ECLI:NL:RBNHO:2021:9943

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/5621
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om woningen aan te merken als saneringswoningen in het kader van geluidsaneringsprojecten

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. Q.W.J. de Ruijter, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. Eiser had eerder, op 2 mei 2018, verzocht om woningen aan te merken voor geluidsaneringsprojecten, maar dit verzoek werd afgewezen. Eiser diende op 1 maart 2019 een herhaald verzoek in, maar ook dit werd afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft op 3 november 2021 het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van 27 juni 2018, waarin het eerdere verzoek werd afgewezen, als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om de eerdere afwijzing te herzien, en dat verweerder terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de herhaalde aanvraag af te wijzen zonder inhoudelijke heroverweging. De rechtbank oordeelde dat het evident niet onredelijk was om niet terug te komen op het eerdere besluit, omdat de woningen in de jaren '90 niet op de saneringslijst zijn geplaatst op basis van een eerder verleende bouwvergunning die voorschriften voor geluidwering bevatte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5621
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. Q.W.J. de Ruijter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigde: J. Benz).
Procesverloop
In het besluit van 8 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om de woningen in het pand aan [straat] [# 1] , [# 2] , [# 3] , [# 4] , [# 5] , [# 6] , [# 7] , [# 8] , [# 9] , [# 10] en [# 11] (de woningen) bij de reguliere geluidsaneringsprojecten te betrekken, dan wel voor de woningen een separaat saneringstraject te starten en indien noodzakelijk de woningen te voorzien van geluidwerende voorzieningen, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
In het besluit van 8 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, met aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Eiser heeft op 2 mei 2018 verzocht om de woningen bij de reguliere geluidsaneringsprojecten te betrekken dan wel voor de woningen een separaat saneringstraject te starten en indien noodzakelijk de woningen te voorzien van geluidwerende voorzieningen.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 27 juni 2018 gereageerd op dat verzoek en aan eiser bericht dat de woningen terecht niet als saneringswoningen zijn gemeld. De brief bevat geen rechtsmiddelenclausule.
1.3.
Eiser heeft op 8 december 2018 opnieuw verzocht om de woningen aan te merken als saneringswoningen. Verweerder heeft bij e-mail van 17 januari 2019 aan eiser bericht dat zijn vraag is doorgezonden aan de Omgevingsdienst Noord-Holland. De omgevingsdienst reageert op de vraag van eiser met de mededeling dat de woningen terecht niet gemeld zijn als saneringswoningen.
1.4.
Eiser heeft op 1 maart 2019 een aanvraag ingediend om de woningen aan te merken als saneringswoningen. Eiser heeft daarbij een voor [straat] [# 3 t/m #7] - [#8 t/m # 11] verleende bouwvergunning van 17 juni 1988 [1] overgelegd en een door ‘ [bedrijf] B.V.’ uitgevoerd onderzoek dat is neergelegd in een memo van bevindingen van 4 december 2018. Daarop is beslist zoals dat onder het procesverloop is opgenomen.

2.Primair besluit

2.1.
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat met het verzoek van eiser van 1 maart 2019 sprake is van een herhaald verzoek ten opzichte van de eerdere aanvraag van 2 mei 2018. Er zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld in het herhaalde verzoek. Verweerder heeft het daarom met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Verder staat onder het kopje ‘ten overvloede’ dat verweerder ‘uit coulance’ een toelichting geeft waarom de argumenten van eiser geen aanleiding geven om de woningen te betrekken bij een geluidsaneringsproject.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 27 juni 2018 een (eerder) besluit is in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Aan de brief ligt een aanvraag ten grondslag waarop beslist is en waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Dat onder die brief geen rechtsmiddelenclausule staat doet daar niet aan af.
Verder stelt verweerder dat er geen nieuwe feiten naar voren zijn gebracht. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en stelt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. [2] Verweerder is van opvatting dat de door eiser overgelegde bouwvergunning uit 1988 niet aangemerkt kan worden als nieuw feit omdat het dateert van voor het eerdere besluit. Dat door eiser op een later moment kennis is genomen van een reeds bestaande vergunning kan niet als een nieuw feit worden aangemerkt want de vergunning bestond al langere tijd. Bovendien is bij de eerdere beoordeling door verweerder al rekening gehouden met deze bouwvergunning. Verder is voor verweerder niet duidelijk met welke intentie de memo van bevindingen is ingediend omdat het inhoudelijk overeenkomt met het eerdere verzoek.
Verweerder concludeert daarom dat sprake is van een herhaalde aanvraag en dat deze aanvraag vereenvoudigd kon worden afgedaan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Wat betreft het kopje ‘ten overvloede’ stelt verweerder dat dit een onverplichte voorlichting is wat niet kan worden opgevat worden als een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag.
3.2.
Eiser betwist dat sprake is van een herhaald verzoek. Aan eiser is niet bekend gemaakt dat de brief van 27 juni 2018 een appellabel besluit is. De brief is opgevat als een ambtelijke reactie, mede omdat een rechtsmiddelenclausule ontbreekt. Eiser heeft nu juist het verzoek van 1 maart 2019 ingediend met als doel een appellabel besluit te krijgen. Verder heeft eiser na 27 juni 2018 regelmatig contact gehad met een medewerker van verweerder en maakt daaruit op dat sprake was van ‘dossiervorming’ en nog geen besluit was genomen. Ten slotte wijst eiser op het besluit van 9 mei 2017 waarmee verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat geen rechtsbescherming openstaat tegen het besluit tot vaststelling van het saneringsprogramma.
Verder heeft eiser de memo van bevindingen ingediend met als doel het verstrekken van informatie waarom de woningen alsnog als saneringswoningen dienen te worden aangemeld. Bij de eerdere aanvraag van 2 mei 2018 beschikte eiser nog niet over de bouwvergunning van 1988, reden waarom het verzoek op basis van nieuwe informatie is gedaan. Volgens eiser is daarmee sprake van nieuwe feiten en omstandigheden.
In de laatste plaats voert eiser aan dat zijn verzoek op inhoudelijke gronden is afgewezen. Dat verweerder dit ‘ten overvloede’ heeft gemeld doet daaraan niet af. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [3] en voert aan dat omdat het verzoek op inhoudelijke gronden is afgewezen, de bestuursrechter het bestreden besluit dient te toetsen aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit op dat verzoek.

4.Het oordeel van de rechtbank

Inhoudelijke heroverweging of toepassing 4:6 Awb?
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. De keuze die het bestuursorgaan in het voorliggende geval maakt is van belang voor het toetsingskader dat de rechtbank zal hanteren.
4.2.
Verweerder heeft in het primaire besluit onder het kopje ‘ten overvloede’ toegelicht waarom de argumenten in het verzoek van eiser van 1 maart 2019 geen aanleiding geven om de woningen te betrekken bij een (regulier) geluidssaneringsproject. Volgens eiser heeft verweerder daarmee inhoudelijk gereageerd op zijn verzoek. De rechtbank volgt dat standpunt niet omdat uit de opbouw van het besluit blijkt dat het verzoek vereenvoudigd wordt afgedaan. Onder het eerste kopje ‘herhaald verzoek’ wordt artikel 4:6 van de Awb genoemd met daarna een uiteenzetting waarom sprake is van een herhaalde aanvraag. Onder het afsluitende kopje ‘conclusie’ staat dat de aanvraag afgewezen wordt onder verwijzing naar het besluit van 27 juni 2018. Het besluit is daarmee niet opgebouwd aan de hand van inhoudelijk dragende argumenten en uit de termen ‘coulance’ en ‘ten overvloede’ blijkt duidelijk dat het daarin opgenomen standpunt een extraatje is. De rechtbank is daarom van oordeel dat wat verweerder ten overvloede heeft overwogen niet maakt dat geen sprake is van vereenvoudigde afdoening. Het toetsingskader is dus in dit geval artikel 4:6 Awb.
4.3.
Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager is gehouden om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Lid 2 bepaalt dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Is er sprake van een eerder besluit?
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 27 juni 2018 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat in de brief van 27 juni 2018 duidelijk wordt gerefereerd aan het verzoek van eiser van 2 mei 2018. Uit de brief blijkt dat ook gereageerd wordt op dat verzoek omdat het begint met ‘in antwoord op uw brief’. Bovendien staat in het besluit dat
de woningen niet op de saneringslijst staan en niet in aanmerking komen voor de subsidieregeling.
Om deze reden zijn de woningen niet opgenomen in het ontwerp-saneringsprogramma, zo luidt het besluit. En als conclusie staat in het besluit dat
de woningen terecht niet zijn aangemeld als saneringswoningen. Hiermee heeft verweerder afwijzend op het verzoek gereageerd. Hiermee is de brief van 27 juni 2018 gericht op rechtsgevolg en dus een besluit.
Dat het besluit van 27 juni 2018 niet is voorzien van een rechtsmiddelenclausule maakt dat niet anders. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is het al dan niet opnemen van een rechtsmiddelenclausule niet van doorslaggevende betekenis voor het bepalen van het besluitkarakter [4] . Dat na dit besluit nog contact is geweest tussen eiser en verweerder maakt dit evenmin anders. Dat verweerder heeft gesteld dat tegen het besluit tot vaststelling van het saneringsprogramma geen rechtsbescherming open staat, wat daar ook van zij, maakt ook niet dat de brief van 27 juni 2018 geen besluit is, omdat de vaststelling van het saneringsprogramma een apart besluit is dat in de onderhavige procedure niet voor ligt.
Zijn er nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden aangevoerd?
4.5.
De aanvrager is gehouden de nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in zijn aanvraag te vermelden. Van nieuw gebleken feiten of omstandigheden is sprake als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede als het gaat om bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd [5] . Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een nieuwe toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen [6] . Voldoende is dat de als nieuw aangevoerde feiten of omstandigheden bij de vorige beschikking niet bekend waren. Niet noodzakelijk is dat de feiten of omstandigheden dateren van na het tijdstip van de vorige beschikking.
De rechtbank stelt vast dat de bouwvergunning al bij het vorige besluit bij verweerder bekend was. Dit blijkt uit het besluit van 27 juni 2018 waarin staat dat dossieronderzoek is gedaan waaruit de bouwvergunning van 1988 naar voren is gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze bouwvergunning niet aangemerkt kan worden als nieuw feit en de daarop gebaseerde bevindingen eveneens niet. De memo is weliswaar opgesteld na het eerdere besluit, maar vermeld geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
4.6.
Ingevolge artikel 4:6, tweede lid van de Awb kan het bestuursorgaan de aanvraag, als geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
Is het evident onredelijk om niet terug te komen op het eerdere besluit?
4.7.
Ongeacht het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij de herhaalde aanvraag vereenvoudigd af kon doen, kan de rechtbank aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het evident onredelijk is om niet terug te komen op het besluit van 27 juni 2018 [7] .
De woningen van eiser komen – kort gezegd – niet in aanmerking voor de subsidieregeling, omdat verweerder deze woningen in de jaren ’90 niet op de saneringslijst heeft geplaatst. Verweerder heeft de woningen van eiser niet op de saneringslijst gezet, omdat uit onderzoek is gebleken dat er in 1988 een bouwvergunning is verleend voor de verbouw van de woningen. In deze bouwvergunning zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de geluidwering van de gevel en het dak. Verweerder gaat er dus vanuit dat de woningen in 1988 – bij de verbouwing – al zijn aangepast wat betreft de geluidwering. Hierdoor kwamen de woningen in de jaren ’90 niet in aanmerking voor plaatsing op de saneringslijst. Eiser heeft nu kanttekeningen geplaatst bij de in de bouwvergunning opgenomen voorschriften, echter de rechtbank overweegt dat de bouwvergunning – met de daarin opgenomen voorschriften –in rechte vast staat. De door eiser gemaakte kanttekeningen kunnen nu dus geen aanleiding meer zijn om anders te onderdelen of tot de conclusie leiden dat het evident onredelijk is om niet terug te komen op dit eerdere besluit.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Ook de voor [straat] [# 3 t/m #7] - [#8 t/m # 11] verleende bouwvergunningen van 25 juni 1945 en 13 juni 1959 zijn onderzocht maar de rechtbank begrijpt dat deze niet van belang zijn voor deze zaak.
2.Uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:390.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2169.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2330.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2017, met ECLI:NL:RVS:2017:1632