeft bevestigd dat hij tijdens de hoorzitting bij de commissie zijn pleitnota heeft kunnen voorlezen waarin hij zijn visie op de zaak heeft weergegeven en die niet zo veel verschilt van hetgeen hij ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd. Eiser heeft daarmee kunnen aanvoeren wat hij van belang achtte en zijn bezwaar kunnen toelichten. Eisers standpunten zijn door verweerder ook meegenomen in het bestreden besluit. Van onzorgvuldig horen is dan ook niet gebleken.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter, en mr. L.M. Kos en mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wettelijk kader
Ten aanzien van de individuele inkomenstoeslag
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pw kan verweerder op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw, stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Verordening individuele inkomenstoeslag van de gemeente Den Helder (Verordening), hebben alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening, wordt onder langdurig als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet wordt verstaan een ononderbroken periode van 36 maanden direct voorafgaand aan de peildatum.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Verordening, wordt onder laag inkomen verstaan het in aanmerking te nemen netto-maandinkomen van maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Ten aanzien van de bijzondere bijstand voor compensatie verplicht eigen risico
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw, heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Volgens artikel 1, eerste lid, van de Beleidsregel Compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering van de gemeente Den Helder, moet, voor zover hier van belang, om in aanmerking te komen voor een compensatie van de verplichte eigen risico zorgverzekering aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
a.- c. (…)
d. het inkomen van de aanvrager mag niet hoger zijn dan 120% van de toepasselijke bijstands-norm, waarbij artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing is;
e. (…).

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872 en van 5 november 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3454