2.2.Op 2 september 2013 hebben partijen een in een notariële akte vastgelegde samenlevingsovereenkomst gesloten. In de samenlevingsovereenkomst staan – onder meer – de volgende bepalingen:
“[…]
DOEL
Artikel 1:
Met deze overeenkomst willen partijen onder meer een regeling treffen omtrent:
a. de kosten van de huishouding;
b. de gemeenschappelijke goederen;
c. de gemeenschappelijk bewoonde woning.
[…]
GEEN ALGEHELE GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
Artikel 3
1. Tussen partijen bestaat geen gemeenschap van goederen, met uitzondering van de hierna vermelde gemeenschap van zaken behorende tot de inboedel, en behoudens de mogelijkheid dat goederen in gemeenschap worden verkregen krachtens een gezamenlijke koop, door schenking, krachtens erfrecht of door een andere gezamenlijke verkrijging.
2. Alle schulden worden gedragen door degene die de schulden heeft doen ontstaan, met uitzondering van de schulden welke betrekking hebben op de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en gemeenschappelijke goederen.
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 4
1. Partijen verlenen elkander over en weer volmacht voor het verrichten van rechtshandelingen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding.
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto jaarinkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Indien deze inkomsten niet toereikend zijn, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar netto vermogen per het einde van het betreffénde kalenderjaar het tekort aan te vullen.
3. Onder netto-inkomen wordt verstaan het inkomen na aftrek van de daarover verschuldigde belasting en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen na aftrek van de daarover verschuldigde belasting.
Artikel 5
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden gerekend die kosten welke worden gemaakt ter voorziening in het dagelijks levensonderhoud, tot welke kosten ondermeer worden gerekend:
a. de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning;--
b. de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor
een eventuele ziektekostenverzekering;
c. de kosten van gezamenlijke vakanties;
d. de kosten van de in de huishouding opgenomen kinderen;
e. de kosten van medische verzorging;
f. de kosten van onderhoud van huishoudelijke apparaten dienstbaar aan de
gemeenschappelijke huishouding.
2. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden evenwel niet gerekend premies van levens- en ongevallenverzekeringen.
Deze komen ten laste van diegene van partijen die als verzekeringnemer in de polis is genoemd.
3. Indien ter financiering van de door partijen voor de gemeenschappelijke huishouding aangeschafte roerende zaken een geldlening is aangegaan, zal de rente hierover worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding
gerekend.
GEMEENSCHAPPELIJKE GOEDEREN
Artikel 6
1. Inboedelgoederen, aangeschaft tijdens het bestaan van de gemeenschappelijke huishouding, zullen eigendom zijn van partijen, ieder voor de onverdeelde helft.
Voorts kunnen partijen in onderling overleg bepalen dat ook andere roerende goederen gemeenschappelijk eigendom zullen zijn.
2. Inboedel is het geheel van tot huisraad en tot stoffering en meubilering van de woning of woningen van partijen dienende roerende zaken, met uitzondering van boekerijen en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard.
3. Het bepaalde in lid 1 lijdt uitzondering ingeval partijen met betrekking tot bepaalde inboedelgoederen schriftelijk hebben vastgelegd dat deze privé eigendom zullen worden van één van partijen.
[…]
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 7
[…]
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning in mede-eigendom wordt verkregen, zal de partij die meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten van verwerving heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de
woning en bij beëindiging van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
5. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk bewoonde woning een geldlening is aangegaan zal de rente ten laste komen van en gedragen worden door beide partijen naar evenredigheid waarin de kosten van de huishouding gedragen worden, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen.
Partijen verplichten zich onderling niet meer van de ander te vorderen dan hiervoor vermeld.
De aflossingen op de leningen komen ten laste van partijen naar evenredigheid van ieders aandeel in de eigendom in de woning.
EINDE
Artikel 8
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven, gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van tenminste één maand in acht genomen moet worden.
[…]
Indien de overeenkomst eindigt tengevolge van opzegging of huwelijk casu quo het aangaan van een geregistreerd partnerschap, zijn partijen verplicht er aan mee te werken dat aan iedere partij worden toebedeeld de goederen die zij heeft aangebracht.
Het overige gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
[…]
4. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en lasten worden opgesteld. […] De schulden op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels die gelden voor successie-aangiften.
[…]
AANBRENGSTEN EN GEMEENSCHAP VAN INBOEDEL
De comparanten verklaren voorts:
Partijen hebben met elkaar geruild en aan elkaar overgedragen de onverdeelde helft in ieders inboedelgoederen.
De inboedelgoederen die ieder van partijen vóór de ruiling bezat zijn ongeveer evenveel waard en partijen stellen geen prijs op enige specificatie daarvan.
In afwijking van het vorenstaande blijft ieder van partijen eigenaar van de kleding, sieraden en overige persoonlijke goederen, welke zij in gebruik heeft of welke tot haar persoonlijk gebruik bestemd zijn.
VORDERING
In verband met het bepaalde in artikel 7 lid 4 stellen partijen vast dat de vrouw een vordering heeft ten laste van de man ten bedrage van zevenenvijftigduizend vijfhonderd euro (€ 57.500,00), welke vordering verband houdt met de aankoop en financiering door partijen van de gezamenlijke woning aan de [adres 3] [plaats 1].
[…]”