ECLI:NL:RBNHO:2021:83

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/15/303206 / HA ZA 20-329
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een incident betreffende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld in een incident dat voortvloeit uit een navorderingsaanslag inkomstenbelasting die door de Belastingdienst aan een gedaagde is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gelet op de woonplaats van de gedaagde, de Herschikte EEX-Verordening van toepassing is, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De gedaagde heeft betoogd dat de rechtbank te Douglas, Isle of Man, bij uitsluiting bevoegd is, maar de rechtbank oordeelt dat de gedaagde voor de Nederlandse rechter is verschenen zonder de bevoegdheid te betwisten, waardoor de Nederlandse rechter ook bevoegd is ten aanzien van de andere gedaagde, Monticello Limited.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gedaagde niet is gebonden aan een forumkeuzebeding in de leenovereenkomst met Monticello, omdat niet is aangetoond dat de Ontvanger in de rechten van de gedaagde of Monticello is getreden of dat de Ontvanger heeft ingestemd met het beding. De rechtbank heeft de vordering in het incident afgewezen en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen om inlichtingen te vragen en partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/303206 / HA ZA 20-329
Vonnis in incident van 6 januari 2021
in de zaak van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST,
MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF,
kantoorhoudende te Groningen,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in voorwaardelijke en onvoorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.M. Katan te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke en onvoorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. C.P.R.M. Dekker te 's-Gravenhage,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
MONTICELLO LIMITED,
gevestigd te Douglas, Isle of Man,
gedaagde in conventie,
advocaten mr. R.M. Leeuwenburgh en mr. R. van Rijswijk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna “De Ontvanger”, “ [gedaagde] ” en “Monticello” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding (met producties 1 tot en met 28),
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens voorwaardelijke en onvoorwaardelijke conclusie van eis in reconventie van [gedaagde] (met producties 1 tot en met 71),
  • de conclusie van antwoord van Monticello (met producties 1 tot en met 8), en
  • de incidentele conclusie van antwoord van De Ontvanger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De hoofdzaak heeft – verkort weergegeven – betrekking op een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (hierna: de navorderingsaanslag 2014) die in februari 2018 door de inspecteur van de Belastingdienst aan [gedaagde] is opgelegd. Deze navorderingsaanslag 2014 beloopt een bedrag van € 4.190.029,- in verband met onrechtmatige handelingen die [gedaagde] naar mening van de Belastingdienst in 2014 heeft gepleegd. Om de navorderingsaanslag 2014 te verhalen heeft De Ontvanger op 15 februari 2018 een dwangbevel uitgevaardigd en ter uitvoering daarvan executoriaal beslag gelegd op een aan [gedaagde] toebehorende onroerende zaak gelegen aan de [adres] (hierna: de onroerende zaak). Bij inschrijving van het beslag bij het Kadaster stuitte De Ontvanger op een op deze onroerende zaak rustend hypotheekrecht gevestigd bij hypotheekakte van 4 december 2015 (hierna: de hypotheekakte). Dit hypotheekrecht is gevestigd ten behoeve van Monticello, gedaagde sub 2. De Ontvanger vordert in de hoofdzaak – verkort weergegeven – dat [gedaagde] en Monticello medewerking verlenen aan doorhaling van de hypotheekakte. De overige vorderingen van De Ontvanger komen erop neer dat de rechtbank dient te bepalen dat het ten behoeve van Monticello gevestigde hypotheekrecht niet langer meer bestaat. Voorts vordert De Ontvanger dat zij bij een executoriale verkoop van de onroerende zaak geen rekening hoeft te houden met dit hypotheekrecht en dat Monticello geen bevoegdheden toekomt op grond van dat hypotheekrecht.
2.2.
[gedaagde] stelt in het incident – kort weergegeven – dat De Ontvanger zich tot de verkeerde rechter heeft gewend. Het hypotheekrecht is slechts het gevolg van een leenovereenkomst. Het zwaartepunt van ‘de reeks van handelingen’ waarnaar De Ontvanger verwijst, wordt beheerst door het recht van Isle of Man waarover, aldus [gedaagde] , de rechtbank te Douglas, Isle of Man, bij uitsluiting bevoegd is te oordelen. Er is daarnaast in de leenovereenkomst een forum- en rechtskeuzebeding overeengekomen waarin is bepaald dat de rechtbank te Douglas, Isle of Man, bij uitsluiting bevoegd is om van geschillen kennis te nemen. Daarnaast is de geldverstrekker, Monticello, een op de Isle of Man gevestigde onderneming.
[gedaagde] stelt voorts dat de vordering van De Ontvanger is gebaseerd op een persoonlijk recht en niet op een zakelijk recht zodat door De Ontvanger geen beroep kan worden gedaan op de ‘lex rei sitae’.
Volgens [gedaagde] staan de aanslagen waarvoor De Ontvanger verhaal zoekt nog niet onherroepelijk vast. Hij stelt daarnaast dat het geschil thuishoort bij de fiscale rechter.
[gedaagde] verzoekt tussentijds hoger beroep toe te staan van het door de rechtbank te wijzen vonnis, indien de rechtbank hem niet in het gelijk stelt.
2.3.
De Ontvanger voert gemotiveerd verweer tegen de stellingen van [gedaagde] in het incident.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de (internationale) bevoegdheid van de rechter en het recht dat van toepassing is op het geschil tussen partijen. In dit incident ligt enkel de bevoegdheid van de rechter ter beoordeling voor. [gedaagde] verwijst in zijn toelichting naar de Rome I verordening. Deze verordening bepaalt welk recht van toepassing is op een geschil en speelt dus in het kader van onderhavig incident geen rol.
2.6.
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012, betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (ook wel Verordening Brussel I bis) (hierna: Herschikte EEX-Verordening) ‘worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.’ [gedaagde] kan derhalve voor de Nederlandse rechter worden opgeroepen. Reeds om deze reden gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat er geen sprake is van een zakelijk recht maar van een persoonlijk recht.
Monticello is in deze procedure zelfstandig (afzonderlijk van [gedaagde] ) verschenen zonder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten. In een dergelijke situatie bepaalt artikel 26 van de Herschikte EEX-verordening dat het gerecht waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd is. De Ontvanger voert in haar conclusie van antwoord terecht aan dat artikel 26 van de Herschikte EEX-verordening ook van toepassing is op gedaagden met een woonplaats buiten de Europese Unie. Nu Monticello voor de Nederlandse rechter is verschenen zonder diens bevoegdheid te betwisten, is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd te oordelen over het geschil met betrekking tot Monticello. Bevoegdheid om van het geschil kennis te nemen ontleent de Nederlandse rechter overigens –ten overvloede– ook aan artikel 24 sub 1 en 3 van de Herschikte EEX-verordening.
2.7.
Ten overvloede overweegt de rechtbank voorts nog het volgende.
[gedaagde] beroept zich op een forumkeuzebeding opgenomen in de leenovereenkomst met Monticello. De leenovereenkomst waarop [gedaagde] doelt, zal –naar de rechtbank aanneemt– de leenovereenkomst zijn die als productie 21 bij dagvaarding is overgelegd. In deze leenovereenkomst zijn Monticello en [gedaagde] overeengekomen dat ‘the courts of the Isle of Man shall have exclusive jurisdiction’ met betrekking tot geschillen die betrekking hebben op de leenovereenkomst. Deze tussen Monticello en [gedaagde] gesloten overeenkomst betreft een ‘overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht’ als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub a van de Herschikte EEX-Verordening. Daarmee is sprake van een tussen Monticello en [gedaagde] rechtsgeldig overeengekomen forumkeuze. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie geldt een forumkeuze in beginsel alleen tussen de partijen die de forumkeuze zijn overeengekomen (zie onder meer ECLI:NL:GHAMS:2018:4807). Het Hof van Justitie heeft als uitzondering hierop aanvaard gevallen waarin de forumkeuze krachtens het toepasselijke nationale recht overgaat op derden door een overgang van rechten en verplichtingen (zie HvJ 9 juni 1984, ECLI:EU:C:1984:217 (Russ/Nova) of indien de derde daarmee heeft ingestemd. In de onderhavige zaak is niet gesteld dat De Ontvanger is getreden in de rechten van óf Monticello óf [gedaagde] en evenmin dat De Ontvanger heeft ingestemd met het beding, zodat De Ontvanger niet is gebonden aan het forumkeuzebeding in de leenovereenkomst. Dit heeft tot gevolg dat voor de beoordeling van de vraag welke rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen, teruggevallen wordt op de artikelen 4 en 26 van de Herschikte EEX-Verordening.
2.8.
De vraag of de onderhavige rechtbank relatief bevoegd is van het geschil kennis te nemen, wordt beantwoord aan de hand van het nationale procesrecht. Op grond van artikel 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd van een geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 103 Rv is in zaken betreffende onroerende zaken mede bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak is gelegen. [gedaagde] is woonachtig binnen het rechtsgebied van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Binnen dit rechtsgebied is tevens de onroerende zaak gelegen waarop het hypotheekrecht is gevestigd. Deze rechtbank is dus zowel bevoegd op grond van artikel 99 Rv als op grond van artikel 103 Rv.
2.9.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat de aanslagen waarvoor De Ontvanger verhaal zoekt nog niet onherroepelijk vast staan. Deze stelling dient in de bodemprocedure te worden beoordeeld. De stelling van [gedaagde] dat de fiscale rechter over deze zaak dient te oordelen, is verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank ook daaraan voorbij gaat.
2.10.
[gedaagde] verzoekt tussentijds hoger beroep toe te staan indien hij in het ongelijk wordt gesteld. De rechtbank overweegt over dit verzoek als volgt.
Een uitspraak in een incident waarin de rechter een beroep op zijn (internationale) onbevoegdheid verwerpt is een tussenuitspraak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2006:AU8325). Op grond van art. 337 lid 2 Rv is tussentijds beroep daarvan uitgesloten, tenzij de rechter die uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald. Op deze regel kan geen uitzondering worden gemaakt ‘op gronden van processuele doelmatigheid’(zie ECLI:NL:HR:2006:AV9442). [gedaagde] heeft aangevoerd zeer valide argumenten te hebben waarom de rechtbank niet bevoegd is en om die reden verzocht tussentijds hoger beroep vast te stellen. Zoals uit voorgaande overwegingen blijkt, deelt de rechtbank deze mening van [gedaagde] niet. Er zijn geen andere argumenten aangevoerd om tussentijds hoger beroep toe te staan, zodat ook dit verzoek van [gedaagde] zal worden afgewezen.
2.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank zal een
meervoudigemondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.2.
De Ontvanger heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter mondelinge behandeling te nemen. De Ontvanger moet een schriftelijke conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de mondelinge behandeling toezenden. Na de mondelinge behandeling kan deze conclusie niet meer genomen worden.
3.3.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3.4.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen (maximaal 4 pagina’s).
3.5.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.6.
De rechtbank wijst partijen er op dat zij schriftelijk en gemotiveerd om extra behandeltijd kunnen vragen indien zij van mening zijn dat de geplande anderhalf uur voor de mondelinge behandeling niet toereikend is.
3.7.
Partijen wordt verzocht er zorg voor te dragen dat bescheiden die voor de zaak van belang zijn -voor zover deze nog niet zijn overgelegd- uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling in het bezit zijn van de rechtbank.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van nog aan te wijzen rechters van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan Kruseman van Eltenweg 2 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.5.
bepaalt dat [gedaagde] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat De Ontvanger van de Belastingdienst en Monticello Limited dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 januari 2021voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari 2021 tot en met mei 2021, waarna dag en uur van mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.9.
wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
4.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op
6 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: MKG