Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .
Overwegingen
Deze auto is van mijn vader. Hij moet eigenlijk weer terug naar Bulgarije”.
- Foto’s van een Oostenrijks 10-dagenvignet vanaf 26 juli 2020;
- Een foto van een Bulgaars vignet op het kenteken van het motorrijtuig van 4 augustus 2020 tot 10 augustus 2020;
- Documenten die betrekking hebben op een auto met kenteken [# 2] ;
- Documenten die betrekking hebben op een [merk 2] , al dan niet met kenteken [# 2] ;
- Documenten op naam van [naam 4] , al dan niet betrekking hebbend op een [merk 2] ;
- Een routebeschrijving;
- De vertaling van een ‘certificate of roadworthiness’ die betrekking heeft op een inspectie op 31 augustus 2020 van het motorrijtuig, waarbij als eigenaar staat vermeld [naam 3] , en
- Een verklaring die als volgt luidt:
Geschil11.In geschil is de vraag of verweerder de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en tot de juiste hoogte heeft opgelegd.
Ten tweede brengt eiser het Bvdb naar voren. Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Bvdb, is dat echter uitsluitend van toepassing voor de heffing van de inkomstenbelasting, loonbelasting, vennootschapsbelasting, erfbelasting, schenkbelasting, kansspelbelasting en de bankenbelasting. Dat is de motorrijtuigenbelasting niet zodat ook het Bvdb toepassing mist.
Ten derde stelt eiser een niet nader gemotiveerde schending van “Europese wetgeving”. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de heffing van motorrijtuigenbelasting van een inwoner van Nederland ter zake van een niet in Nederland geregistreerde personenauto waarmee van de weg in Nederland gebruik wordt gemaakt, niet als een met het unierecht strijdige disproportionele heffing worden beschouwd (Hoge Raad 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP3858) en dat er geen grond is om artikel 34, lid 2, tweede volzin, Wet MRB buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 18 VWEU (Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483).
Verder ziet de rechtbank ook geen andere (inter)nationale regeling die in de weg zou kunnen staan aan de onderhavige heffing van motorrijtuigenbelasting in Nederland.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het hoorgesprek met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de deelname aan de zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1 vanwege het gemiddelde gewicht van de zaak).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde verzuimboete;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 639 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten voor een bedrag van € 2.056, en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.