ECLI:NL:RBNHO:2021:1836

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
C/15/311127 / HA RK 20-229
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van griffierechten in het kader van ontneming schone lei in Wsnp-procedures

Op 8 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven in de zaak van verzoekers die in verzet zijn gekomen tegen de heffing van griffierecht door de griffier. De verzoekers, die eerder failliet zijn verklaard en onder de schuldsaneringsregeling (Wsnp) hebben gestaan, hebben een verzoek ingediend om te bepalen dat artikel 358 lid 1 Fw niet meer op hen van toepassing is, wat betreft de ontneming van de schone lei. De griffier heeft hen een griffierecht van € 304,00 in rekening gebracht voor het indienen van een verweerschrift tegen dit verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldsaneringsregeling niet meer van toepassing is op de verzoekers, aangezien deze medio 2017 is beëindigd. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 4 lid 2 Wgbz, in overweging genomen, waarin wordt aangegeven dat voor bepaalde handelingen geen griffierecht verschuldigd is. De rechtbank concludeert dat het indienen van een verweerschrift in het kader van een verzoek tot ontneming van de schone lei niet onder deze uitzonderingen valt.

De rechtbank heeft de jurisprudentie van de Hoge Raad in overweging genomen, die stelt dat de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling niet mag worden belemmerd door financiële drempels. Echter, in dit geval is de schuldsaneringsregeling niet meer van toepassing op de verzoekers, en zij kunnen niet worden beschouwd als personen met onvoldoende financiële draagkracht. Daarom heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en de heffing van griffierecht bevestigd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/311127 / HA RK 20-229
Beschikking van 8 maart 2021
in de zaak van

1.[verzoeker1],

2.
[verzoeker2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. H.P. Verheyen te Den Burg,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK NOORD-HOLLAND,
gevestigd te Haarlem,
verweerder.

1.De procedure

1.1.
Ter griffie van deze rechtbank is op 4 december 2020 ingekomen een verzoekschrift ingevolge het bepaalde in artikel 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), waarbij verzoeker (tijdig) in verzet is gekomen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht ten bedrage van € 304,00.
1.2.
De griffier heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
1.3.
Van een mondelinge behandeling is, gelet op het bepaalde in artikel 1.4.1 van het toepasselijke Procesreglement verzoekschriftprocedures, afgezien.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers zijn bij vonnissen van deze rechtbank van 15 mei 2012 failliet verklaard met aanstelling van mr. Mekkelholt tot curator. Bij vonnis van deze rechtbank van 26 juni 2014 zijn deze faillissementen opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp), waarbij de curator is benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
Bij vonnissen van 25 juli 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekers niet tekort zijn geschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en verstaan dat door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn.
2.3.
Bij verzoekschrift van 16 juni 2020, is verzocht om op grond van artikel 358a Fw te bepalen dat ten aanzien van verzoekers artikel 358 lid 1 Fw verder geen toepassing meer vindt (de zgn. ontneming schone lei) en verweerders te veroordelen in de kosten van die procedure.
2.4.
Verzoekers hebben op 12 november 2020 een verweerschrift met bijlagen tegen laatstgenoemd verzoek ingediend. De griffier heeft hiervoor een bedrag van € 304,00 aan griffierecht in rekening gebracht, welk bedrag via de rekening-courantrekening van de advocaat van verzoekers is betaald.
2.5.
Bij vonnis van 31 december 2020 van deze rechtbank is (onder meer bepaald) dat artikel 358 lid 1 Fw ten aanzien van verzoekers verder geen toepassing vindt en zijn verzoekers veroordeeld in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 3 lid 2 Wgbz dient voor het indienen van een verweerschrift griffierecht te worden geheven.
3.2.
Artikel 4 lid 2 Wgbz geeft een opsomming van processuele handelingen waarvoor geen griffierecht verschuldigd is, waaronder de indiening van een Wsnp-verzoek, alsmede voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van dit verzoek (artikel 4 lid 2 sub j Wgbz). Daarnaast zijn in de Regeling griffierechten burgerlijke zaken extra uitzonderingen opgenomen in welke gevallen géén griffierecht hoeft te worden geheven. Het indienen van een verweerschrift in het kader van een verzoek tot ontneming van de schone lei als bedoeld in artikel 358a Fw valt noch onder de opsomming van artikel 4 lid 2 Wgbz, noch onder de extra uitzonderingen die zijn genoemd in de Regeling griffierechten burgerlijke zaken, noch onder andere uitzonderingen in wet of regelgeving. Het uitgangspunt is dan ook dat voor de indiening van een verweerschrift tegen een verzoek ontneming schone lei griffierecht dient te worden geheven.
3.3.
Bij arresten van de Hoge Raad van 8 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ3883) en 11 november 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU4020) heeft de Hoge Raad overwogen dat de ratio van de bepaling van artikel 4 lid 2 onder i Wgbz (inmiddels artikel 4 lid 2 onder
jWgbz) is de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling te bevorderen door geen onnodige financiële drempels op te werpen. Gelet hierop en gelet op het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, moet deze bepaling volgens de Hoge Raad aldus worden uitgelegd dat zij ook toepassing vindt en dat dus geen griffierecht verschuldigd is in het geval waarin een schuldenaar in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter waarbij een schuldsaneringsverzoek is afgewezen of is beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 onder f Fw. Het gaat hier in de regel om personen die gelet op hun schuldenlast minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden, en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen.
Bij arrest van 13 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1947) heeft de Hoge Raad overwogen dat het voorgaande ook geldt voor het geval waarin een persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van artikel 349a Fw gedaan verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling, omdat het ook hier in de regel gaat om personen die, gelet op de toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen.
3.4.
Volgens verzoekers zijn zij, als (voormalig) schuldenaar in een Wsnp-zaak, die zich verweren tegen het verzoek tot ontneming van de schone lei, geen griffierecht verschuldigd en dient dit op nihil gesteld te worden. De rechtbank begrijpt dat zij zich ter onderbouwing van dit standpunt beroepen op voormelde jurisprudentie van de Hoge Raad en dat zij van oordeel zijn dat artikel 4 lid 2 onder j Wgbz dus ook toepassing dient te vinden in het onderhavige geval van een procedure in het kader van de ontneming van de schone lei.
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt niet slagen. De schuldsaneringsregeling is niet meer van toepassing op verzoekers, omdat deze medio 2017 is beëindigd. Van de door de Hoge Raad geschetste situatie rondom de toepassing van de Wsnp en de ratio van artikel 4 lid 2 onder j Wgbz (het niet belemmeren van de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling of het terzake opwerpen van onnodige financiële drempels), is in het onderhavige geval derhalve geen sprake, zodat dit artikel hier geen toepassing vindt.
Daarbij komt dat van personen die verweer voeren tegen een verzoek tot ontneming van de schone lei als bedoeld in artikel 358a Fw niet gezegd kan worden dat zij in de regel minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en daarom over onvoldoende financiële draagkracht zouden beschikken om het griffierecht te voldoen.
3.6.
Het voorgaande leidt er toe dat het verzet ongegrond zal worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 299