ECLI:NL:RBNHO:2021:4082

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
C/15/314730 / FA RK 21-1585
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz na termijnoverschrijding door de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 10:12 Wvggz. Verzoekster, die in een instelling verbleef, stelde dat de termijn van artikel 6:6 Wvggz was overschreden, wat haar immateriële schade had berokkend. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie het verzoek negen dagen te laat had ingediend, wat in strijd was met de geldende termijnen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de normschending en de gevolgen voor verzoekster bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat verzoekster recht had op schadevergoeding, maar dat de hoogte van de vergoeding moest worden vastgesteld op € 10,- per dag, resulterend in een totaalbedrag van € 90,-. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/314730 / FA RK 21-1585
beschikking van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021,
op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. N.H. Fridsma te Heemskerk,
ter verkrijging van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding door
de officier van justitievan het arrondissementparket Noord-Holland,
hierna te noemen: verweerder.

1.Procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 29 maart 2021;
- het verweerschrift met bijlagen d.d. 16 april 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 april 2021, door middel van een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding. Hoewel uitgangspunt binnen de Wvggz is – mede gelet op de kwetsbare positie van betrokkene – dat betrokkene fysiek wordt gehoord, acht de rechtbank dat op dit moment niet verantwoord vanwege de ontwikkelingen rondom het coronavirus. De rechtbank sluit hiermee aan bij de landelijke maatregelen ter beperking van de verspreiding van het virus. De rechtbank is van oordeel dat het belang van betrokkene om haar verzoek te kunnen toelichten afdoende is gewaarborgd door de mogelijkheid van deelname van de advocaat en betrokkene aan een op deze wijze te houden zitting.
1.3.
Verschenen en gehoord is:
- de advocaat, namens betrokkene.
1.4.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Feiten

2.1.
Op 24 september 2020 is door de rechtbank Noord-Holland een zorgmachtiging verleend, geldig tot en met 24 maart 2021.
2.2.
De officier van justitie heeft op 5 maart 2021 een verzoekschrift om verlening van zorgmachtiging aansluitend op een zorgmachtiging ingediend.
2.3.
Op 18 maart 2021 heeft deze rechtbank het ingediende verzoekschrift behandeld en het verzoek toegewezen.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoekster stelt dat de termijn van artikel 6:6 Wvggz is overschreden en verzoekt de rechtbank daarom haar een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. De verzoekster stelt dat zij door de termijnoverschrijding (immateriële) schade heeft geleden doordat zij langer dan nodig niet wist waar zij aan toe was en hierdoor meer stress en onzekerheid heeft ervaren dan zonder de termijnoverschrijding het geval zou zijn geweest. Verzoekster verbleef gedurende deze periode in een instelling en werd beperkt in haar bewegingsvrijheid. Zij verzoekt om een vergoeding van € 100,- voor iedere dag dat de officier van justitie de termijn van artikel 6:6 Wvggz heeft overschreden, te weten negen dagen à € 100,- per dag en in totaal € 900,-, althans een zodanige vergoeding als de rechtbank juist acht. Verzoekster zoekt daarbij aansluiting bij de standaardbedragen die in het strafrecht worden toegekend als vergoeding voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis.
3.2.
Verweerder erkent dat het verzoek negen dagen te laat is ingediend, maar acht een vergoeding van € 10,- per dag billijk nu er geen omstandigheden zijn aangevoerd die een hoger bedrag rechtvaardigen. Verweerder wijst erop dat verzoekster niet zonder titel in de accommodatie heeft verbleven.

4.Beoordeling

4.1.
Artikel 10:12 lid 3 Wvggz luidt: “Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.”
4.2.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoekster moet stellen dat zij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen de schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 lid 3 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, als er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is. De rechtbank betrekt daarbij dat de regeling zoals deze voorheen gold onder de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen eveneens een laagdrempelige regeling bevatte. Niet blijkt dat de wetgever met deze regeling en de daaruit gegroeide praktijk heeft willen breken. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806.
4.3.
De wetgever heeft strakke termijnen gesteld zodat psychiatrische patiënten, die een kwetsbare groep vormen, niet te lang in onzekerheid verkeren of en zo ja, welke zorg zij nodig hebben en of er zal worden overgegaan tot indiening van een verzoekschrift voor een (aansluitende) zorgmachtiging.
4.4.
Op 24 september 2020 is door de rechtbank Noord-Holland een zorgmachtiging verleend, die geldig was tot en met 24 maart 2021. Een verzoekschrift voor een aansluitende zorgmachtiging had daarom op grond van artikel 6:6 Wvggz uiterlijk op 24 februari moeten zijn ingediend. De officier van justitie heeft op 5 maart 2021 een verzoekschrift zorgmachtiging aansluitend op zorgmachtiging ingediend. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie het verzoek negen dagen te laat heeft ingediend.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. Dat verzoekster vanwege de door haar gestelde feiten en omstandigheden schade heeft geleden, is door de officier van justitie niet betwist. Verzoekster heeft daarom recht op schadevergoeding.
4.6.
De rechtbank houdt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding rekening met de ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor verzoekster.
Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen onder meer de volgende situaties:
opneming in een accommodatie zonder geldige titel;
andere verplichte zorg zonder geldige titel;
een termijnoverschrijding ingeval van rechtmatig gedwongen verblijf in een accommodatie;
een termijnoverschrijding ingeval van verblijf buiten een accommodatie of op basis van een vrijwillig verblijf in een accommodatie.
4.7.
De hoogte van de schadevergoeding kan variëren al naar gelang de situatie die zich voordoet, waarbij tevens van belang kan zijn of de normschending op andere wijze is gecompenseerd, bijvoorbeeld door een evenredige verkorting van de termijn waarvoor een (aansluitende) zorgmachtiging is verleend of door instemming van betrokkene met een overschrijding van de termijn.
4.8.
In de hiervoor onder a genoemde situatie ligt het meer dan in de andere situaties voor de hand om aansluiting te zoeken bij de standaardbedragen die in het strafrecht worden toegekend voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis. Die situatie deed zich in dit geval echter niet voor en de rechtbank volgt verzoekster daarom niet in haar standpunt ten aanzien van de hoogte van de vergoeding. Verzoekster verbleef in de accommodatie op grond van een nog geldige zorgmachtiging. Niet gebleken is dat verzoekster heeft ingestemd met een overschrijding van de termijn of van een compensatie van de normschending op andere wijze. Onder die omstandigheden acht de rechtbank een vergoeding van € 10,- per dag billijk en de rechtbank zal daarom een vergoeding van in totaal € 90,- toekennen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betalen van een bedrag van € 90,- aan verzoekster;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, rechter, in tegenwoordigheid van J.E. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2021.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.
[Hoge Raad 20-11-2020, ECLI:NL:HR:2020:1808]