In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De zaak betreft een heroverwegingsverzoek van de eiser met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De inspecteur had eerder een aanslag opgelegd, waartegen de eiser bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd afgewezen, en de aanslag werd onherroepelijk na het verstrijken van de beroepstermijn. Eiser heeft later een verzoek tot herbeoordeling ingediend, dat door de inspecteur als niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijkverklaring.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag IB/PVV 2014 al onherroepelijk was en dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toestaat om opnieuw een bezwaarprocedure te doorlopen over dezelfde aanslag. De rechtbank heeft ook overwogen dat de nieuwe jurisprudentie waarnaar eiser verwijst, geen aanleiding geeft om te concluderen dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering bevestigd. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor ambtshalve vermindering van de aanslag, omdat de Hoge Raad in eerdere arresten niet heeft vastgesteld dat de aanslag te hoog was.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.