ECLI:NL:RBNHO:2021:5601

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8880817 \ CV EXPL 20-9782
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde factuur en geschil over overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft [eiser sub 2] c.s. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onbetaalde facturen voor werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd aan de privéwoning van [gedaagde]. De vordering is ingesteld op 11 november 2020, waarbij [eiser sub 2] c.s. stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten, en dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn betalingsverplichting. De kantonrechter heeft op 6 januari 2021 een tussenvonnis uitgesproken waarin [eiser sub 2] c.s. werd verzocht om aanvullende stukken te overleggen. Tijdens de zitting op 26 maart 2021 heeft [gedaagde] zijn verweer gevoerd, waarin hij betwistte dat er een overeenkomst van opdracht was gesloten en stelde dat de werkzaamheden in het kader van een vriendendienst zijn uitgevoerd.

De feiten van de zaak tonen aan dat [eiser sub 2] op 7 januari 2020 werkzaamheden heeft verricht, waarvoor een factuur van € 1.185,80 is gestuurd. [gedaagde] heeft echter betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden en heeft aangegeven dat hij slechts bereid was om de materiaalkosten te vergoeden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser sub 2] c.s. onvoldoende feiten heeft gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd voor de gestelde overeenkomst en heeft de vordering tot betaling van de gewerkte uren afgewezen.

Wat betreft de materiaalkosten heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] heeft erkend dat er kosten zijn gemaakt, maar dat deze niet meer dan € 50,00 kunnen bedragen. De kantonrechter heeft dit bedrag toegewezen, maar de vordering voor het overige, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof op 9 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8880817 \ CV EXPL 20-9782
Uitspraakdatum: 9 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1]
gevestigd te [plaats]
2.
[eiser sub 2] ,vennoot van eiseres sub 1
3.
[eiseres sub 3], vennoot van eiseres sub 1
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
verder afzonderlijk te noemen [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] en gezamenlijk te noemen: [eiser sub 2] c.s.
gemachtigde: Interpayment
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser sub 2] c.s. heeft bij dagvaarding van 11 november 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft zowel mondeling als schriftelijk geantwoord.
1.2.
Bij tussenvonnis van 6 januari 2021 heeft de kantonrechter [eiser sub 2] c.s. verzocht om nog een leesbare versie van productie 1 te overleggen.
1.3.
Op 26 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij e-mail van 14 januari 2021 nog stukken toegezonden.
1.4.
[eiser sub 2] c.s. is vervolgens nog in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de e-mail van 14 januari 2021 waarna [gedaagde] eveneens in de gelegenheid is gesteld om nog te reageren.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] heeft op 7 januari 2020 werkzaamheden uitgevoerd aan de privé woning van [gedaagde] gelegen aan het adres [adres] .
2.2.
Op dezelfde dag zijn tevens werkzaamheden uitgevoerd door: [X] , [Y] en [Z] .
2.3.
[eiser sub 2] c.s. heeft op 22 juni 2020 een factuur ter hoogte van € 1.185,80 (inclusief btw) opgesteld en gericht aan [gedaagde] . Bij de omschrijving staat: “
Diverse werkzaamheden t.b.v. wateraansluiting koelkast, lozing in muur badkamer, zolderverdieping kw en ww lozing aangebracht t.b.v. wastafel. De werkzaamheden zijn aan het eind van de dag opgeleverd met Dhr. [gedaagde] in het bijzijn van [X] , [W] en [Z] .(…)”
2.4.
Vervolgens heeft [eiser sub 2] c.s. op 30 juni 2020 en 7 juli 2020 aanmaningen opgemaakt en gericht aan het privé adres van [gedaagde] .
2.5.
[gedaagde] is directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de bv] (hierna [de bv] ). De aanmaning van [eiser sub 2] c.s. van 24 augustus 2020 is gestuurd naar [de bv] ter attentie van [gedaagde] . Ook de gemachtigde van [eiser sub 2] c.s. heeft vervolgens op 28 september 2020 een sommatie tot betaling verzonden aan [de bv] ter attentie van de directie.
2.6.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 29 september 2020 hierop als volgt gereageerd: “
(…) Ik heb uw schrijven ontvangen en ben hierdoor verbaasd. [eiser sub 2] heeft mij ettelijke malen bestookt met aanmaningen waarvan ik de opdracht niet ken. [de bv] heeft geen opdrachten verleend aan [eiser sub 2] nog zijn bedrijf. Meerdere malen heb ik nu gevraagd om een opdrachtbevestiging welke door mij is getekend. Ik beschouw dit schrijven dan ook als niet verzonden. (…)
2.7.
Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser sub 2] c.s. bij e-mail van 29 september 2020 als volgt geantwoord: “
(…) Client heeft voor u werkzaamheden verricht aan [adres] , uw privé adres. Client zou contant worden betaald aan het einde van de dag maar doordat u meerdere werknemers moest betalen had u onvoldoende contant geld om client te voldoen. U heeft client vervolgens verzocht de factuur op uw bedrijf te factureren, wat client gedaan heeft om zijn betaling te verkrijgen. Uw verweer dat client geen werkzaamheden zou hebben verricht komt niet overeen met het verhaal van client en een getuigenverklaring welke is opgesteld door [betrokkene 1] , , welke u ook heeft geholpen met een verhuizing van uw bedrijf naar [locatie] . Daarnaast kunnen ook [Z] en [Y] bovenstaande bevestigen. (…)
2.8.
Bij e-mail van 29 september 2020 heeft [gedaagde] als volgt gereageerd: “
(…) Helaas moet ik concluderen dat u een verhaal op de mouw gespeld heeft gekregen. Ik heb eveneens niemand ingehuurd om ons te helpen met de verhuizing. Er zal dus geen betaling plaatsvinden van de toegestuurde aanmaning. (…)”.

3.De vordering

3.1.
[eiser sub 2] c.s. vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van € 1.375,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.185,30 vanaf 5 november 2020 en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 177,87 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 2] c.s. legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door niet te voldoen aan zijn betalingsverplichting. [gedaagde] heeft een bedrag van € 1.185,30 onbetaald gelaten. [gedaagde] heeft ondanks herhaalde aanmaningen geen betalingen verricht, zodat hij ook de buitengerechtelijk incassokosten ter hoogte van € 177,87 en de wettelijke rente vanaf 22 juni 2020 is verschuldigd. Tot de datum van de dagvaarding bedraagt de rente € 12,18.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (grotendeels). Hij voert aan – samengevat – dat de door [eiser sub 2] uitgevoerde werkzaamheden in het kader van een vriendendienst zijn uitgevoerd waarbij is afgesproken dat [gedaagde] alleen de materiaalkosten zou betalen. Deze kosten bedragen, gelet op de werkzaamheden, niet meer dan € 50,00. [gedaagde] heeft daarnaast pas voor het eerst op 24 augustus 2020 kennis genomen van de factuur, die naar zijn zakelijke adres is gestuurd, terwijl de werkzaamheden zijn uitgevoerd aan zijn privé adres.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser sub 2] c.s. stelt dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten, waarbij [gedaagde] gehouden is de manuren en materiaalkosten te betalen. Hij beroept zich op de rechtsgevolgen van het bestaan van deze overeenkomst, te weten de nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] onder deze overeenkomst. Dit betekent dat op [eiser sub 2] c.s. de verplichting rust om voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan het bestaan van deze overeenkomst kan worden vastgesteld. [eiser sub 2] c.s. stelt hiertoe dat de uit te voeren werkzaamheden vooraf zijn besproken met [gedaagde] en dat een uurtarief is overeengekomen.
5.2.
[gedaagde] betwist dat een overeenkomst van opdracht is gesloten en voert aan dat sprake is geweest van een vriendendienst, tegen betaling van de materiaalkosten. [gedaagde] en [eiser sub 2] hebben vooraf niet met elkaar gesproken. Andere aannemers hebben aangegeven dat [eiser sub 2] ook mee zou komen om werkzaamheden aan de woning van [gedaagde] uit te voeren. Deze aannemers, [Y] en [X] , hebben schriftelijk verklaard dat zij op grond van een vriendendienst werkzaamheden hebben verricht, aldus [gedaagde] .
5.3.
Gelet op het bovenstaande gemotiveerde verweer van [gedaagde] had het op de weg van [eiser sub 2] c.s. gelegen om nadere feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake was van een overeenkomst van opdracht tegen een vooraf overeengekomen tarief. [eiser sub 2] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij met [gedaagde] de overeenkomst van opdracht en een uurtarief heeft besproken en dat daar verder niemand bij aanwezig was. [gedaagde] heeft die bespreking betwist. Gelet op die betwisting en bij gebreke van getuigen kan aan die verklaring van [eiser sub 2] niet de waarde worden gehecht die hij daaraan toekent. Verdere concrete onderbouwing van de stelling dat sprake was van een overeenkomst van opdracht tegen betaling ontbreekt. [eiser sub 2] c.s. heeft dan ook onvoldoende gesteld voor de conclusie dat hij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten. Er is dus niet komen vast te staan dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [eiser sub 2] c.s. voor het uitvoeren van de werkzaamheden tegen betaling. Voor zover de vordering ziet op betaling van gewerkte uren zal deze dan ook worden afgewezen.
5.4.
Partijen twisten vervolgens over de vergoeding van de materiaalkosten. Gezien de betwisting van [gedaagde] had het op de weg van [eiser sub 2] gelegen om nader te onderbouwen welke materialen hij gebruikt heeft voor de werkzaamheden die hij bij [gedaagde] heeft uitgevoerd en welke kosten hij daarvoor heeft gemaakt. Bij akte van 6 april 2021 heeft [eiser sub 2] c.s. in een factuur gedateerd op 22 juni 2020 toegelicht welke materialen hij heeft gebruikt en voor welk bedrag. Deze factuur is niet eerder overgelegd en de kantonrechter begrijpt dat deze is opgemaakt naar aanleiding van de zitting. [gedaagde] heeft de juistheid daarvan gemotiveerd betwist. [eiser sub 2] c.s. heeft ook een aantal bonnen overgelegd maar die kunnen niet dienen ter onderbouwing van de in die factuur genoemde materiaalkosten, omdat de materialen en bedragen daarop niet rijmen met de overgelegde bonnen. Bovendien valt uit een deel van de bonnen niet op te maken wat er is gekocht en bij een deel niet wat de totaalsom is van de aangekochte materialen. Ten aanzien van de bon van Bouwmaat van 13 januari 2020 valt niet in te zien dat deze kosten gemaakt zijn voor de werkzaamheden bij [gedaagde] omdat de werkzaamheden op 7 januari 2020 al waren afgerond. Uit het overgelegde bankafschrift kan worden opgemaakt dat er in de regio Hoofddorp op 7 januari 2020 betalingen zijn verricht bij Bouwmaat en Wasco maar niet voor welke bedragen en ook niet ten aanzien van welke materialen. [eiser sub 2] heeft dan ook niet voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van de gevorderde materiaalkosten. [gedaagde] heeft echter wel erkend dat materiaalkosten zijn gemaakt, doch dat de kosten niet meer dan € 50,00 kunnen bedragen. De kantonrechter vat dit op als een erkenning voor een bedrag van € 50,00. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dit bedrag reeds heeft voldaan. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 50,00 aan materiaalkosten toewijzen.
5.5.
[eiser sub 2] c.s. heeft vergoeding van wettelijke rente gevorderd vanaf 22 juni 2020. [eiser sub 2] c.s. heeft hierbij kennelijk aansluiting gezocht bij de eerste factuur die op 22 juni 2020 is opgesteld. Deze factuur noemt echter als vervaldatum 29 juni 2020. Vervolgens wordt in de eerste aanmaning een vervaldatum van 7 juli 2020 genoemd en in de tweede aanmaning 14 juli 2020. [gedaagde] heeft daarbij de ontvangst van de aanmaningen gemotiveerd betwist, en de ontvangst is niet komen vast te staan. Er kan dan ook geen eerdere datum van verzuim worden aangenomen dan de datum van de dagvaarding. De wettelijke rente zal om die reden worden toegewezen vanaf 11 november 2020 en voor het overige worden afgewezen.
5.6.
[eiser sub 2] c.s. maakt nog aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar dat deel van de vordering zal ook worden afgewezen. De aanmaning is naar het zakelijk adres van [gedaagde] gestuurd en voldoet bovendien niet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. De buitengerechtelijke incassokosten, en de daarover gevorderde wettelijke rente, worden dan ook afgewezen.
5.7.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd nu beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 2] c.s. van € 50,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 november 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter