ECLI:NL:RBNHO:2021:5782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
HAA 20-2979
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de omgevingsvergunning voor het egaliseren van grond in het circuitgebied Zandvoort met betrekking tot landschappelijke waarden en natuurwetgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de omgevingsvergunning voor het egaliseren van grond op het circuitgebied Zandvoort. Eiseressen, waaronder Stichting Duinbehoud, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, dat een omgevingsvergunning had verleend aan Circuit Park Zandvoort Exploitatie B.V. voor het egaliseren van de grond ten behoeve van het optimaliseren van het circuitgebied. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning op goede gronden is verleend, omdat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast en dat de mogelijkheden voor herstel van deze waarden niet onevenredig worden verkleind. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet Natuurbescherming en het bestemmingsplan voor het circuitgebied. Eiseressen voerden aan dat de werkzaamheden in strijd zijn met de bescherming van de landschappelijke waarden en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor de natuur. De rechtbank oordeelde echter dat de werkzaamheden in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan en dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

Stichting Duinbehoud e.a., te Leiden, eiseressen

(gemachtigden: M. Janssen en K. van Broekhoven),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Zweers).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Circuit Park Zandvoort Exploitatie B.V.
(gemachtigde: mr. J. Tingen).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het egaliseren van de grond ter hoogte van locatie 4 en 6 ten behoeve van het optimaliseren van het circuitgebied Zandvoort.
In het besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K.S. Mahi en mr. ing. M. de Vries, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Op 23 augustus 2019 is door het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een ontheffing verleend voor soortenbescherming voor het opzettelijk verstoren van exemplaren van de rugstreeppad en de zandhagedis, alsmede het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van exemplaren van deze diersoorten.
1.2.
Op 11 oktober 2019 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het egaliseren van de wallen rond het circuit in verband met onder andere de organisatie van het Formule 1 Grand Prix-evenement. Aangegeven is dat het gaat om het uitvoeren van werk of werkzaamheden en handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten.
1.3.
Bij besluit van 25 oktober 2019 is door het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet Natuurbescherming (Wnb) voor het in gebruik hebben van Circuit Park Zandvoort, alsmede voor het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van een aantal aanpassingen op en rond het terrein. Tegen dit besluit zijn rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Bij brief van 28 oktober 2019 heeft de derde-partij verweerder verzocht om het onderdeel ‘handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten’ uit de aanvraag te schrappen zodat de reguliere procedure kan worden doorlopen. Reden hiervoor is dat er reeds een Wnb-vergunning ligt.
1.5.
Uit de stukken blijkt dat de aanvraag ziet op het egaliseren van de grond ten hoogte van de locaties 4 en 6 op het circuit ten behoeve van het plaatsen van tijdelijke tribunes voor het Formule 1 Grand Prix-evenement.
1.6.
Verweerder heeft aan de derde-partij bij het primaire besluit een omgevingsvergunning toegekend voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald (artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).
1.7.
Tegen dit besluit is door eiseressen bezwaar gemaakt, wat ongegrond is verklaard in het bestreden besluit.
1.8.
Bij besluit van 1 oktober 2020 is aan derde-partij een (tijdelijke) omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van halfverharding (asfaltgranulaat) op de locaties 4 en 6, ten behoeve van de plaatsing van tribunes. Tegen dit besluit hebben eiseressen ook bezwaar en beroep ingesteld.
1.9.
Vast staat dat de werkzaamheden bestaande uit het egaliseren en het verharden van locatie 4 en 6 inmiddels hebben plaatsgevonden.
2. Standpunten van partijen
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 5, derde lid, onder D van het bestemmingsplan. Kort samengevat stelt verweerder zich op het standpunt dat door het egaliseren en afvlakken van het terrein de landschappelijke waarden van de gronden niet onevenredig worden aangetast. Ook de mogelijkheden van herstel van deze landschappelijke waarden worden niet onevenredig aangetast. Bij de beoordeling is ook betrokken dat reeds ontheffing is verleend voor de soortenbescherming op 23 augustus 2019 en een natuurvergunning is verleend op 25 oktober 2019 waaruit blijkt dat er geen significante negatieve gevolgen optreden ten aanzien van het Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid. De werkzaamheden hebben geen effect op landschappelijke waarden van de duinen buiten het circuitgebied. De werkzaamheden zijn evenredig in relatie tot het doel van de gronden en de binnen de inrichting aanwezige landschappelijke waarden. Er wordt volgens verweerder dan ook voldaan aan het bepaalde in artikel 5, derde lid, onder D van het bestemmingsplan “Circuitgebied”. Verder zijn de werkzaamheden voor het overige niet in strijd met de regels van het bestemmingsplan, nu het werkzaamheden betreft in overeenstemming met de bestemming ‘gemotoriseerde sport, duinterrein’ waarbinnen de gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van toeschouwersaccommodaties en voor akoestische voorzieningen in de vorm van wallen. De werkzaamheden worden ten behoeve hiervan uitgevoerd.
2.2.
Eiseressen hebben in beroep het volgende aangevoerd.
- Het circuit Zandvoort heeft een A-status toegewezen gekregen voor het verrijden van de Formule 1 onder een aantal strikte voorwaarden. Deze hadden onder meer betrekking op de zorgvuldige inpassing in het duingebied en het opstellen van een duinbeheerplan. Hieraan is invulling gegeven middels het bestemmingsplan.
- De werkzaamheden vinden plaats in een gebied dat is bestemd met Rgs (d). Dit is duingebied waarbij blijkens de voorschriften het beheer mede gericht moet zijn op het behoud en herstel van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden (artikel 5, tweede lid, sub C2 van het bestemmingsplan). Het ontgraven en egaliseren hiervan is niet toegestaan (artikel 5, derde lid, sub C onder b). Dit is alleen mogelijk als geen sprake is van onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden en de mogelijkheden tot herstel niet onevenredig worden verkleind. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de te beschermen landschappelijke waarden.
- De landschappelijke waarden worden ontleend aan de karakteristieken van het (zichtbare) duinlandschap en de beïnvloeding van de levende en niet levende natuur. Deze worden niet ontleend aan het zicht vanaf de openbare weg. Daarbij komt dat bezoekers het landschap goed kunnen zien.
- De gevolgen van de werkzaamheden zijn groot. Dit is te zien op de bijgevoegde foto’s. Plantengroei en het natuurlijk reliëf van het oorspronkelijke duinlandschap is verdwenen. De samenhang tussen het natuurlijk duinlandschap en het naastliggende zeedorpenlandschap is verdwenen. Er is niet voldoende gemotiveerd waarom sprake is van een toelaatbare aantasting van het natuurlijk duingebied en het duinlandschap. Er heeft geen toetsing plaatsgevonden aan het beeldkwaliteitsplan, er heeft geen landschapsanalyse plaatsgevonden en er is geen omgevingsrapport opgesteld.
- Op de locaties 4 en 6 liggen duinen met een nog redelijk natuurlijke geomorfologie. Dat is te zien op foto’s en kaarten. Een geluidswal is nooit aangelegd, slechts de bermen zijn aangepast en voor de vijver tussen 4 en 6 is een wal aangelegd. Er is geen sprake van kunstmatig aangelegde geluidswallen, maar van natuurlijk duinlandschap. De aanwezige duinen voldeden om te voldoen aan de normen voor geluidshinder.
- Dat sprake is van een van oudsher natuurlijk duin volgt ook uit het duinbeheerplan uit 1989 en het inrichtingsplan uit 1990. Dit duin dient in stand te blijven en te worden onderhouden. Ook volgt dit uit de kaart behorend bij het verweerschrift, waarop te zien is dat de geluidswallen op 4 en 6 slechts smalle zones in de berm betreffen.
- De inrichting van 4 en 6 blijft niet beperkt tot vergraven en egaliseren van het duingebied. Er zijn ook verhardingen aangebracht. Dit is niet toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
- Verweerder heeft voorts verzuimd om een verklaring van geen bezwaar aan te vragen bij de provincie. De noodzaak hiertoe volgt uit de toelichting van het bestemmingsplan.
- Tot slot is het volgens eiseres niet noodzakelijk om grootschalige werkzaamheden op 4 en 6 uit te voeren voor het plaatsen van (tijdelijke) tribunes. Er zijn technieken beschikbaar om dit zonder egaliseren te doen. Op deze wijze had het duinlandschap gespaard kunnen blijven.
2.3.
Eiseressen hebben in aanvulling hierop aangevoerd dat de ingrepen in het duingebied veel ingrijpender zijn dan destijds werd verondersteld. Er is inmiddels ook asfaltgranulaat aangebracht in het duingebied. Een rapportage van bevindingen van Toezicht en Handhaving Wet natuurbescherming van 19 mei 2020 is overgelegd en het ontwerpbesluit van de Omgevingsdienst IJmond van 24 september 2020 waarbij alsnog een vergunning is verleend voor het aanbrengen van asfaltgranulaat en het daartegen ingediende bezwaarschrift. Vervolgens heeft eiseres de beslissing op het bezwaar overgelegd en het daartegen ingestelde beroepschrift. Ook heeft eiseres foto’s overgelegd van het oorspronkelijk duinlandschap en luchtfoto’s van 2013, 2018 en 2020. Hieruit volgt dat onherstelbare schade is aangericht.
2.4.
De derde-partij heeft haar zienwijze ingediend en benadrukt dat verweerder een ruime beoordelings- en beleidsruimte heeft. Daargelaten dat de verharding geen onderwerp van geschil is zijn de gevolgen hiervan voor de landschappelijke waarde niet onevenredig.
3. Wet- en regelgeving
3.1.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan betreft ‘Circuitgebied 2005’. Op de gronden rust de hoofdbestemming ‘gemotoriseerde sport’ en de detailbestemming ‘gemotoriseerde sport, duinterrein’
Op grond van artikel 5, eerste lid, onder A, van het bestemmingsplan zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor een inrichting ten behoeve van races, tests en trainingen met gemotoriseerde voertuigen.
Ten aanzien van de detailbestemming ‘gemotoriseerde sport’ geldt op grond van artikel 5, tweede lid, onder C1 dat de gronden mogen worden gebruikt voor toeschouwersaccomodaties, wandel- en inspectiepaden en medegebruik en akoestische voorzieningen in de vorm van wallen.
Op grond van artikel 5, tweede lid, onder C2 dient het beheer van de gronden mede gericht te zijn op het behoud en herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.
3.2.
Artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
In het bestemmingsplan is een vergunningplicht zoals bedoeld in voornoemd artikel vastgesteld.
3.3.
Artikel 5, derde lid, onder C, bepaalt ten aanzien van gronden met de detailbestemming ‘gemotoriseerde sport, duinterrein’ dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van B&W te ontginnen en de bodem te verlagen of af te graven of de gronden op te hogen of te egaliseren.
3.4.
Artikel 2.11, eerste lid van de Wabo, bepaalt dat het bestemmingsplan dat de omgevingsvergunningplicht in het leven roept, het toetsingskader vormt voor de vergunningverlening daarvan.
3.5.
Artikel 5, derde lid, onder D, van het bestemmingsplan bepaalt dat de werken en werkzaamheden bedoeld in het derde lid onder C slechts toelaatbaar zijn indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.6.
In artikel 1, lid 26 van het bestemmingsplan is het begrip landschappelijke waarde als volgt gedefinieerd:
‘De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur’
4. Het oordeel van de rechtbank
4.1
Omvang van het geding
Eiseressen zijn in beroep ingegaan op de reeds aangebrachte halfverharding op locatie 4 en 6 en hebben ook aanvullende stukken hierover ingebracht. De procedure tegen het besluit tot het aanbrengen van halfverharding ligt echter nu niet aan de rechtbank voor. Daartegen wordt – naar de rechtbank heeft begrepen – een aparte procedure gevoerd.
De beoordeling beperkt zich dan ook tot het besluit tot het egaliseren van de grond op locatie 4 en 6.
4.2.
Procesbelang
4.2.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of er nog sprake is van procesbelang nu gebleken is dat de werkzaamheden al zijn uitgevoerd.
Volgens vaste rechtspraak [1] is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.2.
Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat het procesbelang is gelegen in een toetsing van het bestreden besluit, want als dit besluit onrechtmatig blijkt te zijn kan er herstel van de landschappelijke waarden worden gevorderd. Hoewel eiseressen hun procesbelang summier hebben onderbouwd acht de rechtbank hierin een procesbelang aanwezig. Hierbij merkt de rechtbank op dat het risico van eventueel herstel bij de derde-partij ligt, nu de werkzaamheden zijn afgerond terwijl er nog geen onherroepelijke omgevingsvergunning lag.
4.3.
Verklaring van geen bezwaar
Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat er ten onrechte geen verklaring van geen bezwaar is aangevraagd alvorens tot vergunningverlening over te gaan.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen verklaring van geen bezwaar is vereist voor het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van artikel 5, derde lid, onder D van het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan een dergelijke verplichting niet stelt. Verweerder heeft in het verweerschrift voldoende uiteengezet dat deze verplichting slechts geldt voor de gronden met de bestemming “Recreatiegebied, duinterrein’, maar de werkzaamheden worden niet op deze gronden uitgevoerd.
4.4.
Beeldkwaliteitsplan, landschapsanalyse en omgevingsrapport
Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en voorbereid omdat geen toetsing aan het beeldkwaliteitsplan en geen landschapsanalyse heeft plaatsgevonden en er geen omgevingsrapport is opgesteld.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de wet geen verplichting kent om de onderhavige aanvraag te toetsen aan een beeldkwaliteitsplan, noch om een landschapsanalyse uit te (laten) voeren, noch om een omgevingsrapport op te (laten) stellen. Het toetsingskader wordt gegeven in het bestemmingsplan en het is vervolgens aan verweerder om voldoende te motiveren waarom aan de daar gestelde voorwaarden voor het egaliseren van de gronden is voldaan. Verweerder heeft dit gedaan door te verwijzen naar een notitie van ingenieursbureau Peutz, die is opgesteld ten behoeve van de aanvraag en door in het bestreden besluit en het verweerschrift te motiveren waarom volgens hem geen sprake is van een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden.
4.5.
Toetsing aan het bestemmingsplan
4.5.1.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder op goede gronden aan de derde-partij een omgevingsvergunning heeft verleend voor het egaliseren van de grond ter hoogte van locatie 4 en 6 ter optimalisering van het circuitgebied.
4.5.2.
Eiseressen hebben in beroep gesteld dat de werkzaamheden gelet op artikel 5, tweede lid, sub C, onder 2 en artikel 5, derde lid, sub C, onder b, van het bestemmingsplan onder geen enkele voorwaarde zouden zijn toegestaan. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Immers artikel 5, derde lid, onder D, maakt de werkzaamheden mogelijk onder de daar genoemde voorwaarden. Getoetst moet daarom worden of aan deze voorwaarden is voldaan.
4.5.3.
Niet in geschil is dat de gronden waarop de werkzaamheden verricht worden landschappelijke waarden hebben. Gelet op voornoemd toetsingskader dient de vraag beantwoord te worden of de te verrichten/reeds verrichte werkzaamheden de landschappelijke waarden van de gronden
onevenredigaantasten (of niet) en of de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
4.5.4.
Eiseressen stellen dat de landschappelijke waarden onevenredig worden aangetast, omdat met de werkzaamheden de plantengroei en het natuurlijk reliëf van het duinlandschap is verdwenen en omdat de oorspronkelijk inpassing van het circuit in het natuurlijk duinlandschap volledig teniet is gedaan. Er is ook geweld aangedaan aan het natuurlijk duinlandschap en het naastgelegen zeedorpenlandschap.
4.5.5.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden en heeft daaraan – in het bestreden besluit en het verweerschrift – het volgende ten grondslag gelegd.
Allereerst moet volgens verweerder gekeken worden naar de bestemming van de grond. Dit is gemotoriseerde sport. Daardoor is de voornaamste bestemming van deze gronden de inrichting ten behoeve van races, tests en trainingen met gemotoriseerde voertuigen. De landschappelijke waarde van die gronden zijn lager dan de gronden met de bestemming ‘recreatiegebied, duinterrein’.
Bovendien betreffen de werkzaamheden een klein gedeelte van het terrein en een nog kleiner gedeelte van het gehele duingebied in Zandvoort.
Daar komt bij dat de gronden waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen intrinsieke landschappelijke kwaliteiten hebben. Het duingebied bestaat grotendeels uit laag struweel en grasvegetatie en het landschap oogt als een dijklichaam vanwege de uitgestrekte vlakke delen. Daarmee zijn de intrinsieke kwaliteiten van het duin als laag te kwalificeren.
Wat betreft het reliëf van het gebied stelt verweerder dat dit al beperkt was. Het circuit blijft ook na de werkzaamheden omringd door duingebied. Bovendien wordt de tophoogte van het bestaande duin intact gehouden.
Ook dient de geschiedenis van het circuit meegenomen te worden. Het duingebied waar het om gaat werd van oudsher intensief gebruikt door de Zandvoortse bevolking, in eerste aanleg door middel van kleinschalige ontginningen (zogenoemde teellandjes) en in de 20ste eeuw een toenemend medegebruik zowel extensief als intensief van aard waarbij de oorspronkelijke natuurwetenschappelijke waarden grotendeels teniet zijn gedaan. Een groot gedeelte van de locaties 4 en 6 werd in 1990 al niet meer aangeduid als kamduinen of kopjesduinen. Vervolgens hebben in 1999 werkzaamheden plaatsgevonden op het circuit ter plaatse van locatie 4 en 6. Hierbij is een zandwal aangelegd in het duingebied. Een groot gedeelte is dus kunstmatig aangelegd. Hierdoor werd sinds 1999 een nog groter gebied niet meer aangemerkt als kamduinen en/of kopjesduinen.
Ten slotte stelt verweerder dat wat betreft de levende natuur een ontheffing is verleend. Uit het feit dat deze ontheffing is verleend volgt dat ook in samenhang met de levende natuur bezien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden ter plaatse.
4.5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom de werkzaamheden geen
onevenredigeaantasting met zich brengen van de landschappelijke waarden. Uit de motivering en ook de onderliggende stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het duingebied op de plek van het circuit in de loop der jaren al was aangetast door de mens en door het feit dat er ter plaatse een racecircuit is toegestaan, dat al sinds 1948 in gebruik is. Hierdoor hebben de gronden al bij voorbaat minder landschappelijke waarden dan gronden met de bestemming “duingebied, recreatiegebied”. Dit verschil in waarde wordt ook tot uitdrukking gebracht in de verschillende detailbestemmingen. Immers, ten aanzien van de gronden met de detailbestemming “gemotoriseerde sport” wordt meer toegestaan dan bij ‘recreatiegebied”.
Voorts is voldoende gebleken dat er in 1999 werkzaamheden op het circuit hebben plaatsgevonden op de locaties waar het nu over gaat. Hierdoor moet er vanuit worden gegaan dat op de locaties waar nu werkzaamheden worden verricht geen sprake meer is van oorspronkelijk intact duingebied. Uiteraard kan het zo zijn dat er sinds 1999 plantengroei is ontstaan op die locaties, echter dit maakt niet dat daaraan dezelfde waarde kan worden toegekend als aan oorspronkelijk duingebied. Wat betreft het reliëf, oordeelt de rechtbank dat ter zitting gebleken is dat de zandwal op locatie 4 weliswaar deels is afgegraven, maar dat bij het gedeelte dat bewaard is gebleken de hoogte in stand is gelaten, waardoor er nog steeds sprake is van reliëf. Bovendien wordt het gebied rondom het circuit niet aangetast door de verleende vergunning. Aldus valt niet in te zien dat de inpassing van het circuit in het duinlandschap volledig teniet is gedaan, zoals eiseressen hebben gesteld.
4.6.
De A-status onder strikte voorwaarden
4.6.1.
Ook hebben eiseressen in beroep aangevoerd dat het circuit destijds een A-status toegekend heeft gekregen onder strikte voorwaarden. De rechtbank begrijpt niet goed wat eiseressen met deze stelling willen bereiken, maar in het verweerschrift is uiteengezet dat een randvoorwaarden voor toekenning van de A-status was dat er een planologische regeling zou worden vastgesteld, alsmede een aanvaardbaar duinbeheerplan. Dit is ook gebeurd. Het duinbeheerplan heeft vervolgens ten grondslag gelegen aan het bestemmingsplan circuitgebied uit 1996. Dit bestemmingsplan is vervolgens geactualiseerd in 2005 en verwerkt in het nu geldende bestemmingsplan. Aan de voorwaarden uit het nu geldende bestemmingsplan is de aanvraag getoetst. Het beroep op de randvoorwaarden van de A-status leidt dan ook niet tot een gegrond beroep.
4.7.
Alternatieven
4.7.1
Ten slotte hebben eiseressen aangevoerd dat er alternatieven zijn voor de plaatsing van de tribunes, waarvoor de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De rechtbank overweegt dat verweerder dient te beslissen op een aanvraag en dat daarbij niet hoeft te worden bezien of er – mogelijk minder belastende – alternatieven zijn. Ook deze beroepsgrond leidt niet tot het door eiseressen gewenste resultaat.
4.8.
Conclusie
4.8.1.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de werkzaamheden op grond van artikel 5, derde lid, onder D van het bestemmingsplan toelaatbaar zijn en dat verweerder op goede gronden aan de derde-partij een omgevingsvergunning heeft verleend voor de aangevraagde werkzaamheden.
4.8.2.
Het beroep is daarom ongegrond.
4.8.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Lees de uitspraken van 28 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1518, en van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633