6.Gevolgen informatiebeschikking
U kunt ervoor kiezen om de gevraagde informatie alsnog te (laten) verstrekken. In dat geval verzoek ik u mij daarvan op de hoogte te stellen.
Als er niet aan de informatieverplichtingen voldaan wordt en niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt tegen deze informatiebeschikking, wordt deze onherroepelijk. Dat betekent dat u in een nadelige bewijspositie komt te verkeren voor wat betreft de belastingaanslagen over de jaren waarop het verzoek om inlichtingen ziet. Het is dan namelijk aan u om te doen blijken dat die belastingaanslagen onjuist zijn (omkering en verzwaring van de bewijslast).”
15. In geschil is of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft gegeven op de grond dat niet is voldaan aan de informatie- en inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) en in hoeverre de bewijslast in eventuele procedures over de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2007-2018 moet worden verzwaard en omgekeerd.
16. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking ten onrechte is gegeven omdat de door verweerder gestelde vragen niet van belang kunnen zijn voor de Nederlandse belastingheffing van eiser, in elk geval voor de jaren tot en met 2014. Subsidiair stelt eiser dat hij inmiddels alle informatie heeft verstrekt en dat instandlating van de informatiebeschikking daarom geen redelijk doel meer dient. Ten slotte stelt eiser dat voor zover eiser nog in gebreke is bepaalde informatie te verstrekken dit onvoldoende reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de informatiebeschikking.
17. Verweerder heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat nu eiser niet de gevraagde informatie en inlichtingen heeft verstrekt, de informatiebeschikking terecht is gegeven en omkering en verzwaring van de bewijslast daarvan een terecht gevolg is. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd betwist en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
19. De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de bewijslast rust ter zake van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij de informatiebeschikking, wegens schending van de informatieverplichting ex artikel 47 van de AWR heeft kunnen geven.
20. Artikel 47 van de AWR geeft de inspecteur een ruime bevoegdheid om inlichtingen te vragen. Het artikel bepaalt dat ieder gehouden is aan de inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Daarbij is niet van belang of de gegevens en inlichtingen waarom wordt verzocht daadwerkelijk van belang zijn, maar of zij van belang kúnnen zijn voor die belastingheffing. Aan de wetsgeschiedenis van de onderhavige bepaling kan onder meer het volgende worden ontleend:
“Daarbij is het van belang er op te wijzen dat uit de bewoordingen van dit artikel blijkt dat bij de uitvoering van de controletaak respectievelijk het voldoen aan de verplichting tot beschikbaarstelling van bescheiden etc. niet beslissend is of de kennisneming van deze bescheiden van belang is, maar of zij van belang kán zijn voor de belastingheffing. Zoals blijkt uit de jurisprudentie op de bestaande fiscale wetgeving, behoort ook bij de toepassing van artikel 47 elk van de betrokken partijen te doen al wat juist van háár redelijkerwijs verlangd kan worden. Dit betekent dat de belastingplichtige die lichtvaardig beschikbaarstelling van bepaalde bescheiden weigert of lichtvaardig in gebreke blijft deze ter beschikking te stellen, groot risico loopt dat een aanslag door de inspecteur zal worden vastgesteld en dat hij vervolgens in de daarop volgende bezwaarschrift- of beroepsprocedure ingevolge respectievelijk artikel 25 of artikel 29 [Rechtbank: thans artikel 27e] zal worden geconfronteerd met de daarin neergelegde omkering van de bewijslast. Anderzijds houdt een juiste vervulling van de controletaak ook in dat de inspecteur – in concreto – in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat de ter inzage gevraagde bescheiden etc. van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.”
(Kamerstukken II 1988/89, 21 287, nr. 3, p. 5)
Beoordeling informatiebeschikking
21. Uit de stukken van het geding blijkt dat verweerder de informatiebeschikking heeft gegeven teneinde feitelijke informatie te verkrijgen om vast te stellen of eiser vanaf 2007 in Nederland woonde en in Nederland binnenlands belastingplichtig was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat de gevraagde informatie en bescheiden van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van eiser. Daarbij zijn de volgende feiten van belang:
- Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit, heeft een Nederlandse dochter, was in elk geval tot [dag 6] maart 2004 in Nederland binnenlands belastingplichtige, en is op [huwelijksdag] maart 2004 gehuwd met een in Nederland woonachtige partner;
- Eiser heeft zich op [dag 6] maart 2004 uit laten schrijven uit het Nederlands bevolkingsregister en zich in laten schrijven in [land 1] , maar zijn echtgenote is in Nederland op het in de huwelijkse voorwaarden genoemde gezamenlijke adres blijven wonen;
- Volgens de door eiser overgelegde overeenkomst met zijn partner wordt eerst in 2014 vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het huwelijk is echter nog steeds niet ontbonden;
- Eiser huurt met ingang van 28 april 2015 woonruimte in [woonplaats] .;
- Eiser verbleef ten minste met ingang van het jaar 2015 regelmatig in Nederland;
- In de periode 1 december 2015 tot en met 5 september 2017 zijn in Nederland 229 creditcard transacties op verschillende data met eisers [creditcard 1] -creditcard gedaan.
22. De hiervoor onder 21. vermelde feiten – in onderlinge samenhang bezien – vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding voor een woonplaatsonderzoek naar eiser voor de jaren vanaf 2007. Weliswaar heeft eiser gesteld dat de woning in [woonplaats] gehuurd is als woonruimte voor zijn stiefdochter, maar in dit geding is als onweersproken vast komen te staan dat de stiefdochter niet ingeschreven is geweest op dit adres (maar wel op andere adressen in Nederland). Ter zitting heeft eiser een verklaring van de stiefdochter overgelegd, maar daarin verklaart zij slechts: “Ik kon hier ten allen tijden gebruik van maken tot dat alles weer stabiel zou zijn in mijn leven.” De stiefdochter verklaart dus niet dat zij in de woning in [woonplaats] gewoond heeft. Aangezien de verklaring pas ter zitting is overgelegd, kan zij bovendien geen licht werpen op de vraag of er voor verweerder aanleiding bestond een woonplaatsonderzoek in te stellen.
23. De gevraagde informatie kan ook van belang zijn voor het vaststellen van de woonplaats en (binnenlandse) belastingplicht van eiser in Nederland in de jaren vanaf 2007. Immers, daarvoor zijn ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 en artikel 4, eerste lid, van de AWR alle omstandigheden die een licht kunnen werpen op de woonplaats van eiser van belang. Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de informatiebeschikking, nu eiser in gebreke bleef de gestelde vragen te beantwoorden en de gevraagde informatie te verstrekken, terecht gegeven.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
24. In zijn arrest van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130, r.o. 3.3.4 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen: “In de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR wordt weliswaar de omkering van de bewijslast rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, maar de wetgever heeft bij het redigeren van deze voorschriften kennelijk uit het oog verloren dat in de informatiebeschikking - en in beginsel ook in een rechterlijke uitspraak daarover - aan de belanghebbende een termijn moet worden gegund om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Het alsnog verstrekken van die informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat omkering van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het verzoek van de inspecteur wordt voldaan. Daarom moet de rechter in de procedure over de desbetreffende belastingaanslag of beschikking kunnen beoordelen of de informatie (alsnog) is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR gegeven voorschriften buiten toepassing dienen te blijven.”
Naar het oordeel van de rechtbank moet hieruit worden afgeleid dat de rechtmatigheid van een informatiebeschikking dient te worden getoetst naar het moment waarop die beschikking is genomen. Indien de gevraagde informatie nadien alsnog wordt verstrekt, doet dat niet af aan de rechtmatigheid van de informatiebeschikking, maar blijft omkering van de bewijslast in zoverre wel achterwege (vgl. Gerechtshof Amsterdam 5 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1746, r.o. 5.4). 25. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de brieven met bijlagen van zijn gemachtigde van 14 december 2020 en 18 maart 2022, en de ter zitting nader verstrekte informatie alle in de brieven van verweerder van 22 maart 2018 en 14 maart 2019 gestelde vragen volledig heeft beantwoord. Dit is ter zitting ook door verweerder bevestigd.
26. Verweerder stelt echter dat de gevraagde dagafschriften van buitenlandse bankrekeningen, alle creditcardslips van alle creditcardaccounts op naam van eiser en alle facturen met specificatie van telefoonabonnementen van eiser, alle voor de periode 2013 – 2018, niet door eiser verstrekt zijn en dat hij dus niet alle in de informatiebeschikking gevraagde stukken heeft verstrekt.
27. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat eiser zakelijke bankrekeningen aanhield bij [bank 1] (tot en met 2017) en [bank 2] (vanaf 2018) alsmede in de jaren 2014 tot en met 2016 over een GBP-rekening beschikte, en dat hij daarnaast over een tweede [land 1] bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] beschikte, alsmede een bankrekening bij de [bank 3] met rekeningnummer [rekeningnummer 2] . Eiser heeft van geen van deze bankrekeningen dagafschriften overgelegd. Verder heeft eiser blijkens eigen opgave in elk geval creditcards bij [creditcard 1] en [creditcard 2] , en van geen van deze beide maatschappijen zijn afschriften van de creditcards overgelegd. Eerst op 18 maart 2022, ruim een week voor de zitting, heeft eiser aan [creditcard 2] verzocht creditcardslips van de verstreken 12 jaren te overleggen. Niet is gebleken dat eiser een zelfde vraag aan [creditcard 1] heeft gesteld. Ten slotte heeft eiser rekeningen van [telefoonmaatschappij] over de maanden maart tot en met augustus van het jaar 2020 overgelegd, en een verklaring van [telefoonmaatschappij] luidende: “We cannot provide you the invoices from 2014 to 2017. However, you can find invoices for the last six months on your selfcare.” Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het verkrijgen van informatie van [land 2] telefoonmaatschappijen vaak moeilijk is, maar hij betoogt dat eiser additionele pogingen moet doen om de gevraagde informatie van [telefoonmaatschappij] alsnog te verkrijgen.
28. Ten aanzien van de gevraagde “alle facturen met specificatie van telefoonabonnementen van uw client” heeft eiser aangegeven hier niet meer over te beschikken. Eiser heeft een verklaring van de telefoonmaatschappij [telefoonmaatschappij] overgelegd dat ook deze de facturen niet kan verstrekken. In zijn arrest van 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3273, r.o. 2.3.1 heeft de Hoge Raad geoordeeld: “Tijdens de parlementaire behandeling van de AWR (Handelingen II 1957/58, blz. 870) is opgemerkt dat het niet-voldoen aan verplichtingen zoals in artikel 47, lid 1, AWR genoemd zonder nadelige gevolgen voor de belastingplichtige moet blijven indien het niet naleven van het wettelijk voorschrift hem niet kan worden aangerekend. De vraag of bedoelde nadelige gevolgen voor de belastingplichtige achterwege dienen te blijven, zal moeten worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de in artikel 47, lid 1, AWR voorziene medewerking die de inspecteur verlangt. (…)
Voor zover de inspecteur verlangt dat de belanghebbende hem specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie ter beschikking stelt, zal de vorenbedoelde vraag ontkennend moeten worden beantwoord indien de betrokkene, gelet op de omstandigheden van het geval, een beroep had kunnen en behoren te doen op de bijstand van een derde, en door diens tussenkomst (tijdig) aan het verzoek had kunnen worden voldaan.”
De rechtbank is van oordeel dat eiser met het benaderen van [telefoonmaatschappij] voldoende inspanning heeft geleverd om de facturen van zijn telefoonabonnement te verstrekken zodat het feit dat hij deze niet kan overleggen hem niet kan worden aangerekend en derhalve geen reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
29. De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor onder 27. is overwogen vast dat eiser niet alle gevraagde dagafschriften van buitenlandse betaalrekeningen en alle creditcardslips van alle creditcardaccounts op naam van eiser voor de periode 2013 – 2018 heeft verstrekt. Deze informatie kan echter wel relevant zijn voor het bepalen van eisers woonplaats en belastingplicht. Eiser heeft eerst op 18 maart 2022 één credit card maatschappij benaderd om aan hem afschriften van betalingen met zijn credit card te verstrekken en daarmee tot op heden ook onvoldoende inspanning verricht om de informatie te verkrijgen. Het niet verstrekken van deze informatie en het leveren van onvoldoende inspanning om die informatie te verkrijgen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende zwaarwegend om de bewijslast om te keren en te verzwaren, althans voor de periode 2013 – 2018. Nu die gevraagde informatie geen licht werpt op de jaren vóór 2013 en alle door verweerder in de informatiebeschikking gestelde vragen zijn beantwoord zoals hiervoor is overwogen, is er voor omkering en verzwaring van de bewijslast voor de jaren 2007 tot en met 2012 geen reden.
30. Het vorenoverwogene betekent dat verweerder de informatiebeschikking terecht heeft gegeven en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
31. De rechtbank stelt aan eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een termijn van zes weken na de datum van deze uitspraak om alsnog aan de informatiebeschikking te voldoen, dat wil zeggen:
- alle dagafschriften van buitenlandse betaalrekeningen van eiser en
- alle creditcardslips van alle creditcardaccounts op naam van eiser
over de periode 2013 – 2018 te verstrekken.
32. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt eiser een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum waarop deze uitspraak is gedaan, om verweerder alsnog de hiervoor onder 31. vermelde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, en mr. H. de Jong en
mr. C. Maas, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Opzeeland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.