ECLI:NL:RBNHO:2021:4987

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20/5807
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ambtshalve inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) gegrond verklaard na onzorgvuldig adresonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ambtshalve inschrijving van eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk. Eiser was ambtshalve ingeschreven op een adres waar zijn halfzus, [naam 2], de hoofdhuurder is. Eiser betwistte dat hij op dit adres woont en heeft beroep ingesteld nadat zijn bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 12 mei 2021 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl verweerder ook een vertegenwoordiger had meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de woonplaats van eiser onzorgvuldig was. Er was slechts één huisbezoek uitgevoerd, waaruit niet kon worden afgeleid dat eiser op het adres woont. De verklaringen van de buren waren niet voldoende om te concluderen dat eiser daar daadwerkelijk overnacht. De rechtbank stelde vast dat er geen spullen van eiser op het adres waren aangetroffen en dat de verklaringen van de buren niet specifiek genoeg waren om eiser te identificeren. Bovendien was er een civielrechtelijk geschil tussen eiser en de buurvrouw, wat de betrouwbaarheid van haar verklaring in twijfel trok.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de ambtshalve inschrijving van eiser op het adres per 20 mei 2019 ongedaan moet worden gemaakt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.068,- bedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek bij ambtshalve inschrijvingen in de BRP.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 10 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser ambtshalve in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven vanaf 20 mei 2019 op het adres [het adres] (het adres).
In het besluit van 22 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] .

Overwegingen

1 Eiser is door verweerder ambtshalve in het BRP ingeschreven op het adres waar zijn halfzus, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de hoofdhuurder is. Eiser stelt dat hij daar niet woont, reden waarom hij beroep heeft ingesteld.
2.1
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1116, het hoger beroep van [naam 2] gegrond verklaard en de besluiten om de uitkering van [naam 2] ingevolge de Participatiewet te beëindigen en in te trekken vanwege een gezamenlijke huishouding met eiser, herroepen.
2.2
Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak van de CRvB bij e-mail van 5 juni 2018 aan de gemeente Hollands Kroon medegedeeld dat hij een onderzoek start naar het adres van eiser en hen verzocht een adresonderzoek in hun gemeente te doen. Bij brief van 26 juni 2018 heeft verweerder aan eiser verzocht om een aangifte van verhuizing naar de gemeente Langedijk te doen. Eiser heeft daaraan geen gehoor gegeven. Bij e-mail van 26 november 2018 heeft een medewerker van de gemeente Hollands Kroon aan verweerder bericht dat adresonderzoek heeft uitgewezen dat eiser niet woont in die gemeente.
2.3
Verweerder heeft vervolgens het adresonderzoek uitgebreid en op 23 januari 2019 om 13.52 uur een huisbezoek uitgevoerd op het adres. Uit het rapport van het huisbezoek blijkt dat de toezichthouders eiser bij aankomst op het adres vanuit de woning hebben zien vertrekken met een hond en dat op de inrit een blauwe [auto] geparkeerd stond met het door de toezichthouders genoteerde kenteken. De toezichthouders zijn binnengelaten en te woord gestaan door [naam 2] , die verklaarde dat zij alleen woont op het adres. In de woning zijn geen spullen van eiser aangetroffen. Bij vertrek zagen de toezichthouders dat de blauwe [auto] niet meer op de inrit stond en eiser eveneens weg was. Op 15 april 2019 heeft verweerder buurtonderzoek uitgevoerd, waarbij is gesproken met de buren van nummers [# 1] , [# 2] en [# 3] , die allemaal verklaarden dat er twee personen op het adres wonen en dat er dagelijks een auto op de inrit geparkeerd staat. Daarnaast heeft de buurvrouw van nummers [# 2] expliciet verklaard dat de twee personen eiser en [naam 2] zijn. De buren van nummers [# 2] en [# 3] hebben verder de op de inrit van het adres geparkeerde blauwe [auto] die ook bij het huisbezoek is gezien aangewezen als de auto waarin de man die op het adres woont altijd rijdt. Verweerder heeft op 16 april 2019 van PWN een overzicht van de waterstanden over de periode van 19 juli 2013 tot 4 juli 2018 ontvangen, waaruit blijkt dat er op het adres tussen 26 juni 2017 en 4 juli 2018 slechts 82 m3 water verbruikt is. Verweerder heeft voornoemde omstandigheden ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit en eiser ambtshalve ingeschreven op het adres.
3 Artikel 2.20, eerste lid, van de Wet Basisregistratie personen (Wet BRP) bepaalt dat aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres worden ontleend, tenzij aannemelijk is dat die gegevens onjuist zijn. Lid 2 bepaalt, voor zover van belang, dat indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg draagt voor opneming van gegevens betreffende het adres.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet BRP wordt onder het woonadres verstaan:
1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
4 Eiser voert aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig en summier is en dat daaruit niet blijkt dat eiser op het adres woont en daar ook overnacht, zoals bedoeld in
artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet BRP. Tijdens het huisbezoek op 23 januari 2019 zijn geen spullen of andere aanknopingspunten gevonden dat eiser woont op het adres. Verder blijkt uit de verklaringen ook niet dat eiser overnacht op het adres. Aan de verklaring van de buurvrouw van nummer [# 2] kan bovendien geen waarde worden gehecht omdat er een civielrechtelijk geschil tussen partijen speelt. Uit de verklaringen van andere buren blijkt uit de verklaringen niet dat het om eiser gaat. De ambtshalve inschrijving kan daarom niet stand blijven volgens eiser.
5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek wel zorgvuldig is geweest en dat daaruit blijkt dat eiser dagelijks op het adres verblijft. Weliswaar blijkt uit de verklaringen van de buren van nummers [# 1] en [# 3] niet expliciet dat het om eiser gaat, maar wel duidelijk is dat zij de tweede bewoner kennen en dat hij altijd in de blauwe [auto] rijdt. Toen eiser tijdens het huisbezoek was vertrokken, was ook de blauwe [auto] weg. Verder heeft eiser ondanks herhaald verzoek niet aan verweerder kenbaar gemaakt waar hij wel woont. In zoverre is niet betwist dat hij op het adres woont, aldus verweerder. Verweerder stelt dat hij onder deze omstandigheden in redelijkheid kunnen aannemen dat eiser woont op het adres.
6.1
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:RVS:2016:2926) is het doel van de Wet BRP dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Bij de toepassing van de Wet BRP moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit geen voldoende en zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Door verweerder is slechts één huisbezoek verricht, waaruit niet meer is gebleken dan dat eiser (kort) aanwezig was op het adres. Gelet op het tijdstip van het huisbezoek, in de middag, kan hierin geen aanwijzing worden gevonden dat eiser gewoonlijk op dit adres overnacht. Op het adres zijn verder geen spullen van eiser aangetroffen. Uit de verklaringen van de buren van nummers [# 1] en [# 3] blijkt niet dat de man waarover zij verklaren eiser is. Geen van hen heeft (het uiterlijk of de leeftijd van) de man die volgens hen op het adres woont concreet omschreven, noch hebben zij hem aan de toezichthouder aangewezen als de man waarover zij hebben verklaard. De enkele verwijzing in beide verklaringen dat de man in de blauwe [auto] rijdt die bij het huisbezoek aanvankelijk wel en later niet meer op de inrit geparkeerd stond, is onvoldoende. De enkele verklaring van de buurvrouw van nummer [# 2] waarin zij eiser met naam noemt als de man die op het adres woont, is van onvoldoende gewicht om aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen. Daar komt bij dat eiser onweersproken heeft gesteld dat hij met deze buurvrouw een langer lopend conflict heeft, waardoor mogelijk de betrouwbaarheid van deze getuige is beïnvloed. Voor wat betreft de waterstanden, waarvan verweerder ter zitting heeft toegelicht dat die (slechts) ter ondersteuning van het bestreden besluit zijn gebruikt, geldt dat deze waterstanden geen betrekking hebben op de periode op of kort voor 1 mei 2019, de datum met ingang waarvan verweerder eiser ambtshalve heeft ingeschreven op het adres. De beroepsgrond slaagt.
7 Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt. Dat betekent dat de ambtshalve inschrijving op het adres per 20 mei 2019 van tafel is en door verweerder ongedaan moet worden gemaakt.
8 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9 Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser verder een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.