ECLI:NL:RBNHO:2021:5810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
9054547 \ CV EXPL 21-1407
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur voor auto-reparatie met discussie over verzekering en garantie

In deze zaak heeft eiseres, Mobility Group Haaker Amsterdam B.V. (MGH), de gedaagde aangesproken voor betaling van een factuur van € 831,65 voor de reparatie van een auto. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de factuur moet betalen, maar dat hij deze mag verrekenen met een eerder betaalde factuur van € 338,26 voor een andere reparatie. De gedaagde heeft betoogd dat de schade aan de auto door MGH zelf is veroorzaakt en dat hij verzekerd was voor de schade, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit een kwestie is tussen de gedaagde en zijn verzekeraar. De kantonrechter heeft vastgesteld dat MGH onvoldoende heeft gereageerd op de stelling van de gedaagde dat de reparatie onder de fabrieksgarantie viel. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 493,39, plus wettelijke rente over de openstaande bedragen. De buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toegewezen omdat MGH niet aan de vereisten voor aanmaning heeft voldaan. De proceskosten zijn door beide partijen zelf te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9054547 \ CV EXPL 21-1407
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Mobility Group Haaker Amsterdam B.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: MGH
gemachtigde: BVCM Collections B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
de zaak in het kort
Eiseres vraagt veroordeling van gedaagde tot betaling van een factuur voor de reparatie van een auto. De kantonrechter vindt dat gedaagde de factuur moet betalen. Of de reparatie onder de verzekering van gedaagde valt en/of die verzekering wel of niet terecht is geroyeerd, is namelijk geen zaak die tussen eiseres en gedaagde speelt. Het is aan gedaagde om dat op te lossen met zijn verzekeraar. Gedaagde mag de factuur die hij moet betalen, wel verrekenen met een eerder betaalde factuur. De kantonrechter vindt namelijk dat eiseres onvoldoende heeft gereageerd op de stelling van gedaagde dat die reparatie onder de fabrieksgarantie viel.

1.Het procesverloop

1.1.
MGH heeft bij dagvaarding van 25 februari 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
MGH heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
MGH houdt zich als bedrijf bezig met onder andere:
- Het verkopen, importeren en verhuren van auto’s;
- Het repareren en herstellen van auto’s en
- Het optreden als assurantietussenpersoon en het verzorgen van en bemiddelen bij verzekeringen en financieringen.
2.2.
[gedaagde] heeft van MGH een auto (Jeep Renegat) gekocht. De auto is op 27 februari 2019 aan [gedaagde] geleverd. Op de aankoop is een fabrieksgarantie van 5 jaar van toepassing en [gedaagde] heeft een
Jeep Insuranceautoverzekering van ASR Schadeverzekering afgesloten.
2.3.
Op 28 februari 2019 viel het nummerbord van de auto. MGH heeft het nummerbord op verzoek van [gedaagde] opnieuw bevestigd. Op 6 maart 2019 heeft MGH een reparatie aan de auto uitgevoerd en op 12 maart 2019 heeft zij [gedaagde] daarvoor een factuur gestuurd van € 831,65 inclusief BTW.
2.4.
De autoverzekering van [gedaagde] is per 1 mei 2019 geroyeerd.
2.5.
In juli 2019 heeft MGH een storing in de linker buitenspiegel van de auto gerepareerd. De factuur van 23 juli 2019, ter hoogte van € 338,26, is door [gedaagde] betaald. Eind 2019 heeft MGH een storing in de rechter buitenspiegel van de auto gerepareerd. Deze reparatie is niet aan [gedaagde] gefactureerd omdat deze onder de garantie viel.
2.6.
Op 20 januari 2020 heeft BVCM (de gemachtigde van MGH) [gedaagde] met een brief verzocht om de factuur van 12 maart 2019, met rente en incassokosten, uiterlijk op 27 januari 2020 te betalen.
2.7.
Met een brief van 23 januari 2020 heeft [gedaagde] op de brief van 20 januari 2020 gereageerd. In de brief schrijft hij – kort gezegd – dat zijn auto op het moment waarop de schade ontstond, verzekerd was en dat de verzekering ten onrechte is beëindigd.
2.8.
Daarna heeft BVCM [gedaagde] nog een aantal keer verzocht om de factuur, rente en incassokosten binnen een week te betalen. [gedaagde] heeft de factuur niet betaald.

3.De vordering

3.1.
MGH vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de factuur van € 831,65. Daarnaast wil MGH dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten van € 124,75 en de proceskosten.
3.2.
MGH vindt dat haar vordering moet worden toegewezen omdat [gedaagde] niet betaald heeft voor de reparatie van 6 maart 2019 terwijl hij dat wel moest doen. [gedaagde] had de factuur van 12 maart 2019 binnen 14 dagen moeten betalen, maar heeft dat niet gedaan. Vanaf dat moment was hij in verzuim en daarom moet hij ook rente betalen. MGH heeft daarnaast werk gedaan om te zorgen dat [gedaagde] de factuur zou betalen. Omdat [gedaagde] niet betaald heeft en MGH deze procedure moest starten, moet [gedaagde] volgens MGH ook incassokosten betalen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] vindt dat hij de factuur niet hoeft te betalen. Hij zegt ten eerste dat de schade die door MGH is hersteld en waarvoor de factuur is gestuurd, door MGH zelf is veroorzaakt toen zij het nummerbord opnieuw bevestigde. Verder zegt [gedaagde] dat hij voor deze schade verzekerd is en dat de verzekering ten onrechte is beëindigd omdat hij zijn premie wel heeft betaald en hij niet een onjuist aantal schadevrije jaren heeft opgegeven. Ten slotte zegt [gedaagde] dat hij de factuur voor de reparatie van de linker buitenspiegel in juli 2019 niet hoefde te betalen. [gedaagde] vindt dat MGH dat bedrag van € 338,26 aan hem moet terugbetalen.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] de factuur voor de reparatie van 6 maart 2019 moet betalen. De kantonrechter vindt dat [gedaagde] de factuur moet betalen. Of de reparatie onder de verzekering van [gedaagde] valt en/of die verzekering wel of niet terecht is geroyeerd, is namelijk geen zaak die tussen [gedaagde] en MGH speelt. Het is aan [gedaagde] om dat op te lossen met zijn verzekeraar. [gedaagde] mag de factuur die hij moet betalen, wel verrekenen met de door hem betaalde factuur van 23 juli 2019. De kantonrechter vindt namelijk dat MGH onvoldoende heeft gereageerd op de stelling van [gedaagde] dat die reparatie onder de fabrieksgarantie viel. Het oordeel van de kantonrechter wordt hieronder verder toegelicht.
de oorzaak van de schade
5.2.
[gedaagde] zegt of vermoedt dat de schade door MGH is veroorzaakt toen zij het nummerbord op de auto bevestigde. MGH betwist dat en [gedaagde] zegt dat hij het niet kan bewijzen. Het staat dus niet vast dat de schade door MGH is veroorzaakt. Dat betekent dat dit geen reden kan zijn om de vordering van MGH af te wijzen.
de verzekering
5.3.
[gedaagde] vindt dat hij verzekerd is voor de schade en dat niet hij, maar zijn verzekeraar daarom de factuur moet betalen. MGH zegt daarover dat de verzekering is geroyeerd en dat dat een zaak tussen [gedaagde] en zijn verzekering is. MGH heeft gelijk. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden welke rol MGH precies heeft gespeeld bij het afsluiten van de verzekering, maar het is duidelijk dat MGH en de verzekeraar twee verschillende partijen zijn. Het is daarom aan [gedaagde] om het geschil met zijn verzekeraar over het royeren van de verzekering op te lossen. Dat betekent niet dat MGH moet wachten op betaling van de factuur of dat de factuur niet betaald hoeft te worden. [gedaagde] moet de factuur dan ook betalen.
de factuur voor de reparatie van de spiegel
5.4.
MGH heeft in de tweede helft van 2019 eerst een reparatie aan de linkerbuitenspiegel verricht en daarna aan de rechterbuitenspiegel. Dat staat vast omdat [gedaagde] dat zegt, en MGH dat niet heeft betwist. Voor de linkerbuitenspiegel heeft [gedaagde] wel een factuur gekregen en betaald, en voor de rechterbuitenspiegel niet. [gedaagde] zegt dat hij niet voor de rechterbuitenspiegel hoefde te betalen, omdat dat onder de fabrieksgarantie viel. Om die reden zegt [gedaagde] dat hij dus ook niet voor de reparatie van de linkerbuitenspiegel hoefde te betalen; dat zou dan ook onder de fabrieksgarantie moeten vallen. [gedaagde] vindt dat MGH de betaling voor de reparatie van de linkerbuitenspiegel aan hem moet terugbetalen.
5.5.
MGH zegt daarover alleen:
‘Dat MGH Dhr. [gedaagde] € 338,26 zouden moeten terugbetalen is klinkklare verzonnen onzin.’Dat is een blote betwisting. MGH geeft daarmee geen uitleg over de garantie en een eventueel verschil tussen de (reparaties van) de linker- en rechter buitenspiegel. Daarom wordt vastgesteld dat [gedaagde] de factuur heeft betaald terwijl dat niet hoefde. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] de factuur die hij betaald heeft, mag verrekenen met de factuur van 12 maart 2019 die hij – zoals hiervoor geoordeeld – nog moet betalen.
5.6.
De factuur van 12 maart 2019 was voor een bedrag van € 831,65 en de factuur van 23 juli 2019 voor een bedrag van € 338,26. Dat betekent dat [gedaagde] nog een bedrag van € 493,39 moet betalen.
de rente
5.7.
MGH vraagt betaling van de wettelijke rente. Die wettelijke rente moet worden betaald, omdat [gedaagde] de factuur niet binnen 14 dagen na 12 maart 2019 heeft betaald. Hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde] de factuur van 23 juli, ter hoogte van € 338,26, mocht verrekenen. Die factuur heeft hij op 23 juli 2019 gekregen, daarvoor kon hij het bedrag ook nog niet verrekenen en moest hij het volledige bedrag betalen. De kantonrechter vindt dan ook dat [gedaagde] aan wettelijke rente moet betalen:
- de wettelijke rente over € 831,65 over de periode 26 maart 2019 tot 23 juli 2019;
- de wettelijke rente over € 493,39 (het bedrag na verrekening) over de periode van 23 juli 2019 tot de dag waarop [gedaagde] het bedrag volledig heeft betaald.
de buitengerechtelijke incassokosten
5.8.
MGH vraagt ten slotte betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De buitengerechtelijke incassokosten kunnen niet worden toegewezen, nu niet gebleken is dat MGH aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd met een betalingstermijn van 14 dagen, ingaande de dag na ontvangst daarvan. Dat is wel vereist volgens artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaningen die MGH heeft overgelegd, wordt alleen een termijn van 7 dagen gegeven en dat is niet genoeg. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
de proceskosten
5.9.
Omdat MGH en [gedaagde] allebei deels gelijk en deels ongelijk krijgen, vindt dat kantonrechter dat het redelijk is dat partijen allebei hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan MGH van € 493,39;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan MGH van:
- de wettelijke rente over € 831,65 over de periode 26 maart 2019 tot 23 juli 2019;
- de wettelijke rente over € 493,39 over de periode van 23 juli 2019 tot de dag waarop [gedaagde] het bedrag volledig heeft betaald;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter