ECLI:NL:RBNHO:2021:11376

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
8889023 \ CV FORM 20-9868
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek passagiers voor vertraging van vlucht en aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappij

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door ARAG Legal Services B.V., een verzoek ingediend tegen Lufthansa German Airlines wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Frankfurt en vervolgens naar Orlando op 19 december 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht, LH 989, hebben zij hun aansluitende vlucht LH 464 gemist. De passagiers vorderden een bedrag van € 2.400,00 aan compensatie, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers in hun verzoek ontvankelijk zijn. De vervoerder, Lufthansa, betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een verlate Target Start-Up Approval Time (TSAT) en luchtverkeersleidingrestricties. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. Echter, de rechter concludeerde dat de vertraging van de vlucht LH 989 het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de passagiers niet in aanmerking kwamen voor compensatie.

De vordering tot betaling van compensatie werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van deze kosten. De beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8889023 \ CV FORM 20-9868
Uitspraakdatum: 1 december 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige]
[passagier sub 2]
[passagier sub 3]
allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: ARAG Legal Services B.V. (Flight Claim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Lufthansa German Airlines,
gevestigd te Frankfurt (Duitsland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 17 november 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 26 maart 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt (vluchtnummer LH 989) om 11:00 uur lokale tijd en om 13:40 uur lokale tijd van Frankfurt naar Orlando Intern Airport (Verenigde Staten) (vluchtnummer LH 464) op 19 december 2019.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met vertraging.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Passagier sub 1 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens zijn minderjarige kind te voeren.
3.
Het verzoek en het verweer
3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 360,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.400,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft in haar verweer als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de minderjarige passagier niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Vast staat dat passagier [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) op het moment van het indienen van het verzoek niet bekwaam was om zelfstandig in rechte op te treden, nu uit de stukken blijkt dat zij op dat moment minderjarig was (en nog steeds minderjarig is). Passagier sub 1 heeft blijkens het vorderingsformulier het verzoek aanvankelijk namens zichzelf ingediend en niet (ook) in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger. Bij het A-formulier hebben de passagiers een beschikking van de kantonrechter te rechtbank Limburg, locatie Roermond overgelegd, waarbij aan passagier sub 1 als bedoeld in artikel 1:349 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:253k BW een machtiging is verstrekt. Mede gelet op de deformaliseringstendens in de rechtspraak van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2004:AP1435 en ECLI:NL:HR:2013:1881), is de kantonrechter in de gegeven omstandigheden van oordeel dat het feit dat het verzoek aanvankelijk niet door passagier sub 1 in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor [minderjarige] is ingesteld, niet tot niet-ontvankelijkheid leidt. Het verzoek zal daarom als verbeterd worden gelezen, in die zin dat het is ingediend door passagier sub 1 (pro se) en in hoedanigheid wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] , hetgeen al in de kop van deze beschikking is verwerkt.
4.3.
Subsidiair betoogt de vervoerder dat de passagiers de aansluitende vlucht door eigen toedoen niet hebben gehaald. Zij waren een no show voor vlucht LH 464. Vlucht LH 989 is met een aankomstvertraging van 48 minuten om 12:53 uur lokale tijd in Frankfurt gearriveerd. Ondanks deze vertraging hadden de passagiers nog een overstaptijd van 47 minuten, hetgeen voldoende zou moeten zijn aangezien de minimale overstaptijd voor de vlucht 45 minuten is. Dat de passagiers zich niet hebben gemeld voor vlucht LH 464 dient dan ook volgens de vervoerder niet voor rekening en risico van de vervoerder te komen. De verantwoordelijkheid om tijdig aan boord te gaan ligt bij de passagiers. De vervoerder voert voorts aan dat hij de passagiers vervolgens onverplicht uit beleefdheid heeft omgeboekt op een vlucht naar Tampa, zonder daarbij enige verantwoordelijkheid voor het missen van vlucht LH464 op zich te nemen.
4.4.
Uit het Germanwings-arrest van het Hof van 4 september 2014 (C-452/13) volgt dat met het begrip ‘aankomsttijd’ in de Verordening is bedoeld; het tijdstip waarop ten minste een vliegtuigdeur opent, met dien verstande dat de passagiers op dat tijdstip het toestel mogen verlaten. Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van vlucht LH989 volgt dat het toestel om 12:53 uur lokale tijd ‘on blocks’ is gegaan, maar niet hoe laat de deuren zijn opengegaan. De vervoerder heeft ook niet toegelicht of het ‘on blocks’ tijdstip samenviel met het moment van 'doors open'. Dit had wel op de weg van de vervoerder gelegen. Niet kan worden uitgesloten dat tussen het tijdstip van 'on blocks' en 'doors open' meer dan 2 minuten zat, waardoor niet vast staat dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden.
4.5.
Nu niet is komen vast te staan dat de passagiers voldoende overstaptijd hebben gehad, dient te worden beoordeeld of het meer subsidiaire verweer van de vervoerder, dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening, slaagt. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.6.
De vervoerder betoogt dat de rotatievluchten LH 989 en LH 988 door hetzelfde toestel werden uitgevoerd. De voorgaande vlucht met vluchtnummer LH988 stond gepland om 08:00 uur UTC te vertrekken. Aan de vlucht is door de luchtverkeersleiding eenmaal een verlate Target Start-Up Approval Time (TSAT) afgegeven van 08:31 uur UTC en tweemaal een nieuw slot van 08:19 uur UTC en vervolgens een slot van 08:44 uur UTC. Een TSAT is het verwachte tijdstip waarop een vliegtuig goedkeuring verkrijgt om te vertrekken (start-up approval). De werkelijke vertrektijd van de vlucht was 08:34 uur UTC, waarna het toestel 36 minuten later dan gepland is gearriveerd op Schiphol. Uit het vluchtrapport volgt dat de vlucht één minuut was vertraagd wegens code 93, 26 minuten vanwege code 83 en zeven minuten vanwege code 87U. Het vluchtrapport van vlucht LH989 vermeldt twee oorzaken voor de vertraging, te weten 36 minuten vertraging vanwege code 93 (vertraagde aankomst van de voorafgaande vlucht) en 28 minuten vertraging door code 89O. Uit de toelichting volgt dat luchtverkeersbeheer ook ten aanzien van vlucht LH 989 had besloten tot de verlate uitgifte van een TSAT. Daarmee was ook de vertraging van vlucht LH 989 het gevolg van een AFTM restrictie van het luchtverkeersbeheer. Een besluit van het luchtverkeersbeheer tot het opleggen van restricties aan een vlucht is een omstandigheid die geheel buiten de invloedsfeer van de vervoerder ligt. De vervoerder kan niet anticiperen op de algehele luchtverkeersituatie op een luchthaven noch kan zij enig invloed uitoefenen op het besluit van het luchtverkeersbeheer om wegens deze luchtverkeersituatie een restrictie aan een specifieke vlucht op te leggen. Daarnaast is een verlate uitgifte van de TSAT en een nieuw slot opgelegd aan een specifieke vlucht niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de vervoerder, aldus de vervoerder.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de vluchtrapporten van de vluchten en de ‘slot allocation message’ (SAM) en ‘slot revision message’ (SRM) van vlucht LH 988 overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder hiermee voldoende onderbouwd dat de luchtverkeersleiding twee maal een nieuw slot aan de voorafgaande vlucht heeft opgelegd. Eveneens blijkt hieruit dat een deel van de vertraging is ontstaan, omdat het toestel moest wachten op de vereiste push-back clearance van luchtverkeersbeheer. Een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer dan wel de verlate uitgifte van een TSAT is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder dient immers altijd de instructies van luchtverkeersbeheer op te volgen. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de vertraging van de vlucht is ontstaan vanwege buitengewone omstandigheden en dat 36 minuten, gelet op vertragingscode 93, hiervan doorwerken op de onderhavige vlucht. Ten aanzien van de onderhavige vlucht heeft de vervoerder eveneens voldoende onderbouwd dat de vertraging met 28 minuten is opgelopen vanwege de verlate push-back clearance vanuit de luchtverkeersleiding. Vlucht LH 989 is met een vertraging van 104 minuten vertrokken en met een vertraging van 48 minuten in Frankfurt aangekomen. Tijdens de vlucht is een deel van de vertraging ingelopen desondanks hebben de passagiers de aansluitende vlucht niet kunnen halen. Voldoende gebleken is dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van vlucht LH 988 en LH 989. De vertraging ontstaan als gevolg van de buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Orlando te halen.
4.8.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder betoogt hiertoe dat hij de passagiers heeft omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met beschikbare plaatsen naar de eindbestemming. Reeds is overwogen dat de vervoerder een buffer van 45 minuten heeft aangehouden tussen de aansluitende vluchten, hetgeen door de kantonrechter als voldoende wordt gekwalificeerd. De kantonrechter oordeelt gelet op het voorgaande dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken en dat er in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie zal daarom worden afgewezen. De nevenvordering zullen daarom ook worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar, zoals gevorderd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 218,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na dagtekening van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open