ECLI:NL:RBNHO:2022:12665

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
9218181 \ CV EXPL 21-2531
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over nakoming vaststellingsovereenkomst in consumentenkredietzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 18 mei 2022 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen American Express Europe S.A. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, American Express, heeft de gedaagde gedagvaard op basis van een vaststellingsovereenkomst die is gesloten naar aanleiding van een onbetwiste vordering. De rechtbank heeft ambtshalve de oorspronkelijke kredietovereenkomst getoetst, aangezien de gedaagde partij als consument wordt beschouwd. De rechtbank benadrukt dat de verplichting tot ambtshalve toetsing zich ook uitstrekt tot de aan de overeenkomst voorafgaande kredietovereenkomst, en dat de vaststellingsovereenkomst niet mag leiden tot afstand van rechten door de consument zonder adequate informatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij de nodige stukken moet overleggen om de kredietovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst te kunnen toetsen. Dit omvat onder andere de schriftelijke kredietovereenkomst, de algemene voorwaarden, en bewijs van de gebreke van de gedaagde partij. De rechtbank heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vereiste stukken en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling. De beslissing is genomen door mr. I. de Greef en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9790186 CV EXPL 22-2006
Uitspraakdatum: 18 mei 2022
Vonnis in de zaak van:
de vennootschap naar vreemd recht
American Express Europe S.A.
gevestigd te Madrid (Spanje) tevens gevestigd te Amsterdam, rechtsopvolgster van American Express Services Limited te Londen,
de eisende partij
gemachtigde: Van der Hoeden / Mulder Gerechtsdeurwaarders en Juristen
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.Overwegingen

2.1.
Uit de dagvaarding blijkt dat de vorderingen van de eisende partij zijn gebaseerd op een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In verband met een volgens de eisende partij door de gedaagde partij onbetwiste vordering is een betalingsregeling getroffen waaraan de gedaagde partij niet volledig heeft voldaan. De eisende partij vordert nu nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
2.2.
De gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed een consument te zijn.
Ambtshalve toetsing
2.3.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad (hierna: HR) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) volgt dat de rechter verplicht is om de nationale bepalingen waarin Richtlijn 2008/48/EG inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (hierna: de richtlijn) is omgezet, ambtshalve toe te passen (zie o.a.: HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 en HvJ EU 16 november 2010, C-76/10, ECLI:EU:C:2010:685).
2.4.
In de dagvaarding is niet vermeld waar de oorspronkelijke vordering, waarvoor de vaststellingsovereenkomst is gesloten, op ziet. De kantonrechter gaat er, omdat de eisende partij bekend is als kredietverstrekker, voorshands vanuit dat de oorspronkelijke vordering voortkomt uit een kredietovereenkomst. Hoewel de toetsing van een vaststellings- overeenkomst door de rechter in beginsel terughoudend is, strekt naar het oordeel van de kantonrechter de verplichting tot ambtshalve toetsing zich ook uit tot de aan de overeenkomst voorafgaande kredietovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst ziet immers op de betaling van een schuld die is ontstaan door de opeising, beëindiging of niet-nakoming van een consumentenkrediet(overeenkomst). Vorderingen gebaseerd op een dergelijke grondslag dienen door de kantonrechter ambtshalve getoetst te worden. De vaststellingsovereenkomst mag er voorts niet toe leiden dat de consument (stilzwijgend en onvoldoende geïnformeerd) afstand doet van zijn rechten.
2.5.
De kantonrechter vindt voor deze opvatting steun in het arrest van de HR van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1731, betreffende de ambtshalve toetsing aan het consumentenrecht van een vordering tot tenuitvoerlegging van een arbitragebeslissing en in de conclusie van (plaatsvervangend) Procureur-Generaal Wissink, ECLI:NL:PHR:2021:757, pnt. 6.6.): “
Een aantal bepalingen van dwingend recht dient blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad ambtshalve te worden toegepast, ook al betreft het geen bepalingen van openbare orde. Dit berust deels op de eerdergenoemde regel dat de rechter ambtshalve dient na te gaan of de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten het gevorderde kunnen dragen, maar daarbuiten ook op de beschermende strekking van de betreffende wetsbepaling en/of de wens om bij samenloop van Unierecht en (louter) Nederlands recht te geraken tot een hanteerbaar stelsel.” (pnt. 6.7.1.) “
De Richtlijn voorziet (…) in dwingendrechtelijke informatieverplichtingen en vereist doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige sanctionering door het nationale recht.” (pnt. 6.15.) Een en ander “(…)
teneinde een effectieve bescherming van de consument te verzekeren die aan de specifieke omstandigheden van het geval is aangepast(…).” (pnt. 6.19.)
Welke informatie?
2.6.
Op kredietovereenkomsten zijn, afhankelijk van het moment van aangaan van de overeenkomst, de bepalingen van Titel 2A van Boek 7 BW, artikel 4:34 van de Wet op het financiële toezicht (hierna: Wft) en/of de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck (oud)) en de richtlijn van toepassing.
2.7.
Om ambtshalve de kredietovereenkomst te kunnen toetsen moet de eisende partij de navolgende stukken in het geding brengen:
  • de schriftelijke kredietovereenkomst en eventuele bijlagen;
  • de op de kredietovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden;
  • stukken waaruit blijkt dat de gedaagde partij gelet op artikel 33, aanhef en onder c, sub 1, Wck (oud) dan wel 7:77 lid 1, aanhef en onder c, sub 1 BW op de voorgeschreven wijze in gebreke is gesteld en vervolgens het saldo ineens is opgeëist (zie ook: Gerechtshof ’s Hertogenbosch, 11 november 2014, ECLI:NL:GSHE:2014:4678);
  • een toelichting op de wijze waarop de eisende partij heeft voldaan aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen, zoals bedoeld in de artikelen 7:59 tot en met 7:73 BW, artikel 33 lid 1 t/m 5 Wck (oud), en aan de kredietwaardigheidstoets van artikel 8 van de richtlijn en artikel 4:34 Wft.
2.8.
Om de vaststellingsovereenkomst te kunnen toetsen moet de kantonrechter inzicht hebben in de samenstelling van de oorspronkelijke vordering; in hoeverre zijn daarin rente en/of kosten begrepen? Ook wil de kantonrechter antwoord op de vraag in hoeverre het de gedaagde partij duidelijk was wat de gevolgen voor hem zijn van het vastleggen van de (op zich niet ongebruikelijke) betalingsregeling in een vaststellingsovereenkomst. Welke informatie is door de eisende partij daarover verstrekt?
2.9.
Als uiterlijk één dag vóór de dag van de hierna te noemen rolzitting geen stukken op de griffie zijn ontvangen en/of niet om een uitstel is verzocht en ook op de zitting zelf geen stukken ingediend zijn of niet om uitstel is verzocht, vervalt het recht om dit nadien alsnog te doen. De in dit vonnis verleende aanhouding wordt aangemerkt als een eerste uitstel.
2.10.
Indien de eisende partij de hiervoor genoemde stukken niet in het geding brengt, zal de kantonrechter daaraan de gevolgtrekkingen verbinden die zij geraden acht.
2.11.
De zaak wordt verwezen naar de rolzitting.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
stelt de eisende partij in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over hetgeen onder 2.7. en 2.8. is overwogen, te nemen op de rol van
15 juni 2022;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter