ECLI:NL:RBNHO:2021:11472

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
C/15/309473 / HA ZA 20-709
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies overeenkomst in het kader van burengeschil met matiging van boetes

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee families die een bindend advies overeenkomst zijn aangegaan in het kader van het televisieprogramma 'mr. Frank Visser doet uitspraak'. De eisers, Familie [eiser 1], hebben de gedaagden, Familie [gedaagde 1], aangeklaagd omdat zij zich niet aan de verplichtingen uit het bindend advies hebben gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 2 wel degelijk partij is bij de bindend advies overeenkomst en dat er geen grond is voor vernietiging van het bindend advies. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de opgelegde boetes voor het niet nakomen van de verplichtingen enigszins gematigd moeten worden. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 27.650,00 aan boetes, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/309473 / HA ZA 20-709
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen hebben ter beëindiging van hun onderlinge burengeschil het tv-programma “mr. Frank Visser doet uitspraak” benaderd. In het kader van dat tv-programma hebben partijen met elkaar een bindend advies overeenkomst gesloten waarbij zij mr. Frank Visser als bindend adviseur hebben aangewezen. Op 4 december 2019 is mr. Frank Visser ter plaatste geweest, heeft hij op een locatie in de buurt een hoorzitting gehouden en uiteindelijk zijn beslissing medegedeeld die nadien in een schriftelijk bindend advies is uitgewerkt. [eiser 1] c.s. stellen dat [gedaagde 1] c.s. de in het bindend advies aan hen opgelegde verplichtingen niet geheel en niet op tijd zijn nagekomen, zodat zij de geldboetes die daar in het bindend advies aan verbonden zijn aan [eiser 1] c.s. moeten betalen. [gedaagde 1] c.s. hebben zich ten eerste op het standpunt gesteld dat [gedaagde 2] geen partij is bij de bindend advies overeenkomst en daarin alleen als begeleider van haar vader, [gedaagde 1] , betrokken was. Ten tweede doen [gedaagde 1] c.s. een beroep op vernietigbaarheid van het bindend advies. Tot slot voeren zij aan dat de geldboetes die zij aan [eiser 1] c.s. verschuldigd zouden zijn, gematigd moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] wel partij is bij de bindend advies overeenkomst en ook volwaardig partij is in het bindend advies. Er is geen grond voor vernietiging van het bindend advies. Wel matigt de rechtbank de aan [gedaagde 1] c.s. opgelegde geldboete enigszins.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 juli 2021 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van 26 oktober 2021 van de advocaat van [gedaagde 1] c.s. met productie 1,
  • de akte indiening productie van [eiser 1] c.s. met productie 8,
  • de spreekaantekeningen van [eiser 1] c.s.,
  • de mondelinge behandeling op 28 oktober 2021 en de door de griffier daarvan bijgehouden aantekeningen.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Sinds de komst van [eiser 1] c.s. in 2018 en de direct daarop volgende verbouwing van hun woning ondervinden partijen over en weer veel ergernis van elkaar. Om tot een oplossing van de onderlinge problemen te komen, heeft [gedaagde 2] in overleg met haar vader, [gedaagde 1] , contact opgenomen met de redactie van het televisieprogramma: “mr. Frank Visser doet uitspraak”.
3.2.
Op 24 november 2019 hebben partijen vervolgens een bindend advies overeenkomst gesloten, waarbij zij mr. F.M. Visser als bindend adviseur hebben aangewezen. De bindend advies overeenkomst vermeldt een summiere omschrijving van het conflict, de vordering van [gedaagde 1] c.s. en de tegenvordering van [eiser 1] c.s. De overeenkomst sluit af met de vier handtekeningen van partijen.
3.3.
In de bindend advies overeenkomst staat dat partijen zich onderwerpen aan het Reglement Bindend Advies Mr. Frank Visser Doet Uitspraak (hierna: het reglement) en dat een kopie daarvan door partijen is ontvangen. Voor zover van belang, zijn in het reglement de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 5. Inleiding tot de procedure.
(…)
4.
Partijen mogen (bewijs)stukken en schriftelijke getuigenverklaringen indienen. De secretaris zendt na ontvangst een kopie toe aan de tegenpartij(en). Alle stukken dienen minimaal twee dagen voor de hoorzitting door de secretaris te zijn ontvangen. De secretaris kan in het belang van een goede procesorde besluiten een kortere termijn te gunnen.
5.
Overlegging van verdere schriftelijke stukken voor of tijdens de hoorzitting is alleen toegestaan indien dit naar het oordeel van mr. Frank Visser niet in strijd komt met de eisen van een behoorlijke procesorde, meer in het bijzonder het recht op hoor en wederhoor.
(…)
Artikel 10. Vertegenwoordiging en bijstand.
1.
Partijen bepleiten in beginsel hun eigen zaak.
(…)
4.
Mr. Frank Visser kan ook overigens vertegenwoordiging en bijstand toestaan.
(…)
Artikel 16. Verbindende kracht van beslissingen.
(…)
2.
Mr. Frank Visser kan een boete, zoals bedoeld in artikel 6.91 van het Burgerlijk Wetboek, stellen op het niet nakomen van het bindend advies. De boete wordt door het enkele niet nakomen verschuldigd zonder dat daartoe nog enige nadere ingebrekestelling nodig is. (…)
3.
Vernietiging van de in het bindend advies gegeven beslissing(en), zoals bedoeld in artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek, kan alleen plaatsvinden door de gewone rechter. Daartoe moet het bindend advies binnen twee maanden na verzending van de schriftelijke uitwerking aan de bevoegde rechter worden voorgelegd (aanhangig zijn). (…)
4.
Vernietiging is alleen mogelijk, indien gebondenheid aan het bindend advies, in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Partijen doen uitdrukkelijk afstand van de bevoegdheid om vernietiging te vorderen wegens een onjuiste en/of tekortschietende motivering. Indien een daartoe strekkende vordering niet binnen de hiervoor genoemde termijn aan de bevoegde rechter is voorgelegd (aanhangig is), wordt het bindend advies onaantastbaar.”
3.4.
Op 4 december 2019 heeft mr. Visser, samen met deskundigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , de woonadressen van partijen bezocht. Ook heeft er die dag een hoorzitting plaatsgevonden waarna mr. Visser mondeling zijn beslissing op de geschilpunten heeft medegedeeld.
3.5.
Op 10 december 2019 is de schriftelijke uitwerking van het bindend advies ondertekend door mr. Visser en de secretaris, waarna deze aan partijen is verstrekt. De beslissing van het bindend advies, waarin [eiser 1] c.s. zijn aangeduid als Familie [eiser 1] en [gedaagde 1] c.s. als Familie [gedaagde 1] , luidt voor zover relevant:

Voor wat betreft de tegenvordering van Familie [eiser 1] c.s.
Familie [gedaagde 1] c.s. wordt verplicht binnen zes weken na vandaag de aan de voorzijde van haar woning naast de oprit van Familie [eiser 1] c.s. in de berm geplaatste betonnen blokken te verwijderen en verwijderd te houden. Indien Familie [gedaagde 1] c.s. zich niet houdt aan het voorgaande, verbeurt zij van rechtswege (geen aanmaning nodig) aan de tegenpartij een boete van € 50,- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 10.000,--.
Familie [gedaagde 1] c.s. wordt verplicht om binnen acht weken na vandaag het golfplaten, asbesthoudende dak op haar schuur door een ter zake deskundig bedrijf te laten saneren en/of verwijderen en om het metselwerk in de achtergevel van de schuur zodanig te zekeren, dat het gevaar voor afvallend metselwerk wordt weggenomen. Indien Familie [gedaagde 1] c.s. zich niet houdt aan het voorgaande, verbeurt zij van rechtswege (geen aanmaning nodig) aan de tegenpartij een boete van € 200,-- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 20.000,--. Indien Familie [gedaagde 1] c.s. zich niet houdt aan het voorgaande, wordt Familie [eiser 1] c.s. bovendien gemachtigd om, in de plaats van de boete, bedoelde werkzaamheden op kosten van Familie [gedaagde 1] c.s. zelf uit te (doen) voeren, wat Familie [gedaagde 1] c.s. moet gedogen.
Familie [gedaagde 1] c.s. wordt verplicht om binnen vier weken na vandaag de ramen in haar schuur, die uitzicht geven op het perceel van Familie [eiser 1] c.s., blijvend ondoorzichtig te maken. Indien Familie [gedaagde 1] c.s. zich niet houdt aan het voorgaande, verbeurt zij van rechtswege (geen aanmaning nodig) aan de tegenpartij een boete van € 50,-- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 10.000,--. Indien Familie [gedaagde 1] c.s. zich niet houdt aan het voorgaande, wordt Familie [eiser 1] c.s. bovendien gemachtigd om, in de plaats van de boete, bedoelde werkzaamheden zelf uit te (doen) voeren, wat Familie [gedaagde 1] c.s. moet gedogen.
[gedaagde 1] wordt met onmiddellijke ingang verboden om in woord en/of gebaar en/of schriftelijke contact te hebben met familie [eiser 1] , althans één van hen, waaronder begrepen schelden, tieren en dreigen. Toegestaan is alleen contact, indien nodig tussen [gedaagde 2] en [eiser 2] .”
En:
“Alle uit het voorgaande voortvloeiende verplichtingen voor beide partijen, gelden als hoofdelijk voor de betreffende familieleden.”
3.6.
[gedaagde 1] c.s., hebben na daartoe op 6 maart 2020 bij deurwaardersexploot te zijn gesommeerd, op diezelfde dag de betonnen blokken in de berm naast de oprit van [eiser 1] c.s. verwijderd. Eveneens hebben [gedaagde 1] c.s. op die dag een aantal (maar niet alle) ramen van de schuur gedeeltelijk ondoorzichtig gemaakt.
3.7.
Op 15 juli 2020 is het asbesthoudende dak van de schuur van [gedaagde 1] c.s. gesaneerd. De gemeente Haarlemmermeer heeft de sanering van het dak op zich genomen en bekostigd. [gedaagde 1] c.s. hebben nadien (op 8 april 2021) een betalingsregeling getroffen met de gemeente op grond waarvan zij in totaal een bedrag van € 9.377,65 in vier maandelijkse termijnen hebben afgelost.
3.8.
[gedaagde 1] c.s. hebben in september 2020 de firma ‘Huisbeheer Nederland’ de opdracht verstrekt nieuwe dakplaten te laten plaatsen op de schuur voor een bedrag van in totaal € 7.200,00. Dat bedrag hebben [gedaagde 1] c.s. eveneens in termijnen afgelost.
3.9.
Nadien heeft het dak op de schuur stormschade opgelopen. [gedaagde 2] c.s. heeft vervolgens het bedrijf ‘Dakbeheer Holland’ ingeschakeld, welk bedrijf op 15 maart 2021 een nieuw dak heeft geplaatst op de schuur voor een totaal bedrag van € 21.132,65.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] c.s. vorderen – verkort weergegeven – , na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot:
I. betaling van € 33.761,46, vermeerderd met de wettelijke rente over € 32.650,00 vanaf 1 april 2020,
II. betaling van de proces- en nakosten.
4.2.
[eiser 1] c.s. leggen aan hun hoofdvordering ten grondslag dat partijen op 24 november 2019 een bindend advies overeenkomst zijn aangegaan op basis waarvan mr. Visser ter beëindiging van het onderlinge burengeschil een aantal verplichtingen aan [gedaagde 1] c.s. heeft opgelegd. [gedaagde 1] c.s. zijn deze verplichtingen niet geheel en niet op tijd nagekomen als gevolg waarvan zij nu geldboetes aan [eiser 1] c.s. dienen te betalen.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. betwisten de vordering en voeren primair aan dat [gedaagde 2] geen partij is bij de bindend advies overeenkomst. De enige reden waarom zij destijds betrokken is geraakt bij de procedure was dat haar vader begeleiding nodig heeft. Daarnaast doen [gedaagde 1] c.s. een beroep op de vernietigbaarheid van het bindend advies. Volgens hen is het bindend advies niet tot stand gekomen met inachtneming van de beginselen van een behoorlijk proces. Zo was het [gedaagde 1] c.s. niet toegestaan om juridische hulp in te schakelen en ook mochten er vooraf geen juridische stellingen op papier worden ingenomen, aldus [gedaagde 1] c.s. Voor zover het beroep op de vernietigbaarheid van het bindend advies niet slaagt, doen [gedaagde 1] c.s. een beroep op matiging van de opgelegde geldboetes.
4.4.
[eiser 1] c.s. hadden aanvankelijk ook een provisionele vordering ingediend. Ter zitting van 28 oktober 2021 hebben [eiser 1] c.s. deze provisionele vordering ingetrokken.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die voorligt is of [gedaagde 1] c.s. gehouden kunnen worden tot betaling van de geldboetes aan [eiser 1] c.s. die in het bindend advies aan [gedaagde 1] c.s. zijn opgelegd. Voor de beoordeling van die vraag en de aangevoerde verweren zal de rechtbank eerst moeten nagaan of [gedaagde 2] (ook) partij is bij de bindend advies overeenkomst en bij het bindend advies. Vervolgens zal de rechtbank bespreken of er een grond voor vernietiging van het bindend advies bestaat. Ten slotte zal de rechtbank stilstaan bij de vraag of matiging van de boetes is aangewezen.
Partijen bij de bindend advies overeenkomst en bij het bindend advies
5.2.
[gedaagde 1] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 2] geen partij is bij de bindend advies procedure. Weliswaar woont zij als mantelzorger bij haar vader in de woning, maar zij is daarvan geen eigenaar. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft [gedaagde 2] daarom geen eigen juridische positie in de bindend advies procedure. Zij is enkel bij de procedure betrokken geraakt omdat haar vader begeleiding nodig heeft.
5.3.
Dit verweer slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. [gedaagde 2] is, evenals haar vader, partij bij de bindend advies overeenkomst en in de bindend advies procedure. De rechtbank licht dit hieronder toe.
5.4.
Wie partij is bij een overeenkomst hangt af van wat partijen aan elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (de zogenoemde Haviltex-norm). Om te beginnen is de tekst van de bindend advies overeenkomst duidelijk: deze vermeldt zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] als ‘eisers’. Er staat immers onder “
Ondergetekenden” “
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] [gedaagde 1](…) verder te noemen:Familie [gedaagde 1]. Bovendien hebben [gedaagde 1] c.s. beiden de overeenkomst ondertekend, zodat zij zich (in beginsel) allebei hebben verbonden aan de, onder leiding van mr. Visser gevoerde, bindend advies procedure. Uit de tekst van de bindend advies overeenkomst blijkt niet dat [gedaagde 2] niet namens zichzelf, maar alleen als begeleider (of vertegenwoordiger) van haar vader optrad of dat zij anderszins in de bindend advies overeenkomst een voorbehoud heeft willen maken. Een en ander strookt ook met het feit dat het [gedaagde 2] is geweest die, weliswaar in overleg met haar vader, het initiatief heeft genomen om de redactie van het televisieprogramma ‘mr. Frank Visser doet uitspraak’ te benaderen. Zij heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij voorafgaand aan het opstellen van de bindend advies overeenkomst gesproken heeft met een jurist van het programma. Niet is gebleken dat zij op enig moment, voorafgaand of tijdens de bindend advies procedure, aan de redactie van het tv-programma, mr. Visser of [eiser 1] c.s. kenbaar heeft gemaakt alleen als begeleider of vertegenwoordiger van haar vader te willen optreden. [gedaagde 2] heeft ook volwaardig meegedaan aan de bindend advies procedure; [eiser 1] c.s. hoefden er dus geen rekening mee te houden dat zij alleen optrad in een begeleidende rol of uitsluitend als vertegenwoordiger van haar vader. Dat [gedaagde 2] geen eigenaar is van de woning kan niet tot een ander oordeel leiden. Zij heeft zich immers door ondertekening van de bindend advies overeenkomst verbonden aan de bindend advies procedure en daarin een eigen juridische positie ingenomen. Zij kan dus evenals haar vader gehouden worden aan het bindend advies.
Vernietigbaarheid bindend advies
5.5.
De volgende vraag die voorligt is of het beroep van [gedaagde 1] c.s. op vernietigbaarheid van het bindend advies slaagt. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank licht dit hieronder toe.
5.6.
De rechtbank stelt voorop dat partijen de bindend advies overeenkomst hebben gesloten met als doel dat het bindend advies een oplossing geeft voor en een einde maakt aan hun onderlinge burengeschil. Gebondenheid aan het bindend advies geldt daarom als uitgangspunt. Dat betekent niet dat vernietiging van het bindend advies onmogelijk is, maar daaraan zijn strenge (contractuele en wettelijke) voorwaarden verbonden: vernietiging is alleen mogelijk indien gebondenheid aan het bindend advies, in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
5.7.
In dit verband is van belang dat partijen in de bindend advies overeenkomst, die zij op 24 november 2019 hebben ondertekend ook akkoord zijn gegaan met het daarbij ontvangen reglement. In artikel 16 van het reglement, zie 3.3, is onder meer bepaald dat het bindend advies slechts door de rechter kan worden vernietigd wanneer het binnen twee maanden na verzending van de schriftelijke uitwerking aan de rechter is voorgelegd. Aan die (formele) voorwaarde is niet voldaan. De schriftelijke uitwerking van het bindend advies dateert immers van 10 december 2019 en de dagvaarding van is op 21 april 2020 door deze rechtbank ontvangen. Op grond van artikel 16 lid 4 van het reglement was het bindend advies toen dus al onaantastbaar en was het te laat om nog een beroep op vernietiging van het bindend advies te doen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] c.s. voorafgaand aan deze procedure een beroep op vernietigbaarheid van het bindend advies hebben gedaan. Naar aanleiding van hetgeen [gedaagde 1] c.s. ter zitting hebben aangevoerd overweegt de rechtbank dat artikel 16 lid 4 van het reglement niet onredelijk bezwarend is. Partijen zijn de bindend advies overeenkomst aangegaan om hun burengeschil te beëindigen. Hierbij past de afspraak dat eventuele bezwaren tegen het bindend advies binnen bekwame tijd naar voren worden gebracht. Een termijn van twee maanden is hiervoor gelet op de aard van de overeenkomst en het onderliggende geschil niet onredelijk.
5.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook een inhoudelijke toetsing aan artikel 7:904 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 16 lid 4 van het reglement niet kan leiden tot de vernietiging van het bindend advies. Zoals hiervoor overwogen kan een bindend advies slechts worden vernietigd indien de gebondenheid aan het bindend advies in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betekent dat alleen ernstige gebreken kunnen leiden tot vernietigbaarheid van een bindend advies; een partij bij een bindend advies kan niet elke eventuele onjuistheid inroepen om het bindend advies te bestrijden en het is niet aan de rechter om het werk van de bindend adviseur helemaal over te doen.
5.9.
[gedaagde 1] c.s. voeren aan dat bij de totstandkoming van het bindend advies de beginselen van een behoorlijke procesorde niet in acht zijn genomen, omdat zij tijdens de bindend advies procedure geen juridische hulp mochten inschakelen, hun juridische stellingen niet voorafgaand aan de procedure op papier mochten (laten) zetten, de hele affaire in een nogal potsierlijke situatie op een achternamiddag werd afgehandeld en er geen hoger beroep of andere manier was om het bindend advies aan te vallen. [gedaagde 1] c.s. menen daarom dat de gang van zaken niet deugt en dat het door mr. Visser gewezen bindend advies vernietigd dient te worden. De rechtbank volgt [gedaagde 1] c.s. niet in dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de bindend advies procedure de beginselen van een goede procesorde, zoals hoor en wederhoor, in acht genomen en vertoont het bindend advies geen ernstige gebreken. Weliswaar volgt uit het reglement, zie 3.3, waar partijen mee akkoord zijn gegaan, dat partijen in beginsel hun eigen zaak bepleiten, maar het reglement bepaalt eveneens dat mr. Visser vertegenwoordiging en bijstand kan toestaan. Ook voorziet het reglement in de mogelijkheid tot het indienen van schriftelijke (bewijs)stukken, waartoe ook vooraf opgestelde juridische stellingen behoren. Bovendien heeft [gedaagde 2] ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij de wens om zich door een advocaat te laten bijstaan niet aan mr. Visser heeft voorgelegd. Het gegeven dat de bindend advies procedure niet voorziet in een hoger beroep betekent niet dat fundamentele beginselen van procesrecht in het geding zijn en – anders dan [gedaagde 1] c.s. aanvoeren – bestaat er wel een mogelijkheid om tegen het bindend advies op te komen, en wel bij de gewone rechter, van welke mogelijkheid [gedaagde 1] c.s. in deze procedure ook gebruik maken. Deze mogelijkheid wordt in het reglement bovendien expliciet genoemd. De bezwaren van [gedaagde 1] c.s. met betrekking tot het vermeende potsierlijk karakter en hun beleving dat zij niet serieus werden genomen en dat een en ander op een ‘achternamiddag’ werd afgehandeld zien veeleer de setting en context waarin de bindend advies procedure zich afspeelde en niet op de bindend advies procedure of het bindend advies zelf. Deze beleving van [gedaagde 1] c.s. brengt niet mee dat fundamentele beginselen van procesrecht in het geding zijn of dat er ernstige gebreken kleven aan het bindend advies. Dat [gedaagde 1] c.s. niet serieus zouden zijn genomen hebben zij bovendien niet concreet onderbouwd en is ook anderszins niet gebleken. Dat de veroordeling van [gedaagde 1] in verband met de bejegening (de in het bindend advies onder de tegenvordering onder d opgenomen verplichting) is ingegeven door de kijkcijfers, zoals [gedaagde 1] c.s. stellen, is tot slot ook niet onderbouwd en ook anderszins niet gebleken.
5.10.
In dit verband merkt de rechtbank verder op dat het [gedaagde 1] c.s. vrijstond een raadsman te raadplegen nadat zij kennis hadden genomen van de bindend advies overeenkomst en het daarbij behorende reglement. De mogelijkheid om alsnog een raadsman te raadplegen deed zich opnieuw voor toen [gedaagde 1] c.s. de schriftelijke uitwerking van het bindend advies ontvingen. Zij hebben er echter voor gekozen om het erbij te laten zitten. Pas nadat [eiser 1] c.s. de onderhavige procedure startten om de verbeurde boetes op te eisen, hebben [gedaagde 1] c.s. een raadsman ingeschakeld en (te laat) een beroep op vernietigbaarheid van het bindend advies gedaan.
5.11.
Gelet op de hiervoor uiteengezette feiten en omstandigheden moet de conclusie daarom zijn dat het beroep op vernietigbaarheid van het bindend advies zal worden verworpen. Het antwoord op de vraag of het beroep op vernietigbaarheid van het bindend advies ook afstuit op formele processuele gronden kan bij deze stand in het midden blijven.
Matiging van de boetes
5.12.
De laatste vraag die voorligt is of de verbeurde boetes voor matiging in aanmerking komen. Uit de schriftelijke uitwerking van het op 4 december 2019 uitgesproken bindend advies, zie 3.5, volgt dat [gedaagde 1] c.s. drie verplichtingen zijn opgelegd waaraan zij binnen de in het bindend advies voor de respectievelijke verplichtingen genoemde tijdsbestekken van een aantal weken na de beslissing moesten voldoen. Tevens volgt uit de beslissing dat [gedaagde 1] c.s. boetes moeten betalen aan [eiser 1] c.s. indien zij niet op tijd aan die verplichtingen voldoen. De rechtbank stelt vast dat in het bindend advies gedifferentieerd is in zowel de tijdsbestekken waarbinnen [gedaagde 1] c.s. aan de verschillende verplichtingen dienden te voldoen, als in de hoogtes van de boetes en dat de maxima van de boetes zijn bepaald op respectievelijk € 10.000,00, € 20.000,00 en € 10.000,00. In totaal kunnen [gedaagde 1] c.s. op grond van het bindend advies dus maximaal € 40.000,00 aan boetes verbeuren.
5.13.
[eiser 1] c.s. stellen dat [gedaagde 1] c.s. de betonblokken, de in het bindend advies onder de tegenvordering onder a genoemde verplichting, pas op 6 maart 2020 hebben verwijderd, zodat zij ten aanzien van deze verplichting een boete van (53 x € 50,00)
€ 2.650,00 aan [eiser 1] c.s. dienen te betalen. Hoewel [gedaagde 1] c.s. eveneens op 6 maart 2020 een aantal ramen op de begane grond van de schuur hebben geverfd, de in het bindend advies onder de tegenvordering genoemde verplichting onder c, zijn nog niet alle ramen (voldoende) ondoorzichtig gemaakt. [gedaagde 1] c.s. dienen daarom ten aanzien van deze verplichting de maximale boete ter hoogte van € 10.000,00 aan [eiser 1] c.s. te betalen. Het asbesthoudende dak van de schuur, de genoemde verplichting onder b, is op 15 juli 2020 gesaneerd, zodat het daarop gestelde maximum aan verbeurde boetes op 7 mei 2020 is bereikt. [gedaagde 1] c.s. moeten daarom ten aanzien van deze verplichting € 20.000,00 aan [eiser 1] c.s. betalen. [eiser 1] c.s. hebben er daarbij op gewezen dat zij door de houding van [gedaagde 1] c.s. een jaar langer in de ellende hebben gezeten en dat zij door het voeren van deze procedure veel kosten hebben gemaakt. [eiser 1] c.s. wijzen er bovendien op dat [gedaagde 1] c.s. kennelijk wel middelen beschikbaar hadden om op 15 maart 2021 voor de tweede maal een kostbaar nieuw dak op de schuur te laten plaatsen, terwijl het dak toen al gesaneerd en vernieuwd was. Dat [gedaagde 1] c.s. aangegeven hebben dat zij de geldboetes niet aan [eiser 1] c.s. kunnen betalen, is daarom ongeloofwaardig, aldus [eiser 1] c.s..
5.14.
[gedaagde 1] c.s. betwisten niet dat de betonblokken pas op 6 maart 2020 zijn verwijderd en dat het asbesthoudende dak pas op 15 juli 2020 is gesaneerd. Verder betwisten zij niet dan niet alle ramen van de schuur (volledig) ondoorzichtig zijn gemaakt. Ook de hoogte van de boetes wordt door [gedaagde 1] c.s. niet betwist. Wel doen [gedaagde 1] c.s. een beroep op matiging van de boetes overeenkomstig artikel 6:94 BW. Volgens hen zou het onbillijk zijn als zij de boetes van in totaal € 32.650,00 zouden moeten betalen, omdat [gedaagde 1] c.s. voor het uitvoeren van de opgelegde verplichtingen de nodige hulp in dienden te schakelen. Daarbij zijn de asbestproblemen inmiddels verholpen, de betonblokken verwijderd en ramen ondoorzichtig gemaakt, zodat [eiser 1] c.s. geen belang meer hebben bij betaling van de boetes. Bovendien beschikken [gedaagde 1] c.s. niet over voldoende middelen om de omvangrijke boetes te betalen, zodat een veroordeling tot betaling van de boetes mogelijk zal leiden tot verkoop van de woning. [eiser 1] c.s. zijn er volgens [gedaagde 1] c.s. enkel op uit dat [gedaagde 1] c.s. de woning moeten verkopen, aldus nog steeds [gedaagde 1] c.s.
5.15.
Bij de beoordeling van dit matigingsverweer stelt de rechtbank voorop dat de rechter op grond van artikel 6:94 BW op verlangen van de schuldenaar een boete kan matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Volgens vaste jurisprudentie mag de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging van een boete gebruik maken als de toepassing van een boete in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij dient niet alleen te worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 en HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207).
5.16.
De rechtbank is, met inachtneming van deze maatstaf, van oordeel dat een veroordeling tot betaling van ruim € 32.000,00 aan verbeurde boetes in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank ziet namelijk aanleiding de verbeurde boetes voor het niet nakomen van de verplichting tot het laten saneren van het asbesthoudende dak enigszins te matigen. Voor matiging van de boetes die op de andere verplichtingen zijn gesteld, het verwijderen van de betonblokken en het ondoorzichtig maken van de ramen van de schuur die uitzicht geven op het perceel van [eiser 1] c.s., ziet de rechtbank geen ruimte. De rechtbank licht dit hieronder toe.
5.17.
De rechtbank stelt – in verband met de aard en strekking van de boetebedingen – voorop dat het hier gaat om een boete opgelegd in een met voldoende waarborgen omklede bindend advies procedure tussen particulieren.
5.18.
Voor de verplichting om het asbesthoudende dak te laten saneren is een maximale boete van € 20.000,00 gesteld. Dit acht de rechtbank, mede gelet op het door deskundige [betrokkene 1] geconstateerde onmiddellijke gezondheidsrisico, het gegeven dat een en ander zich in de woonomgeving van partijen afspeelt en de uiteindelijk met de sanering gemoeide kosten, op zichzelf geen onredelijk hoog bedrag.
In het bindend advies is ten aanzien van de saneringsverplichting bepaald: “
Familie [gedaagde 1] c.s. wordt verplicht om binnen acht weken na vandaag het golfplaten, asbesthoudende dak op haar schuur door een ter zake deskundig bedrijf te laten saneren en/of verwijderen…” De verplichting is dus geformuleerd als een resultaatsverplichting met een relatief korte termijn, waarbij [gedaagde 1] c.s. voor de nakoming van deze verplichting – anders dan voor de andere verplichtingen uit het bindend advies – afhankelijk waren van de professionele inzet van derden. Dit was dus een behoorlijk zware verplichting voor [gedaagde 1] c.s. [gedaagde 1] c.s. hebben in deze procedure verder aangevoerd dat zij niet over de benodigde liquide middelen beschikten om de sanering te laten uitvoeren. Van belang is dat niet is gebleken dat dit laatste aspect in de bindend advies procedure aan de orde is geweest. De bindend adviseur heeft het dan ook niet kunnen meewegen in het bindend advies. Wel heeft de bindend adviseur een voorziening in het boetebeding opgenomen voor het geval [gedaagde 1] c.s. niet aan de verplichting tot sanering zouden voldoen: “
Indien Familie [gedaagde 1] zich niet houdt aan het voorgaande, wordt Familie [eiser 1] bovendien gemachtigd om, in de plaats van de boete, bedoelde werkzaamheden op kosten van Familie [gedaagde 1] zelf uit te (doen) voeren, wat Familie [gedaagde 1] moet gedogen.”In dit geval zouden [gedaagde 1] c.s. volgens het boetebeding dus niet zowel de boete als de kosten van de sanering aan [eiser 1] c.s. hoeven te betalen. [gedaagde 2] heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat zij meteen na de bindend advies uitspraak telefonisch offertes heeft aangevraagd voor de sanering van het dak. Uiteindelijk heeft dit tot niets geleid en is het dak pas in juli 2020, na tussenkomst van [eiser 1] c.s., door de gemeente gesaneerd. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde 1] c.s. het er na het opvragen van de offertes bij hebben laten zitten, zij hebben de handdoek in de ring gegooid en zijn ook niet ingegaan op het aanbod van [eiser 1] c.s. om te helpen een aannemer te zoeken en via [eiser 1] , die werkzaam is in de aannemingsbranche, korting te bedingen. Dit acht de rechtbank verwijtbaar, mede gelet op het door deskundige [betrokkene 1] geconstateerde onmiddellijke gezondheidsrisico. Bovendien is sanering en vervanging van het dak uiteindelijk ook niet onmogelijk gebleken, nadat [eiser 1] c.s. het initiatief hebben genomen om de gemeente te benaderen. Dat het dak inmiddels gesaneerd is brengt – anders dan [gedaagde 1] c.s. aanvoeren – dan ook niet mee dat de boetes niet meer verschuldigd zijn; het dak is immers niet gesaneerd binnen de termijn die daarvoor in het bindend advies was gesteld, die is zelfs ver overschreden, en [eiser 1] c.s. hebben onbetwist gesteld dat zij geld en moeite hebben gestoken in het bewerkstelligen, uiteindelijk via de gemeente, van de sanering. Hiertoe hebben zij onder meer in het sommatie exploot van 6 maart 2020 het boetebeding ingeroepen; anders dan [gedaagde 1] c.s. suggereren kan niet gezegd worden dat [eiser 1] c.s. het beding uitsluitend hebben ingeroepen met als doel dat [gedaagde 1] c.s. gedwongen worden de woning te verkopen. Bovendien hebben [eiser 1] c.s. ter zitting desgevraagd verklaard dat de optie om het dak zelf op kosten van [gedaagde 1] c.s. te laten saneren feitelijk onmogelijk was omdat [gedaagde 1] c.s. dat niet toestonden. Anderzijds staat vast dat [gedaagde 1] c.s. € 9.377,65 hebben betaald aan de gemeente en in september 2020 € 7.200,00 hebben betaald voor nieuwe dakplaten. Zij hebben dus inmiddels de nodige kosten gemaakt in verband met de sanering van het dak. Gelet op de hierboven aangehaalde voorziening in het beding inhoudende dat [eiser 1] c.s. zo nodig werd gemachtigd op kosten van [gedaagde 1] c.s. te zorgen voor de sanering zonder daarbij tevens aanspraak te kunnen maken op de boete, is de rechtbank van oordeel dat verbeuren van de gehele boete zonder rekening te houden met deze kosten tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Nu evenwel – ten gevolge van de houding van [gedaagde 1] c.s. – [eiser 1] c.s. geen gebruik hebben kunnen maken van de voorziening in het beding inhoudende dat [eiser 1] c.s. zo nodig werd gemachtigd op kosten van [gedaagde 1] c.s. te zorgen voor de sanering, en wel andere kosten hebben moeten maken, langer hebben moeten wachten op de sanering en de nodige inspanningen hebben moeten verrichten om de sanering gedaan te krijgen, dient de matiging evenwel niet zo ver te gaan dat de door [gedaagde 1] c.s. gemaakte kosten (aan derden) integraal van de boete moeten worden afgetrokken. Dat [gedaagde 1] c.s. door het verbeuren van de boetes in een financiële noodsituatie komen te verkeren hebben zij tot slot tegenover de onderbouwde stellingen van [eiser 1] c.s. niet met stukken onderbouwd. De hiervoor geschetste feiten en omstandigheden bezien in onderling verband en samenhang brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat er aanleiding is de boete die stond op de saneringsverplichting te matigen tot een bedrag van € 15.000,00.
5.19.
Ten aanzien van de verplichtingen opgenomen onder a en c van het bindend advies, zie 3.5, oordeelt de rechtbank dat die boetes gehandhaafd zullen blijven. Veroordeling tot betaling van deze verbeurde boetes leidt in de gegeven omstandigheden niet tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat, omdat [gedaagde 1] c.s. het geheel in eigen macht hadden deze verplichtingen op tijd na te komen en na het sommatie exploot van 6 maart 2020 ook konden nakomen.
Dat [gedaagde 1] c.s. niet eerder in de gelegenheid waren aan deze verplichtingen te voldoen is niet komen vast te staan.
Over het verwijderen van de betonblokken hebben [gedaagde 1] c.s. aangevoerd dat zij daarvoor ook hulp dienden in te schakelen. Gesteld noch gebleken is echter dat en waarom die derden niet op een eerder moment konden worden ingeschakeld. De rechtbank zal daarom de opgelegde boete van € 2.650,00 voor het niet tijdig verwijderen van de betonblokken handhaven.
c.s. hebben eveneens pas op 6 maart 2020 geprobeerd om de ramen op de begane grond in de schuur ondoorzichtig te maken. [eiser 1] c.s. hebben erop gewezen dat de ramen op de begane grond nog gedeeltelijk doorzichtig zijn en dat de ramen op de eerste verdieping van de schuur nog volledig doorzichtig zijn. [gedaagde 1] c.s. hebben dat ter zitting desgevraagd erkend. De rechtbank wijst [gedaagde 1] c.s. erop dat het hen op grond van artikel 5:50 BW, behoudens toestemming van [eiser 1] c.s., niet is toegestaan om vensters binnen twee meter van de erfgrens te hebben die uitzicht geven op het erf van de buren. [gedaagde 1] c.s. zijn daarom verplicht om alle ramen in de schuur die uitzicht geven op het erf van [eiser 1] c.s. ondoorzichtig te maken, zoals ook bepaald is in het bindend advies. Omdat [gedaagde 1] c.s. eenvoudig aan deze verplichting hadden kunnen voldoen en zij daaraan nog altijd niet hebben voldaan, acht de rechtbank het op zijn plaats om de hierop gestelde maximale boete van € 10.000,00 te handhaven.
5.20.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de boetes matigen tot een totaalbedrag van € 27.650,00. De wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, omdat [eiser 1] c.s. in hun sommatie exploot van 6 maart 2020 geen aanspraak hebben gemaakt op de wettelijke rente.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. [eiser 1] c.s. hebben voldoende onderbouwd gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Bovendien zijn deze kosten bij sommatie exploot van 6 maart 2020 aangezegd. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.101,10 inclusief btw.
Proceskosten
5.22.
[gedaagde 1] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 105,03
- overige explootkosten 79,81
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
1.802,50(2,5 punt × tarief € 721,00)
Totaal € 2.924,34

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 27.650,00 (zevenentwintigduizend zeshonderdenvijftig euro en nul eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 20 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 1.101,10 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.924,34,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: