ECLI:NL:RBNHO:2022:10625

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
10160641 \ CV EXPL 22-5017
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in consumentenrechtelijke zaak met betrekking tot informatieplichten en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een consumentenrechtelijke kwestie. De eisende partij, Hoist Finance AB, gevestigd te Stockholm, had de gedaagde partij gedagvaard, maar deze was niet verschenen, waardoor verstek werd verleend. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument, waarbij de eisende partij moest voldoen aan de wettelijke informatieplichten zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of aan deze informatieplichten was voldaan, ook al was er geen verweer van de gedaagde partij.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet voldoende had aangetoond dat haar rechtsvoorgangster aan de informatieplichten had voldaan. De eisende partij had nagelaten te specificeren hoe de bestelknop luidde die de consument moest aanklikken om een betalingsverplichting aan te gaan. Dit was cruciaal om vast te stellen of de gedaagde partij adequaat was geïnformeerd over de betalingsverplichting. Daarnaast ontbrak een essentiële bestelbevestiging die aan de gedaagde partij was verzonden, waardoor niet kon worden vastgesteld of aan de contractuele informatieplicht was voldaan.

De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet aan de eisen van de dagvaarding had voldaan en wees de primaire vordering af. De subsidiaire vorderingen, waaronder onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking, werden eveneens afgewezen, omdat het bestaan van een overeenkomst tussen partijen vaststond. De eisende partij werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op dat moment op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10160641 \ CV EXPL 22-5017
Uitspraakdatum: 23 november 2022
Verstekvonnis in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB
gevestigd te Stockholm (Zweden)
de eisende partij
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats], gemeente [gemeente]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.2.
De eisende partij heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende gesteld en onderbouwd dat haar rechtsvoorgangster heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplichten. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
Artikel 6:230v lid 3 BW
2.3.
De eisende partij heeft niet toegelicht hoe de bestelknop luidt die de consument moet aanklikken voordat het bestelproces wordt afgerond en waarbij voor de consument een betalingsverplichting ontstaat. De eisende partij moet concreet stellen en onderbouwen welke bestelknop de consument moet aanklikken en hoe de bewoordingen op die bestelknop luiden. Dit heeft zij nagelaten. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat aan de gedaagde partij een duidelijke mededeling is gedaan dat met het aanklikken van de bestelknop een betalingsverplichting wordt aangegaan en dat dus voldaan is aan de verplichting van artikel 6:230v lid 3 BW.
Artikel 6:230v lid 7 BW
2.4.
De eisende partij heeft ook niet voldoende toegelicht op welke wijze is voldaan aan de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7onder a BW. Zij heeft de bestelbevestiging van de bestelling van de gedaagde partij overgelegd, maar zonder de zogenoemde header.
2.5.
Om te kunnen vaststellen dat is voldaan aan artikel 6:230v lid 7 onder a BW moet een aan de gedaagde partij verzonden bestelbevestiging van de webshop van de eisende partij worden overgelegd die voldoet aan de eisen van dat artikel. Dat wil zeggen een concrete, daadwerkelijk aan de gedaagde partij verzonden bestelbevestiging. Die ontbreekt in dit geval. Het overgelegde afschrift van de overeenkomst is niet voldoende, nu daarin de zogenoemde header ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of en zo ja op welke wijze deze is verstuurd en naar welk adres.
Wat is hiervan het gevolg
2.6.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de dagvaarding de eis en de gronden daarvan vermelden en op grond van artikel 21 Rv moet de eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoeren.
2.7.
De eisende partij heeft niet aan deze eisen voldaan. Daarom wordt de primaire vordering afgewezen. Gelet op artikel 3.5 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton wordt de eisende partij niet meer in de gelegenheid gesteld om haar vordering bij akte alsnog nader toe te lichten en te onderbouwen.
2.8.
De eisende partij stelt subsidiair dat in het geval het bestaan van een overeenkomst tussen partijen niet wordt aangenomen, sprake is van onverschuldigde betaling zoals bedoeld in artikel 6:203 BW en dat de vordering op die grond kan worden toegewezen. Het bestaan van een overeenkomst tussen partijen staat echter vast, zodat de voorwaarde voor deze stelling niet vervuld is en bovendien geen sprake kan zijn van onverschuldigde betaling. Ook deze grondslag kan daarom niet leiden tot toewijzing van de vordering.
2.9.
Meer subsidiair vordert de eisende partij toewijzing van de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW. Volgens de eisende partij heeft de gedaagde partij een in economisch opzicht waardevolle prestatie in ontvangst genomen waarmee hij is verrijkt, terwijl de rechtsvoorgangster van de eisende partij als gevolg van die prestatie is verarmd. Dit betoog gaat niet op. Vast staat namelijk dat tussen partijen een overeenkomst tot de levering van energie tot stand is gekomen die de verrijking aan de zijde van de gedaagde partij rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande wordt ook deze vordering afgewezen.
2.10.
De eisende partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de gedaagde partij worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter