Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 juni 2018;
- de akte van de griffier van deze rechtbank van 2 juli 2018, houdende een verklaring van cassatie;
- het herstelvonnis van 11 juli 2018;
- het door [gedaagde] ingestelde cassatieberoep en voorwaardelijke incidentele cassatieberoep van de gemeente;
- het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2019;
- de akte van de griffier van deze rechtbank van 23 juli 2019;
- de akte depot van 20 mei 2020 met nummer 07/2020 waarbij in deze zaak, en het rekest geadministreerd onder zaaknummer C/15/270034/ HA RK 18-26, het definitief deskundigenrapport is gedeponeerd;
- de brief van [gedaagde] van 12 november 2020 met producties 1 en 2
- het proces-verbaal van de op 16 november 2020 gehouden pleidooizitting;
- de akte opgave kosten artikel 50 Onteigeningswet met producties van de zijde van [gedaagde] ;
- de instemmende reactie op laatstgenoemde akte van de gemeente bij B formulier ter rolle van 2 december 2020.
2.De verdere beoordeling
Het vonnis van 20 juni 2018 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers op 25 juli 2019, zodat die datum als peildatum geldt.
De deskundige van de gemeente, J.A. Louwerse, heeft in zijn taxatierapport van 10 oktober 2019 evenals de rechtbankdeskundige een NAR gehanteerd van 6,5 %. In zijn analyse van de taxatie van Visser, heeft de deskundige van de gemeente de berekening van Visser opnieuw uitgevoerd waarbij de referentieobjecten die gebouwd zijn na 2000 buiten beschouwing zijn gelaten. Ook die berekening komt dan uit op een NAR-percentage van, afgerond, 6,5. Nu bovendien ook Visser zelf, in zijn eerdere taxatierapport van 22 mei 2018 een NAR hanteert van 6,5% en in zijn latere rapport niet motiveert waarom dit percentage niet langer juist zou zijn, heeft [gedaagde] zijn stelling dat het door de rechtbankdeskundige gehanteerde NAR-percentage te hoog is onvoldoende onderbouwd. De rechtbankdeskundige heeft daarom met recht geoordeeld dat een NAR van 6,5% het meest realistisch is.
Het betoog van de gemeente wordt verworpen. Nu de rechtbankdeskundige voor de vaststelling van de netto markthuur aansluiting heeft gezocht bij objecten met een vergelijkbare ouderdom is deze op goede gronden bij de begroting van de renovatiekosten ook uitgegaan van een minimale renovatie, waarbij het resultaat zo begrijpt de rechtbank aansluit bij de staat van onderhoud van de referentieobjecten. Een meer ingrijpende renovatie zou immers leiden tot een hogere netto markthuur.
Het betoog van [gedaagde] treft geen doel. Hoewel [gedaagde] terecht heeft opgemerkt dat er op de peildatum geen noodzaak tot asbestsanering bestond, zal de redelijk handelend koper bij de bepaling van de prijs die hij bereid is voor het onteigende te betalen rekening houden met de omstandigheid dat hij op enig moment geconfronteerd kan worden met de (latente) verplichting tot sanering. Aangezien de hoogte van de door de rechtbankdeskundige begrote saneringskosten door geen van partijen is weersproken, zal de rechtbank uitgaan van het begrote bedrag van € 10.000,-.
€ 5.248,00
€ 10.000,00
€ 27.463,00
Aangezien de gemeente heeft ingestemd met deze kostenopgave zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten aan [gedaagde] .