ECLI:NL:RBNHO:2022:11978

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
C/15/312503 / HA ZA 21-44
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan raadhuis door storting van granulaat

In deze civiele zaak vordert de Gemeente Haarlemmermeer schadevergoeding van verschillende partijen, waaronder SCI, als gevolg van schade aan haar raadhuis in Halfweg. De schade is ontstaan door de storting van granulaat, dat door SCI is geproduceerd en gestort. De Gemeente stelt dat de storting onrechtmatig was en dat er een causaal verband bestaat tussen de storting en de schade aan het raadhuis. De gedaagden, waaronder Neptune Amsterdam B.V. en andere betrokken partijen, betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat de schade niet in causaal verband staat met hun handelen. De rechtbank oordeelt dat SCI aansprakelijk is voor de schade aan het raadhuis en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure. De vrijwaringsvorderingen van de gedaagden worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat SCI verantwoordelijk was voor de wijze van uitvoering van de storting en dat de schade voorzienbaar was. De Gemeente heeft voldoende bewijs geleverd voor het causaal verband tussen de storting en de schade. De vorderingen tegen Neptune worden afgewezen, omdat deze niet als opdrachtgever kan worden aangemerkt voor de werkzaamheden van SCI. De rechtbank wijst de vorderingen van de Gemeente tegen SCI toe en veroordeelt SCI tot schadevergoeding, terwijl de proceskosten worden toegewezen aan de Gemeente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaringen van 7 december 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/312503 / HA ZA 21-44 (hierna: de
hoofdzaak) van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp,
eiseres,
advocaat: mr. R.M. Sluijter te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEPTUNE AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUGAR CITY INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU BOUWCOÖRDINATIE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BK INGENIEURS B.V.,
gevestigd te Velsen,
gedaagde,
advocaat: mr. F.R.A. Schaaf te 's-Gravenhage,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MNE B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/317039 / HA ZA 21-315 (hierna: de
eerste vrijwaringszaak) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEPTUNE AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUGAR CITY INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/317094 / HA ZA 21-321 (hierna: de
tweede vrijwaringszaak) van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUGAR CITY INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEPTUNE AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU BOUWCOÖRDINATIE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MNE B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN SCHIE B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M. Hoogesteger te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de Gemeente, Neptune, SCI, BBN, BK, MNE en Van Schie genoemd worden.

1.De zaak in het kort

De Gemeente stelt schade te hebben geleden aan haar raadhuis in Halfweg, als gevolg van de stort van een terp granulaat (vergruisd puin) vlak achter het raadhuis. Zij heeft verschillende partijen die betrokken zijn geweest bij de bouw van een outletcentrum nabij het raadhuis aansprakelijk gesteld.
Gedaagden betwisten dat sprake is van onrechtmatig handelen en dat de schade in causaal verband staat met de stort van de terp granulaat. Verder verschillen gedaagden van mening over de vraag wie verantwoordelijk was voor de stort van het granulaat. Zij hebben daarom verschillende vrijwaringsvorderingen ingesteld.
De rechtbank komt tot het oordeel dat SCI aansprakelijk is voor de schade aan het raadhuis en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure. De vrijwaringsvorderingen die in dit geding aan de orde zijn worden afgewezen.

2.De procedure

in de hoofdzaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2021 met producties en de herstelexploten van 2 februari 2021;
  • de vonnissen in incident van 28 april 2021 en 23 juni 2021, waarbij de incidentele vorderingen tot oproeping in vrijwaring zijn toegewezen, en de daarin genoemde stukken in de incidenten;
  • de conclusie van antwoord van SCI met producties;
  • de conclusie van antwoord met BK met producties;
  • de conclusie van antwoord van Neptune met producties;
  • de conclusie van antwoord van BBN met producties;
  • de conclusie van antwoord van MNE met producties;
  • het tussenvonnis van 3 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de conclusie van repliek van de Gemeente met producties;
  • de conclusie van dupliek van Neptune;
  • de conclusie van dupliek van SCI met één productie;
  • de conclusie van dupliek van BBN;
  • de conclusie van dupliek van BK;
  • de conclusie van dupliek van MNE.
in de eerste vrijwaringszaak
2.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2021 met producties van Neptune;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring tevens conclusie van eis in reconventie met producties van SCI;
  • het tussenvonnis van 3 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties van Neptune.
in de tweede vrijwaringszaak
2.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2021 en de akte overlegging producties van SCI;
  • de conclusie van antwoord van Neptune;
  • de verwijzing naar de parkeerrol ten aanzien van gedaagden sub 2 tot en met 4.
in alle zaken
2.4.
Vervolgens zijn alle zaken behandeld op de mondelinge behandeling van 31 oktober 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door de Gemeente, SCI, BK en MNE pleitaantekeningen zijn overgelegd.
2.5.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in alle zaken.

3.De feiten

3.1.
De Gemeente is eigenaar van een pand gelegen aan de Haarlemmerstraatweg 51 te Halfweg. Het pand is in gebruik als raadhuis (hierna: het raadhuis). Het raadhuis bestaat uit een rijksmonument dat is gebouwd in 1905/1906, met verschillende aanbouwen.
3.2.
SCI was tot 2018 eigenaar van een zestal percelen grond gelegen achter het raadhuis (hierna: het terrein). Op 21 december 2012 heeft SCI de percelen grond verkocht aan Neptune.
3.3.
Neptune heeft het plan opgevat op het terrein een outletcentrum te realiseren. Als projectmanager heeft Neptune BBN ingeschakeld. Ten behoeve van dit project is het terrein opgedeeld in fase 1 (vijf van de zes percelen) en fase 2 (het perceel kadastraal bekend gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie M, deel 3365). Het laatstgenoemde perceel bevindt zich direct achter het raadhuis.
3.4.
In de koopovereenkomst tussen SCI en Neptune is bepaald dat SCI moet zorgen dat het terrein geschikt is als bouwterrein, dat de aanwezige opstallen (behalve een gemaal) zijn gesloopt en dat de grond is gesaneerd en afgegraven.
3.5.
In een e-mail van 15 juli 2016 heeft MNE bevestigd dat zij aan SCI materieel en personeel zal uitlenen voor het verrichten van sloopwerkzaamheden en het vergruizen van sloopmateriaal tegen een overeengekomen uurtarief.
3.6.
SCI heeft voorts aan BK opdracht gegeven tot het uitvoeren van milieukundige begeleiding bij de saneringswerkzaamheden op het terrein.
3.7.
SCI en Neptune zijn op 21 september 2017 een allonge op de koopovereenkomst overeengekomen. In bijlage 3 bij die allonge (hierna: Schedule 3) is onder meer het volgende geregeld:
“1.3 Only debris that is (i) polluted under the Intervention Value and (ii) after granulation complies with category 28.16.05 (Menggranulaat) as determined by the RAW standard 2010 and BRL 2506, will be reused by Buyer[Neptune, toevoeging rechtbank]
in the amount of 2.000 tonnes under the road and 9.000 tonnes under the parking garage.
1.4
The Parties will arrange in good faith the locations for temporary storage of the excavated material and granulated debris on the Registered Property Phase 2 and on parts of the Sugar City site not being the Amended Registered Property Phase 1 and the Amended Registered property Phase 2.
(…)
1.7
The Vendor[SCI, toevoeging Rechtbank]
and the Buyer have the intention to sell the granulated debris referred to in clause 1.3 of this Schedule 3 within one year after the excavation has started. Except for the costs related to the selling or deportation of this granulated debris the Vendor shall defend and keep indemnified and hold harmless the Buyer for any claims, damages, costs and losses relating to the granulation and the storage of this debris.
(…)
1.9
The Vendor shall defend and keep indemnified and hold harmless the Buyer for any
claims, damages, costs and losses relating to the removal of ground, debris, water, building
materials, dredging spoil and any other materials that are excavated by the Vendor pursuant to the Deed of Sale and Rider 1 and Rider 2 to the Deed of Sale and/or the remediation plan “Saneringsplan Outlet Sugar City te Halfweg” of BK Ingenieurs with project number 151087.05 and dated on 20 June 2016. (…).”
3.8.
Materiaal afkomstig van het terrein is in opdracht van SCI gegranuleerd (vergruisd). Dat heeft plaatsgevonden op het terrein. In een e-mail van 6 juni 2018 heeft SCI aan BBN een e-mail gestuurd over de opslag van het granulaat, met de navolgende inhoud:

We will provide the granulate as agreed with the necessary certificates. The location you have pointed out in December is not sufficient to store the 11.000 tons, the is not enough space.
Please inform us this week how you think we can solve this. Our suggestion is to put it in the location of the former pond. This location has the advantage that it will be ballasted by the granulate. Can you please inform us as soon as possible but ultimately this week. (…)”
3.9.
Per e-mail van 8 juni 2018 heeft BBN als volgt geantwoord:

In response to the mail below, we can tell you were to put the granulate. We prefer not on our site of Phase one, ore Phase 2, but if needed, see attached drawing. We had a site on the former drawing, now also we think it is possible on the site of Phase 2, at the former pond. But please put it on plastic, so not to mix with the soil below.
3.10.
Op 2 augustus 2018 heeft de levering plaatsgevonden door SCI aan Neptune van de percelen die onderdeel uitmaken van het terrein.
3.11.
Op enig moment heeft het vervoer plaatsgevonden van granulaat vanaf de productieplek (althans een tijdelijke opslagplek bij de loods) naar de plek van de voormalige vijver. Die plek is gelegen op 7 tot 10 meter afstand van het raadhuis. Het transport is uitgevoerd door personeel en met materieel van MNE. Daarbij is een terp van granulaat ontstaan.
3.12.
Op 17 september 2018 heeft de Gemeente schade geconstateerd aan het raadhuis. Na constatering van de schade is de terp granulaat gedeeltelijk verplaatst.
3.13.
Het raadhuis is op 18 september 2018 geïnspecteerd door een deskundige van de Gemeente (ir. [A.] van Pieters Bouwtechniek) en op 19 september 2018 door een deskundige van Neptune (ing. [B.] van ABT). Beiden hebben schade geconstateerd aan (een aanbouw van) het raadhuis.
3.14.
In het desbetreffende rapport van ABT (de door Neptune ingeschakelde deskundige) van 20 september 2018 is verder het volgende vermeld:

Bij inspectie op locatie wordt direct duidelijk dat een zeer hoge terp granulaat is opgeworpen. De terp lijkt een hoogte van minimaal 8 m te hebben. Aan de zijde van de belending waar schade is opgetreden is de terp reeds deels verwijderd.
(…)
Het staat voor ondergetekende met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat er een causaal verband is tussen de schade aan het pand en het aanleggen van de granulaat terp.”
3.15.
In het desbetreffende rapport van Pieters Bouwtechniek van 10 oktober 2018 is het volgende vermeld:

Oorzaak van de opgetreden schade:
  • Door het aanbrengen van een zeer grote hoeveelheid puingranulaat van 11000 ton, met hoogtes tot ca. 8 a 9 meter boven maaiveld is er een grote verticale belasting op de ondergrond ontstaan.De verticale belasting is: ca 8 a 9 * 18,0 kN/m3 = 144 a 162 kN/m2, hou aan: 150 kN/m2;
  • Deze verticale belasting heeft tot een forse horizontale belasting geleid op de fundering en de palen;
  • Deze horizontale krachten hebben er toe geleid dat de funderingsbalken, delen van de gevel en zelfs het hele gebouw horizontaal zijn verschoven en vervormd.”
3.16.
In een brief van 25 september 2018 aan (onder andere) BBN, BK, SCI en Neptune heeft de Gemeente gevraagd wie opdracht heeft gegeven voor de stort van het granulaat en wie de opdracht heeft uitgevoerd en alle partijen aansprakelijk gesteld. Per brief van
22 oktober 2018 heeft de Gemeente het rapport van Pieters Bouwtechniek doorgestuurd aan BBN, BK, SCI en Neptune en hen in de gelegenheid gesteld de situatie ter plaatse zelf te inspecteren.
3.17.
In opdracht van de Gemeente heeft IFCO Funderingsexpertise B.V. een akoestische doormeting van de funderingspalen van het raadhuis verricht. Daaruit heeft IFCO in een rapport van 29 november 2018 geconcludeerd dat het niet is uitgesloten dat verschillende funderingspalen gedeeltelijk zijn gescheurd.
3.18.
Hanselman Groep B.V. heeft, eveneens in opdracht van de Gemeente, op 13 december 2018, een aanvullend advies afgegeven, op basis van de rapporten van Pieters Bouwtechniek en IFCO. Daarin heeft Hanselman geconcludeerd dat een gedeelte van het raadhuis niet in gebruik kan worden genomen.
3.19.
Op 25 maart 2020 hebben ir. [A.] (Pieters Bouwtechniek) namens de Gemeente, en ir. [C.] (VanderWal & Joosten) namens (de verzekeraar van) SCI, overeenstemming bereikt over een herstelplan voor het raadhuis.
3.20.
In een e-mail van 26 juni 2020 heeft de advocaat van de Gemeente aan BBN, BK, SCI, Neptune en MNE gevraagd te bevestigen dat de schade aan het raadhuis is veroorzaakt door de terp granulaat en dat zij instemmen met het herstelplan. Daaraan hebben zij niet voldaan. Het herstel aan het raadhuis is tot op heden niet uitgevoerd.
3.21.
Op 12 maart 2021 heeft Crux Engineering B.V. (hierna: Crux) in opdracht van BK een rapport opgesteld over de schade aan het raadhuis. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

Het aangehouden volumiek gewicht leidt in combinatie tot het aangebrachte oppervlak tot een maximale hoogte van het granulaat van 3m.
(…)
4 Conclusie
Op basis van de in deze notitie opgenomen beschouwing, kan gesteld worden dat de ophoging met granulaat (3,0m) heeft geleid tot enkele centimeters rekenkundige vervormingen van de grond ter plaatse van de belending. (…)
Een ophoging van 4,0m (of hoger) leidt rekenkundig tot instabiliteit van het dijklichaam. Dit had bij optreden zichtbaar moeten zijn in het werk, omdat het uittredepunt van het maatgevend glijvlak ter plaatse van de binnendijkse greppel ligt. Omdat deze instabiliteit in het veld niet is waargenomen, betreft de suggestie van ophogen tot 4,0m ons een onrealistisch scenario.”

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
De Gemeente vordert samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Neptune en/of één of meer van de overige gedaagden aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de verzakking van het raadhuis;
de aansprakelijke partij veroordeelt tot vergoeding van de schade van de Gemeente nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de rente.
4.2.
Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de eerste vrijwaringszaak
in conventie
4.3.
Neptune vordert - samengevat - dat de rechtbank, tegelijk met het vonnis in de hoofdzaak en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat SCI gehouden is Neptune volledig te vrijwaren voor de aanspraken van de Gemeente in de hoofdzaak en eventuele daaruit voortvloeiende procedures, althans voor een door de rechtbank te bepalen gedeelte daarvan;
SCI veroordeelt aan Neptune te vergoeden:
  • al hetgeen waartoe Neptune als gedaagde in de hoofdzaak en eventuele daaruit voortvloeiende procedures ten gunste van de Gemeente mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente en kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • alle aan de zijde van Neptune gemaakte en te maken kosten van verweer binnen en buiten de hoofdzaak en eventuele daaruit voortvloeiende procedures, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • de kosten van de vrijwaringszaak aan de zijde van Neptune, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.4.
SCI voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
SCI vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat Neptune gehouden is om SCI te vrijwaren voor de aanspraken die in de hoofdzaak door de Gemeente jegens (onder andere) SCI zijn ingesteld;
Neptune veroordeelt om aan SCI te betalen al hetgeen waartoe SCI in de procedure tussen de Gemeente en (onder andere) SCI mocht worden veroordeeld;
een en ander te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van SCI van € 2.775,- en de proceskosten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak, inclusief de nakosten.
4.6.
Neptune voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de tweede vrijwaringszaak
4.7.
SCI vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat gedaagden hoofdelijk, althans de afzonderlijke gedaagden, SCI moeten vrijwaren voor de vorderingen die door de Gemeente jegens SCI zijn ingesteld;
gedaagden hoofdelijk, althans gedaagden afzonderlijk, veroordeelt om aan SCI te betalen al hetgeen waartoe SCI in de procedure tussen de Gemeente en SCI mocht worden veroordeeld;
te vermeerderen met de proceskosten van SCI in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak, inclusief de nakosten.
4.8.
Neptune voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
In de hoofdzaak ligt in de kern de vraag voor of één of meer gedaagden aansprakelijk is/zijn voor de schade die de Gemeente stelt te hebben geleden en lijdt door de beschadiging van het raadhuis.
Ontvankelijkheid
5.2.
SCI heeft aangevoerd dat de Gemeente niet-ontvankelijk is, omdat een procesbesluit in de zin van artikel 160 Gemeentewet ontbreekt. Bij repliek heeft de Gemeente een dergelijk procesbesluit (gedateerd 8 oktober 2018) alsnog overgelegd, zodat de Gemeente ontvankelijk is in haar vorderingen en aan een inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen.
Grondslag aansprakelijkheid BBN, BK en MNE
5.3.
De Gemeente heeft in de dagvaarding aan de aansprakelijkheid van BBN, BK en MNE het volgende ten grondslag gelegd:
  • BBN heeft onrechtmatig gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat zij onvoldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de opslag c.q. de aanwijzing van de opslaglocatie van het granulaat. BBN heeft blijkens de e-mail van 8 juni 2018 de opslaglocatie aangewezen. Het had op de weg van BBN gelegen om eerst onderzoek te doen naar de risico’s voor omliggende percelen. Op grond van de grote gewichtsbelasting en de opgetreden schade, in combinatie met de specifieke taak, locatiekeus en deskundigheid van BBN is voorshands een vermoeden van onbehoorlijke taakvervulling gerechtvaardigd.
  • MNE heeft de opslag van het granulaat uitgevoerd, althans heeft daarvoor materieel en personeel aangeleverd. Als uitvoerende partij heeft zij een gevaarlijke situatie in het leven geroepen voor omliggende panden, welk risico zich heeft verwezenlijkt in schade aan het raadhuis. MNE heeft nagelaten onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van de opslag van het granulaat en daarmee onzorgvuldig gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW.
  • BK heeft als deskundig geotechnisch adviseur gewerkt in opdracht van SCI. Zij is nauw betrokken geweest bij de realisatie van het outletcentrum en de opslag van het granulaat. Daarom lag het op haar weg onderzoek te doen naar de risico’s van die opslag en voorzorgsmaatregelen te treffen. Omdat BK dat heeft nagelaten is zij aansprakelijk.
5.4.
BBN, MNE en BK hebben allen in een afzonderlijke conclusie van antwoord uitvoerig en gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stellingen van de Gemeente en de (feitelijke) uitgangspunten die de Gemeente daaraan in de dagvaarding ten grondslag heeft gelegd.
In de conclusie van repliek heeft de Gemeente zich op het standpunt gesteld dat SCI en Neptune moeten worden aangemerkt als aansprakelijke partijen. De Gemeente heeft bij repliek niet gereageerd op hetgeen BBN, MNE en BK hebben aangevoerd in de conclusies van antwoord.
Ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de Gemeente de inhoud van de conclusies van antwoord en dupliek van BBN, MNE en BK niet weersproken. Aan de aansprakelijkheid van BBN, MNE en BK heeft de Gemeente in haar pleitaantekeningen geen woord gewijd.
Op vragen van de rechtbank heeft de Gemeente ter zitting verklaard dat de rol van BBN, MNE en BK nog steeds niet duidelijk is en dat - afhankelijk van het vervolg van de procedure - mogelijk alsnog pijlen zullen worden gericht op BBN, MNE en BK. Ook heeft de Gemeente aangevoerd dat duidelijk moet worden wie betrokken is geweest bij het bepalen van de wijze van uitvoering van de opslag van het granulaat.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente aldus met betrekking tot de vorderingen op BBN, MNE en BK niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De Gemeente dient haar vorderingen tegen de afzonderlijke gedaagden van een voldoende duidelijke grondslag te voorzien. Dit heeft de gemeente – zelfs in het stadium van de mondelinge behandeling – wat betreft haar vorderingen tegen BBN, MNE en BK niet gedaan. Weliswaar heeft de Gemeente aangevoerd dat zij de stellingen van andere partijen wenst over te nemen, maar zij heeft onvoldoende toegelicht welk standpunt zij ten opzichte van welke gedaagde overneemt.
Het betoog van de Gemeente dat zij (ondanks de gewijzigde insteek in de conclusie van repliek) haar standpunten in de dagvaarding tegenover BBN, MNE en BK niet heeft prijsgegeven, slaagt evenmin. De Gemeente heeft immers de in de conclusies van antwoord (en dupliek) van BBN, MNE en BK gestelde feiten en verweren niet weersproken, zodat zij als onvoldoende weersproken vast staan (artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)).
5.6.
De Gemeente heeft aangevoerd door de beperkte informatieverstrekking door gedaagden niet in staat te zijn geweest die grondslag te formuleren. De rechtbank overweegt echter dat als daarvan sprake is geweest, de Gemeente bijvoorbeeld het middel van een voorlopig getuigenverhoor ter beschikking stond, zowel voorafgaand als tijdens deze procedure. Zeker na ontvangst van de conclusies van antwoord beschikte de Gemeente over voldoende feitelijke gegevens om een dergelijk verhoor te starten. Dat zij ervoor heeft gekozen daarvan geen gebruik te maken komt voor haar risico.
5.7.
De Gemeente heeft aangestuurd op bewijslevering (een getuigenverhoor) in het kader van de onderhavige procedure, om op die manier meer duidelijkheid te krijgen over de rol van BBN, MNE en BK. Aan bewijslevering in deze procedure wordt echter pas toegekomen als de Gemeente voldoende duidelijke en gemotiveerde standpunten heeft ingenomen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank ten opzichte van BBN, MNE en BK geen sprake.
5.8.
Dit leidt tot het oordeel dat de vorderingen van de Gemeente tegen BBN, MNE en BK zullen worden afgewezen.
In het vervolg van dit vonnis ligt derhalve enkel nog de aansprakelijkheid van SCI en Neptune ter beoordeling voor.
(Gewijzigde) grondslag aansprakelijkheid SCI en Neptune
5.9.
De Gemeente heeft in haar conclusie van repliek aan de aansprakelijkheid van SCI ten grondslag gelegd, dat SCI ten opzichte van Neptune het op zich heeft genomen het puin te granuleren en op te slaan. Op SCI rustte volgens de Gemeente dus een zorgvuldigheidsplicht om naar de mogelijkheid van de daardoor veroorzaakte - voorzienbare - schade onderzoek te doen en voorzorgsmaatregelen te treffen.
Omdat SCI bovendien moet worden aangemerkt als opdrachtnemer van Neptune, is Neptune medeaansprakelijk op grond van artikel 6:171 BW, aldus de Gemeente bij conclusie van repliek.
5.10.
Op de vraag van de rechtbank ter zitting welke grondslag de Gemeente aanvoert voor haar vordering op SCI, heeft de Gemeente geantwoord (onder verwijzing naar het betoog van Neptune) dat de gekozen locatie van de terp granulaat op zichzelf niet ongeschikt was, maar dat de wijze waarop het granulaat is gestort de oorzaak is van de schade aan het raadhuis, omdat kennelijk een te hoge/steile terp granulaat is gerealiseerd. De rechtbank zal de vorderingen van de Gemeente op basis van deze gewijzigde grondslag beoordelen.
Aansprakelijkheid SCI
5.11.
SCI heeft zakelijk weergegeven de volgende verweren gevoerd:
Het causaal verband tussen de stort van het granulaat en de schade aan het raadhuis is niet aangetoond;
De verantwoordelijkheid voor de stort van het granulaat rustte niet bij SCI;
SCI heeft niet onrechtmatig gehandeld, omdat de schade aan het raadhuis niet voorzienbaar was;
De door BBN aangewezen locatie voor het granulaat was niet geschikt.
5.12.
De rechtbank komt tot het oordeel dat SCI aansprakelijk is tegenover de Gemeente en dat de verweren van SCI niet slagen. Daartoe is het volgende redengevend.
Ad 1: causaal verband
5.13.
SCI heeft aangevoerd dat in de rapporten van Pieters en ABT het causaal verband slechts aannemelijk is geacht en dat geotechnische berekeningen (een plaxis-berekening) niet zijn overgelegd. Ook acht SCI het waarschijnlijker dat de scheuren in de heipalen reeds zijn ontstaan bij het heien. Verder meent SCI dat zij in haar standpunt dat het causaal verband niet is aangetoond, wordt gesterkt door het rapport van Crux.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat SCI, in het licht van de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de Gemeente hierover, het causaal verband onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De Gemeente heeft het causaal verband onderbouwd met niet alleen het rapport van haar eigen deskundige (Pieters Bouwtechniek), maar óók met het rapport van de deskundige van Neptune (ABT). In het rapport van Pieters Bouwtechniek is zonder voorbehoud verklaard dat deze verticale belasting van de terp granulaat heeft geleid tot een forse horizontale belasting, en vervolgens: “
Deze horizontale krachten hebben er toe geleid dat de funderingsbalken, delen van de gevel en zelfs het hele gebouw horizontaal zijn verschoven en vervormd”. Hieruit blijkt dat deze deskundige een oordeel heeft gegeven over de oorzaak van de schade aan het raadhuis die verder gaat dan enkele aannemelijkheid, zoals SCI ten onrechte stelt.
ABT heeft geconcludeerd dat “
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast[staat]
dat er een causaal verband is tussen de schade aan het pand en het aanleggen van de granulaat terp”.Een verdergaande zekerheid over het causaal verband is niet vereist.
Anders dan SCI veronderstelt, betekent de enkele betwisting van het causaal verband door SCI, niet dat de Gemeente - in aanvulling op deze al aanwezige deskundigenrapporten - nader onderzoek moet laten verrichten, bijvoorbeeld door het laten maken van een plaxis-berekening. Voor zover SCI betoogt dat het causaal verband enkel kan worden onderbouwd door middel van (tenminste) zo’n plaxis-berekening, volgt de rechtbank dat betoog niet.
5.15.
Overwogen wordt bovendien dat ook uit het tijdsverloop tussen de stort en de constatering van de schade duidelijk wordt dat de schade aan het raadhuis is veroorzaakt door de stort van het granulaat. De schade is immers geconstateerd vlak nadat het granulaat is gestort, doordat van de één op de andere dag ramen en deuren van het raadhuis klemden. Dat schade is opgetreden aan het raadhuis is niet alleen gebleken uit de rapporten van Pieters en ABT, maar ook bevestigd in de rapporten van IFCO en Hanselman.
5.16.
De stelling van SCI dat het waarschijnlijker is dat de scheuren in de funderingspalen zijn ontstaan bij het heien is op zichzelf niet aannemelijk en ook niet van enige onderbouwing of toelichting voorzien, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
5.17.
SCI beroept zich verder op het rapport van Crux. Nog daargelaten dat dit rapport geen onderdeel uitmaakt van de processtukken in de procedure tussen de Gemeente en SCI, slaagt dat beroep niet, gelet op het navolgende.
5.18.
Het rapport van Crux neemt tot uitgangspunt dat de terp granulaat een hoogte van maximaal 3,0 meter heeft gehad. Dit uitgangspunt is de uitkomst van de (zuiver rekenkundige) vaststelling van de hoogte van de terp die ontstaat wanneer 11.000 ton granulaat met een volumiek gewicht van 19 kN/m3 wordt verspreid over een oppervlakte van 42 bij 45 meter. De vaststelling is gebaseerd op een berekening achteraf, op een moment dat de terp niet meer aanwezig was, en is (dus) niet gebaseerd op waarneming van de destijds daadwerkelijk aanwezige terp. De conclusie van het rapport van Crux is dat een terp van maximaal 3,0 meter hoog de schade aan het raadhuis niet kan hebben veroorzaakt. Een terp van 4,0 meter hoog zou hebben geleid tot instabiliteit van de dijk die is gelegen nabij de terp en het raadhuis, maar daarvan is niet gebleken, aldus het rapport van Crux.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat dit rapport het causaal verband tussen de terp en de schade onvoldoende weerlegt. De zuiver rekenkundige benadering in het rapport van Crux gaat immers uit van een perfect evenredige verdeling van het granulaat over het volledige oppervlak van het (kennelijk) beschikbare deel van het terrein. Dat daarvan in werkelijkheid sprake is geweest, ligt niet voor de hand (en blijkt ook niet uit het rapport van Crux), alleen al omdat het granulaat voor de terp is aangevoerd door middel van vrachtwagens/dumpers, die ruimte nodig hebben om te manoeuvreren en zich over het terrein te bewegen.
Belangrijker is nog dat zowel ABT als Pieters Bouwtechniek - ieder afzonderlijk - in hun rapport hebben verklaard dat de terp granulaat niet 3,0 meter hoog was, maar een hoogte had van “
minimaal 8 m” respectievelijk “
ca. 8 a 9 meter boven maaiveld” (zie alinea’s 3.14 en 3.15 van dit vonnis). Deze verklaringen zijn gebaseerd op eigen waarnemingen van ir. Leguijt (Pieters Bouwtechniek) en ing. Loonen (ABT). Ter zitting heeft ir. Leguijt van Pieters Bouwtechniek daaraan toegevoegd dat hij de hoogte van de terp zelf heeft ‘gezicht’, in verhouding tot de hoogte van de naastgelegen aanbouw van het raadhuis die een hoogte heeft van ongeveer 8 meter.
5.20.
Voor zover SCI deze hoogte van de terp betwist, heeft zij dat - gelet op de rapporten van zowel Pieters Bouwtechniek als ABT (en de ter onderbouwing daarvan overgelegde foto’s van de hoogte van de terp) - onvoldoende concreet gedaan.
Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat (ook) SCI door de Gemeente in ieder geval in de brief van 22 oktober 2018 uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld de toen nog aanwezige terp te inspecteren, waarvan SCI kennelijk geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt. Dat komt voor haar risico.
5.21.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de terp aanzienlijk hoger is geweest dan de 3,0 meter die Crux tot uitgangspunt neemt. Gelet daarop kunnen de conclusies van het rapport van Crux over het ontbreken van het causaal verband, niet worden gevolgd. Integendeel, het rapport van Crux bevestigt dat als sprake is geweest van een terp die hoger was dan 4 meter, de belasting dusdanig was dat dit zou hebben geleid tot significante verschuiving van de grond en (dus) tot schade aan het raadhuis. Dat spoort met hetgeen alle overige deskundigen (Pieters Bouwtechniek en ABT) hebben verklaard.
5.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het causaal verband tussen de terp granulaat en de schade aan het raadhuis voldoende vaststaat. Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen.
Ad 2: verantwoordelijkheid voor de wijze van uitvoering van de stort
5.23.
Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag wie verantwoordelijk was voor de wijze van uitvoering van de stort van het granulaat en dus de hoogte van de gerealiseerde terp. De rechtbank is van oordeel dat die verantwoordelijkheid bij SCI lag en overweegt daartoe als volgt.
5.24.
Vast staat dat SCI de opstallen op het terrein heeft laten slopen en grond heeft laten saneren en afgraven. Van het daarbij vrijgekomen materiaal heeft SCI granulaat laten produceren. Dat is gebeurd op het terrein. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het transport van het granulaat vanaf de productieplek naar de locatie achter het raadhuis, alsmede de stort van het granulaat op die plek, feitelijk is uitgevoerd door personeel en materieel van MNE. Het personeel en materieel van MNE was ingehuurd door SCI.
5.25.
Een en ander is ook in overeenstemming met de contractuele afspraken tussen SCI en Neptune, zoals vastgelegd in Schedule 3 bij de allonge (zie alinea 3.7 van dit vonnis). Die regeling bevestigt dat SCI verantwoordelijk is voor het afgraven van het terrein en het granuleren van het daarbij vrijgekomen materiaal. Uitsluitend wat betreft het aanwijzen van de locatie van opslag van het granulaat (artikel 1.3) was voor Neptune een rol weggelegd, maar (een fout bij) het aanwijzen van de opslaglocatie is niet langer door de Gemeente aan haar vorderingen ten grondslag gelegd.
De discussie tussen SCI en Neptune over de vraag hoe de vrijwaringsbedingen in de artikelen 1.7 en 1.9 van Schedule 3 moeten worden uitgelegd kan in de hoofdzaak buiten beschouwing blijven, omdat de vrijwaring de onderlinge relatie tussen Neptune en SCI regelt, maar niet bepalend is voor de vraag of SCI aansprakelijk is jegens de Gemeente.
5.26.
SCI heeft aangevoerd dat zij niet meer heeft kunnen achterhalen wie feitelijk op de bouwplaats het personeel van MNE instructies heeft gegeven bij het verplaatsen van het granulaat en het storten van de terp granulaat. Zij voert aan dat ook BBN (en Fugro, adviseur van Neptune) feitelijk aanwezig was (waren) op de bouwplaats, zodat het mogelijk is dat BBN (in opdracht van Neptune) het bij MNE ingehuurde personeel heeft geïnstrueerd bij de stort van het granulaat.
5.27.
Dit verweer slaagt niet. Als door SCI erkend staat namelijk vast dat het personeel van MNE dat de feitelijke werkzaamheden heeft verricht voor de stort van het granulaat, is ingehuurd door SCI. SCI is daarvoor met MNE een uurtarief overeengekomen, dat door SCI is voldaan. Aangezien MNE geen werk heeft aangenomen, maar op basis van een uurtarief materieel en personeel heeft uitgeleend aan SCI, rechtvaardigt dit de conclusie dat het SCI is geweest die heeft bepaald, althans had behoren te bepalen, hoe aan de stort van het granulaat uitvoering is of had moeten worden gegeven. SCI erkent bovendien dat zij het granulaat heeft afgeleverd, althans heeft laten afleveren, op de door Neptune/BBN aangewezen plek (vgl. pleitaantekeningen SCI, alinea 24).
5.28.
De enkele stelling dat (medewerkers van) BBN volgens SCI ook aanwezig waren op het terrein en/of bij de (eerste) stort van het granulaat, is onvoldoende om een andersluidend oordeel te rechtvaardigen. BBN is ingeschakeld door Neptune. Noch Neptune, noch BBN is betrokken bij het saneren, uitgraven en granuleren van het puin op het terrein. Dat was immers een verantwoordelijkheid van SCI volgens de afspraken in Schedule 3 van de allonge tussen SCI en Neptune. BBN of Neptune hadden ook geen contractuele (of andere) relatie met MNE.
SCI heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat BBN (desondanks) degene was die feitelijk het personeel van MNE van instructies voorzag bij de stort van het granulaat. Een foto waarop (kennelijk) zichtbaar is dat een vertegenwoordiger van BBN bovenop de terp staat is daarvoor in ieder geval ontoereikend, aangezien daaruit slechts de aanwezigheid van BBN blijkt, bovendien kennelijk op een moment dat de stort van het granulaat al was afgerond. De omstandigheid dat SCI niet meer weet of kan achterhalen hoe een en ander feitelijk op de bouwplaats is verlopen, is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico komt.
Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
5.29.
SCI voert aan dat (ook) BK mogelijk instructies heeft gegeven aan het bij MNE ingehuurde personeel en dat SCI niet aansprakelijk is voor het handelen van BK. Ook dit verweer is onvoldoende gemotiveerd. SCI heeft onvoldoende feitelijk stellingen ingenomen waaruit blijkt dat het BK is geweest die de wijze van uitvoering van de stort van het granulaat heeft bepaald. Het gegeven dat BK kennelijk betrokken is geweest bij het (gedeeltelijk) verwijderen/aanpassen van de terp granulaat na constatering van de schade, rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat BK een rol heeft gespeeld bij de stort van het granulaat. Ook op dit punt wordt daarom aan bewijslevering niet toegekomen.
5.30.
Verder bepleit SCI dat Neptune verantwoordelijk is tegenover de Gemeente omdat:
  • de partij granulaat van 11.000 ton eigendom is (geworden) van Neptune, die het wilde hergebruiken bij de nieuwbouw van het outletcentrum;
  • Neptune als eigenaar van de grond een (bijzondere) zorgplicht had tegenover de eigenaar van een belendend perceel (de Gemeente);
  • SCI slechts is opgetreden als producent/leverancier van het granulaat aan Neptune, die daarvoor de locatie heeft aangewezen via BBN;
  • Neptune aansprakelijk is voor het handelen van BBN (artikel 6:171 BW).
De rechtbank overweegt dat zelfs indien deze verwijten aan het adres van Neptune (en/of BBN) slagen, hetgeen Neptune weerspreekt en in de hoofdzaak verder in het midden kan blijven, dit SCI niet ontslaat van haar verantwoordelijkheid tegenover de Gemeente. Deze omstandigheden brengen immers geen verandering in het gegeven dat het SCI is geweest die het granulaat heeft laten afleveren op de aangewezen plek en dus heeft bepaald, althans had behoren te bepalen, hoe aan de stort van het granulaat uitvoering is gegeven door het bij MNE ingehuurde personeel.
5.31.
Het voorgaande leidt tot het oordeel van de rechtbank dat SCI verantwoordelijk was voor de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de stort van de terp granulaat.
Ad 3: onrechtmatig handelen (voorzienbaarheid van de schade)
5.32.
SCI heeft betwist dat de schade aan het raadhuis voorzienbaar was en heeft aangevoerd dat zij zich niet daadwerkelijk bewust was van de kans op schade aan het raadhuis. Zij had daarvoor niet de juiste (geotechnische) deskundigheid in huis. Andere betrokkenen, zoals BBN en Neptune, hadden die deskundigheid of relevante kennis wel, zodat voor SCI geen aanleiding bestond onderzoek te doen of voorzorgsmaatregelen te treffen om de schade aan het raadhuis te voorkomen, aldus het betoog van SCI.
5.33.
De rechtbank overweegt dat SCI (in de koopovereenkomst met Neptune) de taak op zich heeft genomen om het terrein af te graven, kennelijk in totaal zo’n 450.000 ton materiaal af te voeren en (tenminste) 11.000 ton granulaat te produceren. Een project met een dergelijke omvang veronderstelt een daarbij passende mate van professionaliteit van SCI. Bij de productie en verplaatsing van een hoeveelheid granulaat van deze omvang en gewicht, op een perceel waarnaast (op relatief korte afstand van 7 tot 10 meter) andere bebouwing aanwezig is, mag van een professionele partij worden verwacht dat zij zich bewust is van het gegeven dat daardoor een aanzienlijke belasting van de grond kan worden teweeggebracht en dat een dergelijke belasting van de grond, zonder dat daarvoor een fundering wordt aangelegd, risico’s met zich kan brengen. Wanneer die deskundigheid niet in huis is, zoals SCI stelt, mag van een partij die een dergelijke verplichting op zich neemt worden verwacht dat zij zich over de mogelijke risico’s laat adviseren.
5.34.
Aangezien SCI naar het oordeel van de rechtbank de verantwoordelijkheid droeg voor de wijze waarop de stort van het granulaat werd uitgevoerd, kan SCI zich er in de verhouding tot de Gemeente niet met succes op beroepen dat andere partijen (zoals
- volgens SCI - BK en Neptune en haar adviseurs Fugro, Van Rossum en BBN) over specifieke geotechnische deskundigheid en kennis beschikten.
5.35.
Dit leidt tot het oordeel dat SCI in redelijkheid met het optreden van schade aan het raadhuis rekening had behoren te houden en daarom (eventueel in overleg met de Gemeente) had dienen te onderzoeken of de opslag van het granulaat zoals zij die voor ogen had kon geschieden zonder gevaar voor het raadhuis. Kennelijk hadden die (weinig bezwaarlijke) voorzorgsmaatregelen eruit kunnen bestaan dat SCI het personeel van MNE zou hebben geïnstrueerd dat de terp granulaat een bepaalde maximale hoogte niet mocht overschrijden, althans dat het granulaat gelijkmatig(er) werd verspreid over de beschikbare oppervlakte, hetgeen kennelijk niet is gebeurd.
5.36.
Door dit, ondanks de voorzienbaarheid en ernst van de schade, niet te doen, heeft SCI naar het oordeel van de rechtbank een aan haar schuld te wijten onrechtmatige daad gepleegd (vgl. ook HR 6 juni 1989, NJ 1989, 282).
Ad 4: de gekozen locatie was ongeschikt?
5.37.
SCI verweert zich tegen de vorderingen van de Gemeente met het betoog dat de locatie voor de terp granulaat ongeschikt was en is aangewezen door BBN.
5.38.
Ook dit verweer slaagt niet. SCI heeft niet toegelicht waarom de locatie volgens haar ongeschikt was voor de opslag van het granulaat.
  • Voorzover SCI stelt dat de door BBN aangewezen plek niet groot genoeg was om het granulaat op te slaan op een wijze die niet tot schade aan het raadhuis zou leiden (dus met een maximale hoogte van 3,0 meter volgens het rapport van Crux), geldt dat SCI ook dat betoog niet heeft onderbouwd. Zij heeft immers niets gesteld over de oppervlakte van de aangewezen locatie, die volgens (de weergave door de Gemeente van) het rapport van Crux een afmeting had van 42 bij 45 meter. SCI heeft de juistheid daarvan niet weersproken.
  • Voorzover zij stelt dat óók als de terp een hoogte had van minder dan drie meter de schade zou zijn opgetreden, heeft zij dat betoog onvoldoende toegelicht, gelet op (de weergave door de Gemeente van) het rapport van Crux, waarop SCI zelf een beroep doet.
5.39.
Voor beide gevallen geldt bovendien het volgende. Indien inderdaad de locatie voor de opslag van 11.000 ton granulaat hoe dan ook ongeschikt was, is de rechtbank van oordeel dat SCI - als de partij die het granulaat heeft afgeleverd, dan wel heeft laten afleveren - dit voorafgaand aan de stort van het granulaat had moeten constateren (eventueel na daarnaar onderzoek te hebben gedaan) en in overleg met BBN had moeten treden over het bepalen van een andere plek. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat het SCI zelf is geweest die de gekozen locatie heeft gesuggereerd aan BBN in de e-mail van 6 juni 2018. Dit vindt daarnaast bevestiging in het gegeven dat SCI in de e-mail van 21 december 2017 een eerder door BBN voorgestelde locatie voor de opslag van het granulaat heeft afgewezen, omdat er niet genoeg ruimte was. Naar het oordeel van de rechtbank doet het gegeven dat BBN ook een rol heeft gehad in het bepalen van de locatie van de terp granulaat, niet af aan de verantwoordelijkheid van SCI. Daarbij speelt mee dat niet is aangevoerd of gebleken dat BBN vanwege specifieke deskundigheid met betrekking tot de opslag van granulaat van deze omvang en gewicht een rol heeft gespeeld bij het bepalen van de opslaglocatie.
Tussenconclusie aansprakelijkheid SCI
5.40.
Het voorgaande betekent dat SCI aansprakelijk is tegenover de Gemeente. In die zin is vordering 1 tegen SCI toewijsbaar.
Aansprakelijkheid Neptune?
5.41.
De Gemeente heeft aan de aansprakelijkheid van Neptune ten grondslag gelegd dat zij moet worden aangemerkt als opdrachtgever van SCI, in de zin van artikel 6:171 BW. Daarom is Neptune medeaansprakelijk voor de door SCI gemaakte fouten, aldus de Gemeente.
De rechtbank volgt de Gemeente hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
5.42.
Het standpunt van de Gemeente veronderstelt dat Neptune aan SCI een opdracht heeft gegeven tot het afgraven van het perceel en het granuleren en opslaan van het daarbij vrijgekomen puin. Die lezing van de tussen SCI en Neptune gemaakte afspraken deelt de rechtbank niet. Neptune heeft (onweersproken) toegelicht dat zij het terrein van SCI heeft gekocht in een bepaalde staat, namelijk als gedeeltelijk afgegraven bouwterrein. Het granuleren van het daarbij vrijgekomen materieel maakte daarvan onderdeel uit. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden die SCI heeft verricht om het terrein te brengen in de verkochte staat, niet kunnen worden aangemerkt als werkzaamheden die SCI in opdracht van Neptune heeft verricht. De enkele omstandigheid dat BBN (in opdracht van Neptune) een rol heeft gespeeld bij het bepalen van de opslaglocatie voor het granulaat, brengt daarin geen verandering.
5.43.
De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 6:171 BW geen toepassing vindt.
5.44.
Omdat voor de aansprakelijkheid van Neptune (na de wijziging van grondslag in repliek) geen andere grondslagen zijn aangevoerd, betekent het voorgaande dat de vorderingen tegen Neptune zullen worden afgewezen.
Schadestaat (in de procedure tegen SCI)
5.45.
De Gemeente vordert een verwijzing naar de schadestaatprocedure. SCI heeft daar tegen aangevoerd dat de schade van de Gemeente ook in het kader van deze procedure begroot kan (en moet) worden.
5.46.
De rechtbank stelt voorop dat met de overgelegde deskundigenrapporten voldoende vaststaat dat schade is geleden, zodat de verwijzing naar de schadestaatprocedure in beginsel toewijsbaar is.
Uit artikel 612 Rv volgt dat de rechtbank, voor zover dit mogelijk is, de schade direct in dit vonnis kan begroten en daarbij niet gebonden is aan het petitum. De rechtbank zal daartoe echter niet overgaan, omdat de daarvoor benodigde gegevens nog niet volledig beschikbaar zijn en daarover nader debat gevoerd zal moeten worden. Daarbij komt dat de proceseconomie er, mede gelet op de vele vrijwaringen over en weer, bij is gebaat als partijen eerst gelegenheid hebben gehad zich omtrent het oordeel van de rechtbank (over de aansprakelijkheid van SCI en het afwijzen van de vorderingen tegen de overige gedaagden) te beraden en desgewenst te overleggen dan wel hoger beroep in te stellen.
Dit leidt tot de slotsom dat vordering 2 tegen SCI zal worden toegewezen.
Proceskosten
5.47.
SCI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente. De proceskosten aan de zijde van de Gemeente in de procedure tegen SCI zullen worden begroot op:
- dagvaarding: € 90,67
- griffierecht: € 667,--
- salaris advocaat:
€ 1.689,--(3 punten x tarief € 563,-)
totaal: € 2.446,67
5.48.
De Gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van BBN, BK, MNE en Neptune. Die kosten worden begroot op:
- griffierecht: € 667,--
- salaris advocaat:
€ 1.689,--(3 punten x tarief € 563,-)
totaal: € 2.356,-- per afzonderlijke gedaagde (BBN, BK, MNE en Neptune).
5.49.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar.
5.50.
Over de gevorderde nakosten overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
in de tweede vrijwaringzaak
5.51.
SCI legt aan haar vordering in de tweede vrijwaringsprocedure ten grondslag dat, voor zover SCI en Neptune in de hoofdzaak hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover de Gemeente, in de onderlinge verhouding de bijdrageplicht van Neptune (in de zin van artikel 6:102 BW jo. artikel 6:10 en artikel 6:12 BW) 100% van de schuld bedraagt.
5.52.
Vooropgesteld wordt dat deze grondslag veronderstelt dat Neptune medeaansprakelijk is tegenover de Gemeente, hetgeen niet vast staat, omdat de in de hoofdzaak door de Gemeente aangevoerde grondslag tegen Neptune niet slaagt.
5.53.
SCI heeft aangevoerd dat Neptune (1) als eigenaar van het perceel, (2) als eigenaar van het granulaat, en (3) als opdrachtgever van SCI, een (bijzondere) zorgplicht had tegenover de Gemeente. Daarom lag ook op Neptune de verantwoordelijkheid onderzoek te doen naar de mogelijke schade aan het raadhuis en zo nodig voorzorgsmaatregelen te treffen. Omdat Neptune dat heeft nagelaten heeft zij volgens SCI onrechtmatig gehandeld tegenover de Gemeente, aldus SCI.
5.54.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of Neptune op deze grondslagen (wel) aansprakelijk is jegens de Gemeente. Zelfs indien dat het geval is, is de rechtbank van oordeel dat Neptune in de onderlinge verhouding met SCI niet draagplichtig is en overweegt daartoe als volgt.
5.55.
SCI heeft er op gewezen dat Neptune op grond van Schedule 3 wel een rol had bij het bepalen van de locatie van de terp granulaat. Die rol heeft zij kennelijk ook feitelijk vervuld, doordat haar projectmanager, BBN, betrokken is geweest bij het bepalen van de locatie, zo blijkt uit de e-mails van 6 en 8 juni 2018.
5.56.
Overwogen wordt dat de vordering van de Gemeente waarop de vrijwaringsvordering betrekking heeft, niet (meer) is gebaseerd op het verwijt dat de keuze van de locatie voor de stort van het granulaat op zichzelf onrechtmatig was, maar betrekking heeft op de schade die het gevolg is van de onrechtmatige wijze waarop aan de stort van het granulaat uitvoering is gegeven.
5.57.
Uit hetgeen in de hoofdzaak is overwogen, volgt dat bij de uitvoering van de stort Neptune (of BBN) geen feitelijke betrokkenheid heeft gehad (in overeenstemming met Schedule 3 van de allonge). Dat is in de vrijwaringszaak tussen SCI en Neptune niet anders. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat (zelfs indien Neptune wel medeaansprakelijk is tegenover de Gemeente op de door SCI genoemde grondslagen, hetgeen niet vast staat en verder in het midden kan blijven) de draagplicht volledig op SCI rust.
5.58.
De vraag hoe de afspraken in Schedule 3 van de allonge (en de daarin vermelde vrijwaringsbedingen in de artikelen 1.7 en 1.9) moeten worden uitgelegd op dit punt, kan verder onbeantwoord blijven. Uit die bepalingen volgt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet dat - ondanks het gegeven dat Neptune (of BBN) niet betrokken is geweest bij de uitvoering van de stort - Neptune daarvan (een deel van) het risico moet dragen. De discussie over de uitleg van de vrijwaringsbedingen gaat over de vraag of SCI Neptune moet vrijwaren (voor deze vordering/schade); vast staat dat daarin geen vrijwaringsverplichting van Neptune is overeengekomen.
5.59.
Het betoog van SCI dat de (volgens SCI) door BBN aangewezen locatie voor de stort van het granulaat ongeschikt was, brengt in het voorgaande geen verandering. Verwezen wordt naar hetgeen daarover in de hoofdzaak is overwogen (in alinea’s 5.38 en 5.39 van dit vonnis). Dat oordeel houdt samengevat in dat SCI onvoldoende concreet heeft gesteld en toegelicht dat de opslaglocatie ongeschikt was. En zelfs indien de opslaglocatie ongeschikt was (omdat de locatie niet groot genoeg was), had SCI - als de partij die het granulaat heeft afgeleverd, dan wel heeft laten afleveren en daarnaast ook zelf betrokken is geweest bij het bepalen van de locatie (de suggestie was afkomstig van SCI) - dit voorafgaand aan de stort van het granulaat moeten constateren (eventueel na daarnaar onderzoek te hebben gedaan) en in overleg met BBN had moeten treden over het bepalen van een andere plek. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat BBN vanwege specifieke deskundigheid met betrekking tot de opslag van granulaat van deze omvang en gewicht een rol heeft gespeeld bij het bepalen van de opslaglocatie. Als onvoldoende weersproken moet het er daarom voor worden gehouden dat, zoals Neptune heeft aangevoerd, de bemoeienis van BBN bij het bepalen van de opslaglocatie enkel verband hield met het feit dat de terp de overige bouwactiviteiten niet mocht belemmeren. Mede gelet op de omstandigheid dat SCI er in haar onder 3.8 weergegeven e-mail blijk van heeft gegeven zich te hebben verdiept in geschiktheid van locaties in relatie tot omvang en ballast, is deze - door een buiten de zorgplicht voor de opslag van het granulaat liggende blikrichting gestuurde - betrokkenheid van BBN onvoldoende om haar mede verantwoordelijk te achten voor de keuze van de opslaglocatie.
5.60.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van SCI in de tweede vrijwaringszaak zullen worden afgewezen.
5.61.
SCI zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de tweede vrijwaringszaak, die tot op heden aan de zijde van Neptune worden begroot op
€ 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,-).
in de eerste vrijwaringszaak
in conventie
5.62.
De afwijzing van de vorderingen van de Gemeente tegen Neptune in de hoofdzaak, betekent dat de vrijwaringsvorderingen van Neptune tegen SCI niet voor toewijzing in aanmerking komen.
5.63.
Neptune zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de eerste vrijwaringszaak in conventie, die tot op heden aan de zijde van SCI worden begroot op € 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,-).
in reconventie
5.64.
De vorderingen in reconventie worden afgewezen. Verwezen wordt naar hetgeen in de tweede vrijwaringzaak is overwogen, aangezien de vorderingen en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd eensluidend zijn.
5.65.
SCI zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de vrijwaringszaak in reconventie, die tot op heden aan de zijde van Neptune worden begroot op € 563,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,- x factor 0,5).
Voor een veroordeling in de integrale proceskosten, zoals door Neptune verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. Weliswaar is de rechtbank het met Neptune eens dat het tweemaal instellen van dezelfde vrijwaringsvordering (zowel in de tweede vrijwaringszaak, als in de eerste vrijwaringszaak in reconventie) onnodig was, maar dat dit tot significante aanvullende kosten van Neptune heeft geleid is niet gebleken. De conclusie van antwoord in reconventie in de eerste vrijwaringszaak is immers (op hoofdlijnen) gelijk aan de conclusie van antwoord in de tweede vrijwaringszaak. Ook ter mondelinge behandeling is geen separaat verweer gevoerd tegen de reconventionele vordering in de eerste vrijwaringszaak, anders dan dat deze reconventionele vordering gelet op de tweede vrijwaringszaak onnodig was.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak (zaaknummer 312503)
6.1.
verklaart voor recht dat SCI aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de verzakking van het raadhuis;
6.2.
veroordeelt SCI tot vergoeding van de schade van de Gemeente nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
6.3.
veroordeelt SCI in de proceskosten van de Gemeente, tot op heden begroot op € 2.446,67, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van Neptune, BBN, BK en MNE, tot op heden aan de zijde van ieder van deze gedaagden begroot op € 2.356,--, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.5.
wijst af het anders of meer gevorderde;
6.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in 6.2, 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad;
in de eerste vrijwaringszaak (zaaknummer 317039)
in conventie
6.7.
wijst de vorderingen af;
6.8.
veroordeelt Neptune in de proceskosten, aan de zijde van SCI tot op heden begroot op € 1.126;
6.9.
verklaart dit vonnis in de eerste vrijwaringszaak in conventie wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af;
6.11.
veroordeelt SCI in de proceskosten, aan de zijde van Neptune tot op heden begroot op € 563,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.12.
verklaart dit vonnis in de eerste vrijwaringszaak in reconventie wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de tweede vrijwaringszaak (zaaknummer 317094), uitsluitend met betrekking tot de vorderingen tegen Neptune
6.13.
wijst de vorderingen tegen Neptune af;
6.14.
veroordeelt SCI in de proceskosten aan de zijde van Neptune, tot op heden begroot op € 1.126,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.15.
verklaart dit vonnis in de tweede vrijwaringszaak wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart, mr. A.H. Schotman en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1538