ECLI:NL:RBNHO:2021:2857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/15/291551 / HA ZA 19-480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap met betrekking tot diverse vermogensbestanddelen en onttrekkingen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, ging het om de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder van eiseres en gedaagde. Eiseres en gedaagde zijn zussen en erfgenamen van de nalatenschap, die zij zuiver hebben aanvaard. Eiser, de echtgenoot van eiseres, is benoemd tot executeur. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geschillen zijn ontstaan over de wijze van verdeling van de nalatenschap, waarbij eiseres vorderingen heeft ingediend tegen gedaagde wegens vermeende onttrekkingen van geldbedragen uit de nalatenschap. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de onttrekkingen onderzocht, waaronder een bedrag van € 60.000,- dat gedaagde van de rekening van erflaatster naar haar eigen rekening heeft overgemaakt. De rechtbank oordeelde dat gedaagde opzettelijk deze onttrekking heeft verzwegen, waardoor zij haar aandeel in dit vermogensbestanddeel heeft verbeurd. Daarnaast zijn er bedragen van € 2.333,29 en € 1.803,34 die gedaagde heeft onttrokken voor vakantie- en klusuitgaven, waarvoor ook de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW van toepassing werd verklaard. De rechtbank heeft de verdeling van de nalatenschap vastgesteld en gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 65.740,35 aan eiseres, alsmede haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de verdeling. De vorderingen van gedaagde in reconventie werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/291551 / HA ZA 19-480
Vonnis van 7 april 2021
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2.
[eiser], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] ,
beiden wonende te [woonplaats] ( [land] ),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 juli 2019, met de producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende incidentele vordering tot overlegging stukken c.q. bescheiden ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tevens houdende eis in reconventie, met de producties 1 tot en met 23;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met de producties 10 tot en met 12;
  • het vonnis van 6 november 2019 waarbij de vordering in het incident is afgewezen en een comparitie in de hoofdzaak is bevolen;
  • het productieoverzicht van [gedaagde] van 22 november 2020, met de producties 23 en 24;
- de akte vermeerdering c.q. wijziging van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie alsmede antwoord op de wijziging c.q. vermeerdering van eis in reconventie, tevens houdende wijziging van eis in conventie, met de producties 13 tot en met 17;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 december 2020 en de daarin genoemde spreekaantekeningen van mr. Groot-van Ederen met aangepast productieoverzicht en van mr. Schipper met wijziging van eis in conventie en een gewijzigde productie 16.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten2.1. [eiseres] en [gedaagde] zijn zussen van elkaar. [eiser] is de echtgenoot van [eiseres] .

2.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn, ieder voor de helft, erfgenamen van de nalatenschap van hun moeder [erflaatster] , overleden te [plaatsnaam 1] op [sterfdatum] 2016 (hierna: erflaatster of moeder), overeenkomstig een testament van 20 maart 2014. [eiseres] en [gedaagde] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.3.
[eiser] is bij het testament van erflaatster benoemd tot executeur/ afwikkelingsbewindvoerder. [eiser] heeft deze benoeming aanvaard.
2.4.
[gedaagde] had nauw contact met erflaatster. [gedaagde] heeft gedurende het leven van erflaatster haar vermogensrechtelijke belangen lange tijd waargenomen.
2.5.
[eiseres] en [eiser] hadden vanuit [land] telefonisch of via Skype contact met erflaatster en bezochten haar wanneer zij in Nederland waren. [eiseres] en [gedaagde] hadden weinig contact met elkaar.
2.6.
Op 25 augustus 2015 heeft [gedaagde] een bedrag van € 60.000,- van de bankrekening van erflaatster naar haar eigen bankrekening overgemaakt.
2.7.
Op 25 september 2015 heeft [gedaagde] bij de kantonrechter een verzoek tot onderbewindstelling van erflaatster ingediend. [eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van [gedaagde] tot bewindvoerder.
2.8.
Bij beschikking van 11 januari 2016 heeft de kantonrechter van deze rechtbank erflaatster onder bewind gesteld en [gedaagde] tot bewindvoerder benoemd over de goederen van erflaatster.
2.9.
Bij brief van 6 april 2016, aangevuld op 17 april 2016, heeft [gedaagde] de kantonrechter verzocht om in te stemmen met de verkoop van de woning van erflaatster aan de [adres] te [plaatsnaam 2] (hierna: de woning) voor een bedrag van € 164.000,- k.k. In die brief heeft [gedaagde] verder gesteld dat zij samen met haar echtgenoot, haar zoon en zijn vriendin (door [gedaagde] ook aangeduid als ‘het klusteam’) de woning heeft opgeknapt en dat een totaalbedrag van € 14.617,06 in de woning is geïnvesteerd.
2.10.
Op verzoek van de kantonrechter heeft [gedaagde] bij brief van 17 april 2016 rekeningen betreffende de renovatie van de woning aan de kantonrechter toegezonden. De kantonrechter heeft bij beschikking van 21 april 2016 machtiging voor de verkoop verleend.
2.11.
[gedaagde] heeft op 15 juni 2016 - binnen een week na het overlijden van erflaatster - een verzoekschrift bij de kantonrechter ingediend tot ontslag van [eiser] als executeur/ afwikkelingsbewindvoerder. Bij beschikking van 14 februari 2017 heeft de kantonrechter dat verzoek afgewezen.
2.12.
Na de notariële overdracht van de woning heeft notarispraktijk Lautenbach op 17 juni 2016 een bedrag van € 83.246,11 op de ING betaalrekening van erflaatster met nummer [bankrekeningnummer] (hierna: de ING ervenrekening) gestort, met de vermelding ‘Eindsaldo [adres] te [plaatsnaam 2] ’.
Daarnaast heeft notarispraktijk Lautenbach op 17 juni 2016 een bedrag van € 80.000,- op een door [gedaagde] op haar naam en mede op naam van erflaatster bij SNS Bank geopende bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] (hierna: de e/o SNS rekening) gestort, met de vermelding ‘Eindsaldo [adres] te [plaatsnaam 2] ’.
2.13.
[gedaagde] heeft op diezelfde dag van de e/o SNS rekening een bedrag van € 2.333,29 en een bedrag van € 1.803,34 naar haar eigen bankrekening overgemaakt onder vermelding van respectievelijk “vergoeding klusteam [adres] ” en “vergoeding voorgeschoten klusmaterialen [adres] ”.
Op 18 juni 2016 heeft [gedaagde] van de SNS e/o rekening een bedrag van € 75.000,- naar haar eigen bankrekening overgemaakt. Daarna resteerde op de e/o SNS rekening een bedrag van € 863,37.
2.14.
Bij brief van 15 november 2016 heeft de griffier van deze rechtbank [gedaagde] bericht dat de door haar ingezonden eindafrekening en verantwoording de kantonrechter geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
2.15.
Op 2 februari 2017 heeft [eiser] vanaf de ING ervenrekening een bedrag van
€ 50.000,- overgemaakt aan [eiseres] en een bedrag van € 23.032,93 aan zichzelf.
2.16.
Op 7 augustus 2018 heeft [eiser] vanaf de ING ervenrekening een bedrag van
€ 5.000,- overgemaakt aan [eiseres] en op 14 augustus 2018 een bedrag van € 271,46 aan zichzelf. Het eindsaldo van de ING ervenrekening bedroeg op 5 oktober 2019 een bedrag van € 17,05 negatief.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] en [eiser] vorderen na wijziging van eis op de comparitie:
a. - te verdelen de nalatenschap van erflaatster aldus dat het saldo hiervan aan partijen bij helfte wordt toebedeeld, behoudens de vordering van de nalatenschap op [gedaagde] van € 77.336,63;
- [gedaagde] te veroordelen dit bedrag aan [eiseres] te voldoen;
- aan [eiseres] toe te delen het banktegoed dat zich op de ervenrekening bevond en is veilig gesteld;
- aan [gedaagde] toe te delen het bedrag van € 80.129,63 waarover zij reeds beschikt onder de verplichting ten titel van overbedeling aan [eiseres] te voldoen € 221,52, welk bedrag binnen twee weken na betekening van het vonnis dient te worden voldaan, en
- voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het verzwegen saldo van € 77.336,63 dan wel een lager bedrag tot de nalatenschap behoort, dit saldo zonder verrekening toe te delen aan [eiseres] en de overbedelingsvergoeding met dat bedrag te verhogen;
b. [gedaagde] te verplichten op eerste verzoek, uiterlijk binnen twee dagen na betekening van het vonnis, haar medewerking te verlenen aan alle (rechts)handelingen die nodig zijn om uitvoering te geven aan de vaststelling van de verdeling, door indien en voor zover nodig haar medewerking te verlenen aan het opheffen van bankrekeningen c.q. het kunnen uitvoeren van overboekingen, zodanig dat na afwikkeling geen rekeningen meer ten name van erflaatster staan en aan partijen beide het aan hen volgens het vonnis toekomende is toegekomen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of dagdeel dat zij daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke is;
c. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert na wijzing van eis:
a. de omvang van de nalatenschap vast te stellen op een bedrag van € 153.183,46;
b. te verklaren voor recht dat [eiseres] haar aandeel in de nalatenschap is verbeurd aan [gedaagde] ;
c. aan [eiseres] toe te delen de ervenrekening met het negatieve saldo;
d. [eiseres] te veroordelen in de door [gedaagde] ontstane schade ter hoogte van de daadwerkelijke proceskosten betaald door [gedaagde] nader op te maken bij staat;
e. [eiseres] en [eiser] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.5.
[eiseres] en [eiser] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
[eiseres] en [eiser] zijn woonachtig op [land] . De rechter moet bij de beantwoording van de vraag of hem in een zaak van interregionale aard (zoals deze zaak) rechtsmacht toekomt, zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. De rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk dient daarbij eerst te onderzoeken of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. [1] Op grond van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 650/2012 (de Erfrechtverordening) is de rechter in de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd om over de gehele erfopvolging te oordelen. Omdat erflaatster haar (laatste) verblijfplaats in Nederland had, acht de rechtbank zich bevoegd om van de vorderingen van [eiseres] en [eiser] kennis te nemen.
4.2.
Op grond van artikel 21 van de Erfrechtverordening is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had. Daarom is in deze zaak het Nederlands recht van toepassing.
in conventie en in reconventie
4.3.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is een geschil ontstaan over de wijze waarop de nalatenschap van hun moeder moet worden verdeeld. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen de vorderingen hierna tezamen worden besproken.
Verdeling van de nalatenschap
4.4.
Het gaat in deze zaak om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, in welke nalatenschap [eiseres] en [gedaagde] ieder voor een gelijk deel gerechtigd zijn.
4.5.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is niet in geschil dat de schulden van de nalatenschap aan externe partijen zijn voldaan, zodat de nalatenschap gereed is voor verdeling.
4.6.
Voor zover de erfgenamen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (zie artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Peildatum
4.7.
Bij de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap geldt als uitgangspunt dat voor wat betreft de vaststelling van de omvang en samenstelling van de tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen het tijdstip onmiddellijk na overlijden van erflater, in dit geval 10 juni 2016, als peilmoment heeft te gelden.
4.8.
Voor de waardering van de tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen geldt als uitgangspunt dat de hoofdregel is dat het moment waarop de verdeling plaatsvindt, heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen een andere peildatum overeen zijn gekomen of indien de rechter meent dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel dient te worden afgeweken.
In de verdeling te betrekken vermogensbestanddelen
4.9.
Tot de (onverdeelde) nalatenschap behoren de nodige liquide middelen (geld), waaronder de verkoopopbrengst van de woning en de saldi op de SNS e/o rekening, de ING ervenrekening en de ING profijtrekening. Daarnaast heeft de nalatenschap vorderingen op [gedaagde] . [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] uit de nalatenschap een bedrag van in totaal € 77.336,63 heeft onttrokken. [gedaagde] stelt een vordering op de nalatenschap te hebben in verband met door haar betaalde notariskosten.
De rechtbank zal de diverse vermogensbestanddelen afzonderlijk bespreken.
Verkoopopbrengst van de woning4.10. Vaststaat dat [gedaagde] na storting door de notaris van de verkoopopbrengst van de woning op de SNS e/o rekening een bedrag van € 75.000,- naar haar eigen bankrekening heeft overgemaakt. Partijen verschillen niet van mening dat dit bedrag moet worden verrekend met het door [gedaagde] te ontvangen deel van de nalatenschap.
Onttrekkingen van in totaal € 77.336,63?
4.11.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] , naast het hiervoor genoemde bedrag van € 75.000,-, aan het vermogen van erflaatster een bedrag van in totaal € 77.336,63 heeft onttrokken. Dat is volgens haar gebeurd in de periode vanaf 2008 tot net voor de onderbewindstelling van erflaatster op 11 januari 2016 en net na het overlijden van erflaatster op 10 juni 2016. [gedaagde] kon in die periode over de bankrekeningen van erflaatster beschikken. Het betreft een bedrag van € 60.000,- dat [gedaagde] op 25 augustus 2015 vanaf de bankrekening van erflaatster naar haar eigen bankrekening heeft overgeboekt. Daarnaast heeft [gedaagde] van de bankrekening van erflaatster pinopnamen van in totaal € 13.200,- gedaan. Op 17 juni 2016 heeft [gedaagde] bedragen voor haar gezinsvakantie (€ 2.333,29) en voor klusmateriaal voor de woning (€ 1.803,34) van de e/o SNS rekening overgemaakt naar haar eigen bankrekening, aldus [eiseres] .
Het beroep van [eiseres] op artikel 3:194 lid 2 BW4.12. [eiseres] doet een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW: zij stelt dat [gedaagde] de hiervoor bedoelde overboeking van € 60.000,- en betalingen van € 2.333,29 en € 1.803,34 opzettelijk heeft verzwegen en daarmee haar aandeel in deze vermogensbestanddelen heeft verbeurd.
4.13.
Artikel 3:194 lid 2 BW luidt als volgt:
“Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.”
Deze bepaling is (alleen) van toepassing op (de verdeling van) de bijzondere gemeenschappen genoemd in artikel 3:189 BW, zoals een nalatenschap.
4.14.
De Hoge Raad heeft geoordeeld [2] dat niet kan worden aanvaard dat het begrip ‘opzettelijk’ als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW aldus moet worden verstaan dat is vereist dat de desbetreffende deelgenoot het oogmerk had om rechten van de deelgenoten of de schuldeisers te verkorten. Voor het ‘opzettelijk’ verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een goed als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW is voldoende dat de desbetreffende deelgenoot weet dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoort.
4.15.
Gelet op de hoofdregel van artikel 150 Rv rusten de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden die worden aangevoerd ter toelichting van een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW, op degene die zich op deze bepaling beroept. Aan het bewijs van het in artikel 3:194 lid 2 bedoelde opzet moeten hoge eisen worden gesteld.
4.16.
De rechtbank zal het beroep van [eiseres] op artikel 3:194 lid 2 BW beoordelen aan de hand van het door de Hoge Raad geformuleerde criterium.
Overboeking van € 60.000,-
4.17.
[gedaagde] betwist niet dat zij op 25 augustus 2015 een bedrag van € 60.000,- naar haar eigen bankrekening heeft overgeboekt. [gedaagde] stelt dat zij daarover eerder heeft verklaard dat de overboeking is gedaan in verband met de eigen bijdrage die moeder anders verschuldigd zou zijn aan het verzorgingshuis. Later heeft moeder, aldus [gedaagde] , tegen haar gezegd dat zij het geld mocht houden. Moeder was namelijk van mening dat de wijziging van haar testament - de aanwijzing van [eiser] als executeur - onder druk tot stand was gekomen. Zij vond achteraf dat het niet was gegaan zoals zij het had gedacht. Daarom zei zij: “neem jij het geld maar, dan heb je in ieder geval alvast wat”. Het geld was, aldus nog steeds [gedaagde] , bedoeld voor de aflossing van haar eigen hypotheek en is daarvoor ook gebruikt. Volgens [gedaagde] is van een doelbewust verborgen houden van de gift van moeder geen sprake. De overboeking was zichtbaar op de rekeningafschriften en daarin had [eiser] als executeur via online bankieren inzage.
4.18.
Gelet op de betwisting door [eiseres] van de stelling van [gedaagde] dat de betaling van het bedrag van € 60.000,- aan zichzelf die zij heeft uitgevoerd vanaf de bankrekening van moeder (achteraf) moet worden aangemerkt als een schenking, is het betoog van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend om een schenking van € 60.000,- van moeder aan [gedaagde] aan te kunnen nemen. Voor een schenking is immers een wilsverklaring van de schenker nodig waaruit blijkt dat de schenker de begiftigde heeft willen bevoordelen. Een dergelijke wilsverklaring is in dit geval niet komen vast te staan. Vaststaat dat moeder geen opdracht heeft gegeven om het bedrag van € 60.000,- aan [gedaagde] over te maken. Volgens [gedaagde] heeft zij daartoe zelf besloten om te voorkomen dat moeder een eigen bijdrage verschuldigd zou zijn aan het verzorgingshuis. De enkele stelling van [gedaagde] dat moeder het daarmee achteraf eens was en later op een niet nader geconcretiseerd moment tegen haar heeft gezegd dat zij het bedrag mocht houden, nog daargelaten de vraag of uit de door [gedaagde] aangehaalde verklaring van moeder een uitdrukkelijke wilsverklaring om het bedrag te schenken kan worden afgeleid, is onvoldoende om een schenking van moeder aan [gedaagde] aan te nemen. Voor die stelling heeft zij ook geen bewijs aangeboden. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] met betrekking tot voormeld bedrag van € 60.000,- een aangifte voor schenkbelasting heeft gedaan.
4.19.
[gedaagde] heeft wetende dat tot de nalatenschap een vordering op haar behoorde van € 60.0000,-, die vordering voor [eiseres] verzwegen. Pas na het overlijden van moeder en nadat [eiser] als executeur met zijn werkzaamheden was gestart en over de bankafschriften van moeder kon beschikken, heeft [gedaagde] aan ( [eiseres] en) [eiser] uitleg gegeven over het door haar ontvangen bedrag van € 60.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde] uit eigener beweging eerder melding moeten maken van het bestaan van deze vordering en haar melding niet moeten laten afhangen van de bevindingen en vragen van de executeur. [gedaagde] heeft tot de vraag van [eiser] om openheid van zaken te geven, altijd gezwegen over het ontvangen bedrag van € 60.000,-. Deze overboeking was niet opgenomen in het overzicht dat [gedaagde] aan [eiser] op 19 juni 2016 had toegestuurd. [eiser] heeft de overboeking zelf via de bankafschriften van moeder achterhaald.
4.20.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank hetgeen door [eiseres] is aangevoerd toereikend om wetenschap van [gedaagde] in de hiervoor onder 4.14 bedoelde zin, aan te kunnen nemen. Door te zwijgen in de wetenschap dat tot de nalatenschap een vordering op haar van € 60.000,- behoorde, terwijl spreken geboden was, treedt de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW in werking ten aanzien van het bedrag van € 60.000,-. Dit betekent dat [gedaagde] haar aandeel in dit vermogensbestanddeel heeft verbeurd. De vordering van [eiseres] slaagt op dit punt.
Vergoeding gezinsvakantie en kluskosten
4.21.
[gedaagde] betwist niet dat zij na het overlijden van moeder de reiskosten die zij en haar gezin hebben besteed aan een vakantie in Griekenland (ten bedrage van € 2.333,29) van de bankrekening van erflaatster heeft afgeschreven en aan zichzelf heeft overgemaakt. Evenmin betwist [gedaagde] dat zij na het overlijden van moeder een bedrag van € 1.803,34 vanaf de bankrekening van erflaatster aan haarzelf heeft uitgekeerd als vergoeding voor verbruikte eigen materialen voor de verbouwing van de woning. Volgens [gedaagde] waren deze bedragen schulden die tijdens het bewind en het leven van erflaatster waren ontstaan. [gedaagde] en haar gezin (door haar aangeduid als ‘het klusteam’) hadden ervoor gezorgd dat de woning verbeterde, waardoor een hogere opbrengst kon worden gerealiseerd. Hiertegenover stond een minimale vergoeding voor het klusmateriaal en voor de vele uren die ‘het klusteam’ in het verbeteren van de woning had geïnvesteerd. Deze schulden van de nalatenschap konden worden betaald als er voldoende geld op de ING ervenrekening stond. Dat was volgens [gedaagde] pas het geval na de verkoop en levering van de woning. Zij betwist dat sprake was van een vooropgezet plan om deze geldbedragen voor [eiseres] te verzwijgen.
4.22.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] de vergoedingen voor ‘het klusteam’ en het klusmateriaal op 17 juni 2016, dus kort na het overlijden van moeder, van de ING ervenrekening heeft afgeboekt. Toen was het bewind echter al van rechtswege geëindigd. [gedaagde] ’s taak als bewindvoerder was dus ook geëindigd. [gedaagde] wist bovendien dat [eiser] door erflaatster in haar testament was aangewezen als executeur en dat hij bevoegd was tot het (verdere) beheer van haar vermogen. Desalniettemin heeft [gedaagde] bovenvermelde vergoedingen, niet zijnde handelingen die geen uitstel konden dulden, aan zichzelf uitgekeerd.
4.23.
Anders dan [gedaagde] stelt, mocht zij er naar het oordeel van de rechtbank niet van uitgaan dat de kantonrechter in het kader van het bewind deze vergoedingen had goedgekeurd. De machtiging die de kantonrechter op verzoek van [gedaagde] had afgegeven, zag uitsluitend op de verkoop van de woning. Er is niet om een voorafgaande machtiging gevraagd om tot verbouwing van de woning over te gaan. Evenmin is toestemming aan de kantonrechter gevraagd, laat staan verkregen, voor toekenning van een vergoeding voor ‘het klusteam’ en de gemaakte kosten. De stelling van [gedaagde] dat de kantonrechter de rekening en verantwoording van het bewind heeft goedgekeurd en daarmee ook voormelde bedragen, kan niet worden gevolgd, alleen al omdat deze overboekingen ná het einde van het bewind (het overlijden van moeder) hebben plaatsgevonden.
4.24.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] wist dat de overgeboekte bedragen tot de nalatenschap behoorden en dat zij hierover niet transparant is geweest tegenover [eiseres] en [eiser] . Hetgeen door [eiseres] in deze procedure is aangevoerd is toereikend om wetenschap van [gedaagde] in de hiervoor onder 4.14 bedoelde zin, aan te kunnen nemen.
Gezien deze conclusie treedt de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW in werking ten aanzien van de bedragen van € 2.333,29 en € 1.803,34. Dit betekent dat [gedaagde] haar aandeel in deze vermogensbestanddelen heeft verbeurd. De vordering van [eiseres] slaagt ook op dit punt.
Pinopnamen van in totaal € 13.200,-
4.25.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] met de pinpas van erflaatster geldbedragen heeft opgenomen bij een pinautomaat ten behoeve van zichzelf of haar gezin. Volgens [eiseres] moet [gedaagde] deze bedragen, in totaal € 13.200,-, inbrengen in de nalatenschap.
4.26.
[gedaagde] voert als verweer aan dat zij de pinopnamen in opdracht van erflaatster en over een lange periode (2008-2014) heeft gedaan. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de gepinde bedragen aan erflaatster heeft afgegeven en dat erflaatster dit geld zelf heeft gebruikt. Volgens [gedaagde] was erflaatster in die periode nog helder van geest en ontving zij haar eigen bankafschriften. Daarop stonden ook de gepinde bedragen voor de boodschappen die [gedaagde] voor erflaatster deed. Als erflaatster geldopnamen had gezien die niet klopten, had zij daar zeker iets van gezegd. Erflaatster heeft het opgenomen geld besteed aan de thuiszorg, de huishoudelijke hulp en haar eigen kosten, aldus [gedaagde] .
4.27.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] dit verweer van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de hoogte van de opgenomen bedragen over de genoemde periode de stelling van [gedaagde] dat erflaatster dat geld gebruikte voor haar eigen huishoudelijke en zorgkosten niet onaannemelijk maakt. [eiseres] heeft volstaan met de stelling dat [gedaagde] de pinopnamen zelf heeft gehouden en dat deze bedragen niet ten goede zijn gekomen aan erflaatster. [eiseres] heeft deze stelling niet nader onderbouwd, waar dat wel in het licht van de stellingen van [gedaagde] van haar verlangd had kunnen worden. Voor bewijslevering is op dit punt daarom geen plaats. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde] wat betreft de bewuste pinopnamen geen vergoeding aan de boedel verschuldigd is.
Conclusie onttrekkingen
4.28.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] door haar opzettelijke verzwijging haar aandeel in de vorderingen van de nalatenschap op haar van € 60.000,-, € 2.333,29 en € 1.803,34 heeft verbeurd. Hierdoor behoren deze vorderingen, zoals [eiseres] terecht stelt, niet langer tot de nalatenschap van erflaatster en komen alleen aan [eiseres] als schuldeiser toe. [gedaagde] moet deze bedragen aan [eiseres] betalen. [3]
Het door [eiseres] genoemde bedrag van € 13.200,- aan pinopnamen en -betalingen blijft buiten de verdeling.
Door [gedaagde] betaalde notariskosten
4.29.
[gedaagde] voert aan dat zij notariskosten ten bedrage van € 1.977,30 heeft betaald in verband met de afgifte van de verklaring van erfrecht die gevraagd was door de kantonrechter ten behoeve van de rekening en verantwoording over het bewind van erflaatster. Zij stelt dat zij na verrekening nog een vordering op de nalatenschap heeft van
€ 984,30. Dit bedrag dient volgens haar afgetrokken te worden van het geldelijk saldo van de nalatenschap van moeder.
4.30.
[eiseres] betwist dat de notariskosten een schuld van de nalatenschap vormen. Zij stelt dat de bewuste factuur van de notaris niet alleen betrekking heeft op kosten verbonden aan een verklaring van erfrecht, maar ook op kosten die de notaris heeft gemaakt voor het geven van eenzijdig advies aan [gedaagde] . [gedaagde] wilde niet dat [eiser] executeur zou zijn. Volgens [eiseres] was een verklaring van erfrecht niet nodig voor het afleggen van rekening en verantwoording aan de kantonrechter, omdat [eiser] als executeur een verklaring van executele aan de kantonrechter had kunnen overleggen.
4.31.
Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de door haar betaalde notariskosten ten laste van de nalatenschap moeten komen. Deze post zal daarom niet in de verdeling worden betrokken.
Verborgen houden saldo op de e/o SNS rekening
4.32.
[gedaagde] betoogt verder dat [eiseres] en [eiser] geen openheid van zaken hebben gegeven over het saldo op de e/o SNS rekening, zijnde een bedrag van € 863,37. Volgens [gedaagde] is dit bedrag opzettelijk verborgen gehouden voor haar. Daarmee heeft [eiseres] haar aandeel in dit bedrag op grond van artikel 3:194 lid 2 BW verbeurd.
4.33.
[eiseres] betwist dat het saldo op de e/o SNS rekening voor [gedaagde] is verzwegen. Volgens [eiseres] wist [gedaagde] van dit eindsaldo. [gedaagde] had de informatie over deze rekening inclusief saldo immers zelf bij [eiser] aangeleverd. Nadien is er niets met het geld gebeurd, zodat daarvan ook geen bankafschriften aanwezig zijn. Deze stellingen van [eiseres] heeft [gedaagde] niet weersproken. In het licht van het verweer van [eiseres] acht de rechtbank niet aannemelijk dat er op de e/o SNS rekening nog mutaties hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat van opzettelijk verzwijgen in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW in zoverre geen sprake is.
Verzwijgen leegtrekken bankrekeningen door [eiseres]
4.34.
[gedaagde] stelt verder dat [eiseres] , door in februari 2017 een bedrag van ruim € 73.000,- en in augustus 2018 een bedrag van € 5.000,- aan de ING ervenrekening te onttrekken, ook haar aandeel in die bedragen heeft verbeurd.
4.35.
[eiseres] erkent dat aan haar (door [eiser] ) in totaal een bedrag van € 78.304,39 is uitgekeerd, bestaande uit afzonderlijke bedragen van € 50.000,-, € 23.032,93, € 5.000,- en € 271,46.
4.36.
Het feit dat [eiser] (en niet [eiseres] ) bedragen heeft afgeboekt van de ING ervenrekening, leidt evenmin tot het oordeel dat [eiseres] opzettelijk heeft verzwegen dat deze vorderingen tot de nalatenschap van erflaatster behoorden. [eiser] heeft deze bedragen juist in zijn functie van executeur overgemaakt. Verdeling van deze bedragen is in de dagvaarding ook door [eiseres] meegenomen. Hoewel [eiser] tot uitbetaling van deze bedragen had moeten wachten totdat er overeenstemming was over de verdeling of de verdeling was vastgesteld, is geen sprake van opzettelijk verzwijgen van deze bedragen.
4.37.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat [eiseres] haar aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd. De door [gedaagde] in reconventie onder b. gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
Saldo van de nalatenschap
4.38.
[eiseres] heeft als productie 14 een financieel overzicht in het geding gebracht waaruit blijkt dat de mutaties vanaf de datum van overlijden van erflaatster - 10 juni 2016 - tot en met 18 oktober 2017 tot een geldelijk saldo van de nalatenschap van € 159.816,21 leiden. [gedaagde] heeft gesteld dat enkele posten van dit saldo zouden moeten worden afgetrokken, maar deze bezwaren heeft de rechtbank, zoals hierboven is overwogen, verworpen.
4.39.
De rechtbank gaat er vanuit dat als peildatum voor de waardering 18 oktober 2017 heeft te gelden en dat op die datum het te verdelen geldelijk saldo van de nalatenschap een bedrag van € 159.816,21 bedraagt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] ter zitting kenbaar heeft gemaakt dat hij de mutaties op de ING ervenrekening vanaf 18 oktober 2017 in verband met aan de bank verschuldigde kosten voor de rekening, die in beginsel in de verdeling zouden moeten worden betrokken, voor zijn rekening neemt, omdat hij als executeur de bankrekening eerder had kunnen opheffen.
Conclusie verdeling, vordering in conventie onder a
4.40.
De grootte van de erfdelen is niet in geschil. [eiseres] en [gedaagde] komt ieder de helft van het saldo van de nalatenschap toe. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen en beslist is, zal de rechtbank de verdeling van de nalatenschap aldus vaststellen, dat zij toebedeelt
- aan [gedaagde] :
€ 79.908,11 haar erfdeel in de nalatenschap van moeder
[gedaagde] heeft hiervan ontvangen € 80.129,63 (€ 75.000,- verkoop woning, € 2.333,29 vergoeding ‘klusteam’, € 1.803,34 vergoeding klusmateriaal, € 993,-inventaris). Daarnaast heeft [gedaagde] € 60.000,- uitgekeerd gekregen. [gedaagde] is overbedeeld.
- aan [eiseres] :
€ 79.908,11 haar erfdeel in de nalatenschap van moeder
[eiseres] heeft hiervan ontvangen € 78.304,39. [eiseres] is onderbedeeld.
Ten titel van overbedeling dient [gedaagde] aan [eiseres] te voldoen € 1.603,72.
Daarnaast is [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 64.136,63 (€ 60.000,- + € 2.333,29 + € 1.803,34) wegens verzwegen goederen verschuldigd. De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een totaalbedrag van (1.603,72 + 64.136,63 =) € 65.740,35.
De vordering in conventie onder a. zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Vordering in conventie onder b: medewerkingsplicht
4.41.
Ook de vordering in conventie onder b. met betrekking tot de medewerkingsplicht van [gedaagde] zal (als niet dan wel onvoldoende weersproken) worden toegewezen, met dien verstande dat de door [eiseres] gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 250,00 per dag en gemaximeerd tot € 5.000,00.
Overige vorderingen in reconventie van [gedaagde]
4.42.
Nu de nalatenschap is verdeeld, heeft [gedaagde] geen belang meer bij haar vordering tot vaststelling van de omvang van de nalatenschap op een bedrag van € 153.183,46. Haar vordering in reconventie onder a. zal daarom worden afgewezen.
4.43.
[gedaagde] heeft ook geen belang meer bij haar vordering in reconventie onder c. om de ING ervenrekening met het negatieve saldo (op 5 oktober 2019 - € 17,05) aan [eiseres] toe te delen. Zoals hierboven is overwogen (zie 4.39) heeft [eiser] ter zitting gezegd dat hij de kosten van de ervenrekening na 18 oktober 2017 voor zijn rekening neemt. De vordering in reconventie onder c. zal daarom worden afgewezen.
4.44.
De vordering in reconventie onder d. om [eiseres] te veroordelen om aan [gedaagde] een schadevergoeding te betalen ter hoogte van de daadwerkelijke proceskosten die [gedaagde] heeft gemaakt, is evenmin toewijsbaar. [gedaagde] is in deze beslissing grotendeels in het ongelijk gesteld, zodat voor toewijzing van de door haar gevorderde schadevergoeding geen grond bestaat.
Vorderingen van [eiser]
4.45.
Voor zover de vorderingen in conventie zijn ingesteld door [eiser] , geldt nog het volgende. [eiser] is geen erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster en dus geen deelgenoot in die nalatenschap, zodat hij daarvan geen verdeling kan vorderen. In de na te melden beslissing stelt de rechtbank de verdeling van de tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaande gemeenschap vast. De rechtbank zal [eiser] daarom in zijn vordering tot verdeling en de daarmee samenhangende vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
Slotsom
4.46.
De slotsom is dat de verdeling van de nalatenschap zal worden vastgesteld zoals in de beslissing is vermeld. [gedaagde] zal op straffe van verbeurte van een dwangsom worden bevolen haar medewerking te verlenen aan alle handelingen die nodig zijn om de verdeling uit te voeren. Het overige door [eiseres] in conventie gevorderde zal worden afgewezen.
Alle vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.47.
Gelet op de familieband tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
5.2.
stelt de verdeling van de tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaande gemeenschap van de nalatenschap van [erflaatster] vast als opgenomen onder 4.40,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 65.740,35 binnen twee weken na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke als bedoeld in artikel 6:119 BW indien voornoemd bedrag niet binnen de hiervoor genoemde termijn is voldaan,
5.4.
beveelt [gedaagde] medewerking te verlenen op eerste verzoek, uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, aan alle (rechts)handelingen die nodig zijn om uitvoering te geven aan de vaststelling van de verdeling, door indien en voor zover nodig haar medewerking te verlenen aan het opheffen van bankrekeningen c.q. het kunnen uitvoeren van overboekingen, zodanig dat na afwikkeling geen rekeningen meer ten name van erflaatster staan en aan partijen beide het aan hen volgens het vonnis toekomende is toegekomen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat [gedaagde] zich niet aan dit bevel houdt, tot een maximum van € 5.000,00,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie, voor wat betreft de beslissingen onder 5.3 en 5.4, uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken door mr. A.C. Haverkate, rolrechter, op 7 april 2021. [4]

Voetnoten

1.HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063
2.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3262
3.vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1622
4.type: ST