ECLI:NL:RBNHO:2022:12549

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering wegens niet voldoen aan inkomenseis door coronamaatregelen en beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige met een beautysalon, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering, maar een deel daarvan werd teruggevorderd omdat zij in 2020 niet voldeed aan de inkomenseis. Eiseres stelde dat zij door de coronamaatregelen haar bedrijf moest sluiten, wat haar inkomsten negatief beïnvloedde. De rechtbank overwoog dat de sluiting van de beautysalon niet de enige reden was voor het niet voldoen aan de inkomenseis, aangezien eiseres ook een arbeidsovereenkomst had opgezegd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat, zoals eiseres betoogde, en dat het UWV terecht de terugvordering had ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waardoor de terugvordering in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.G. Kramer).

Procesverloop

In het besluit van 29 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 definitief vastgesteld en een bedrag van € 1.923,55 (bruto) van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 25 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig de echtgenoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiseres ontvangt sinds 12 augustus 2014 een loongerelateerde WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De loongerelateerde uitkering is per 12 augustus 2017 beëindigd, waarna recht is ontstaan op de vervolguitkering. Deze is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De resterende verdiencapaciteit heeft verweerder berekend op € 938,95 per maand. Om in aanmerking te komen voor een loonaanvullingsuitkering moet eiseres per maand minimaal de helft van dat bedrag verdienen.
1.2
Eiseres meldt op 2 augustus 2017 dat ze per 1 augustus 2017 als zelfstandige werkzaam is.
1.3
Op 4 februari 2019 meldt eiseres dat ze op basis van een arbeidscontract voor bepaalde tijd 16 uur per week gaat werken voor een brutoloon van € 1.600,- per maand. In december 2019 heeft eiseres haar arbeidscontract opgezegd per 1 maart 2020.
1.4
In het besluit van 29 september 2021 heeft verweerder de definitieve uitkering van eiseres over het jaar 2020 berekend, op basis van de fiscale winst van eiseres (€ 1.500,- over het hele jaar, € 125,- per maand). In de maanden januari en februari 2020 heeft eiseres nog inkomsten uit loondienst, waardoor zij wel aan de inkomenseis (50% van € 938,95) voldeed. In de rest van het jaar voldoet eiseres daaraan niet, waardoor zij geen recht heeft op een loonaanvullingsuitkering, maar alleen op de vervolguitkering. Verweerder concludeert dat het voorschot hoger was dan waarop recht bestond. Van eiseres wordt het verschil teruggevorderd.
1.5
Het bestreden besluit berust op het standpunt – kort gezegd – dat de wet ertoe dwingt uit te gaan van de daadwerkelijk verworven inkomsten.

Standpunt eiseres

2.1
Eiseres voert aan dat de oorzaak dat zij niet aan de inkomenseis heeft voldaan is gelegen in de coronamaatregelen; zij moest haar beautysalon sluiten op last van de overheid. Daarbij waren haar (veelal wat oudere) klanten voorzichtig vanwege corona en liep de salon minder goed dan voor de covid-pandemie. Hierdoor vielen haar inkomsten uit arbeid weg en waren ze minder dan voorheen en kon zij niet 50% van haar resterende verdiencapaciteit realiseren. Een situatie van overmacht voor eiseres waardoor zij niet alleen een lager inkomen uit arbeid heeft gerealiseerd, maar naar nu blijkt ook een lagere WIA-uitkering tot gevolg heeft. Eiseres vindt dat zij nu dubbel in haar inkomen getroffen wordt. Eiseres stelt dat dit nooit de bedoeling geweest kan zijn gezien de vele steunmaatregelen van de overheid gedurende de covid-pandemie. Door deze wijze van vaststelling van haar WIA-uitkering over het jaar 2020 wordt eiseres onevenredig hard in haar inkomen getroffen.
2.2
Eiseres voert verder aan dat de fiscale winst over 2020 niet representatief is voor de inkomsten die zij als zelfstandige heeft gehad in 2020. Enerzijds doordat eiseres haar beautysalon op last van de overheid heeft moeten sluiten, waardoor zij heeft moeten interen op haar reserves. Dit heeft de fiscale winst gedrukt. Anderzijds doordat eiseres ook inkomsten als zelfstandige heeft gehad in de vorm van maandelijkse kasopnames van € 450,-. Wanneer de kasopnames worden opgeteld bij de fiscale winst voldoet eiseres wel aan de inkomenseis.
2.3
Ter zitting heeft eiseres nog toegelicht dat zij ervoor heeft gekozen haar dienstverband in loondienst per 1 maart 2020 te beëindigen, omdat de beautysalon goed ging lopen en zij in verband met haar gezondheid niet in staat was beide te blijven doen. Eiseres heeft juist gekozen voor het werk als zelfstandige, omdat zij dan meer regelmogelijkheden heeft, zodat zij beter rekening kan houden met haar gezondheid. Net daarna brak de covid-pandemie uit en kwamen er maatregelen, waarvan onzeker was hoe lang die zouden duren. En toen de maatregelen werden versoepeld bleef haar voornamelijk wat oudere clientèle heel voorzichtig.

Oordeel van de rechtbank

3.1
Op grond van artikel 3:2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) wordt bij een zelfstandige, zoals eiseres, onder inkomen uit arbeid verstaan: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.
3.2
Uit artikel 4:1, eerste en vijfde lid, van het AIB volgt dat de belastbare winst uit onderneming evenredig wordt toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Op grond van artikel 4:1, elfde lid, van het AIB bepaalt het UWV het inkomen op een andere wijze indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
3.3
Niet in geschil is dat de belastbare winst juist is berekend en dat de hoogte daarvan leidt tot de conclusie dat (in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020) niet is voldaan aan de inkomenseis.
3.4
De beroepsgrond, dat wel aan de inkomenseis kan worden voldaan als de privé-onttrekkingen bij de belastbare winst worden opgeteld, slaagt niet. Nog daargelaten dat dit standpunt niet is onderbouwd, stelt de rechtbank vast dat privé-onttrekkingen (en
-stortingen) geen invloed hebben op de belastbare winst, als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting.
3.5
Eiseres heeft voorts betoogd dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Daarbij heeft zij erop gewezen dat er in verband met de coronamaatregelen allerlei regelingen getroffen zijn (bijvoorbeeld de Tozo), maar dat met de situatie van eiseres geen rekening is gehouden. Eiseres kon en wilde werken in haar beautysalon, maar dat mocht niet vanwege de lockdown. De belastbare winst is volgens eiseres vertekend. Ter zitting heeft eiseres daarbij gesuggereerd dat de lockdownperiodes, dan wel de periode(s) dat anderen coronasteun ontvingen buiten beschouwing zouden moeten blijven.
3.6
Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt wordt aan wat onder ‘kennelijk onredelijk resultaat’ verstaan wordt een heel strikte uitleg gegeven door de Centrale Raad van Beroep in zijn jurisprudentie. [1]
3.7
De rechtbank stelt vast dat de terugval in inkomen van eiseres in het jaar 2020 niet alleen komt door de coronamaatregelen, maar ook door het opzeggen van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2020. Uit de dossierstukken blijkt niet dat eiseres in de jaren voorafgaand aan 2020 op basis van haar inkomsten als zelfstandige alleen - dus zonder rekening te houden met haar inkomsten uit arbeid - recht had op een loonaanvullingsuitkering. Uit de toelichting die eiseres ter zitting heeft verstrekt maakt de rechtbank op dat dit niet het geval is geweest. Eisers heeft namelijk verklaard dat de beautysalon eind 2019 zo goed begon te lopen dat zij de keuze heeft gemaakt te stoppen met werk in loondienst en zich geheel te richten op de beautysalon. Hoewel de beweegredenen van eiseres om deze keuze te maken heel begrijpelijk zijn en zij niet heeft kunnen voorzien dat zij haar beautysalon na korte tijd moest sluiten wegens de afgekondigde coronamaatregelen, is dat onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 4:1, elfde lid, van het AIB. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat niet elk feitelijk of ervaren nadelig resultaat als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 4:1, elfde lid, van de AIB. Verweerder mocht daarom vasthouden aan de inkomenseis. Vaststaat dat eiseres deze niet heeft gehaald. Het bestreden besluit is daarmee terecht genomen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de terugvordering in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.