ECLI:NL:RBNHO:2022:2977

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
8840133 CV EXPL 20-8878
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst wegens oneerlijke handelspraktijk en onvoldoende informatieverstrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Kedin Consumenten Financieringen B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij had een vordering ingesteld op basis van een kredietovereenkomst. In een eerder tussenvonnis van 28 juli 2021 was de eisende partij in de gelegenheid gesteld om haar vordering nader toe te lichten, wat zij op 25 augustus 2021 heeft gedaan. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat de kredietovereenkomst onder de bepalingen van titel 7:2A van Boek 7 BW valt en dat de eisende partij niet voldoende informatie heeft verstrekt aan de gedaagde partij over de kosten van het krediet en zijn herroepingsrecht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij weliswaar een kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd, maar dat de informatie over de kosten van het krediet onjuist was. De kredietovereenkomst is vernietigd omdat de gedaagde partij niet op duidelijke wijze is geïnformeerd over de kosten en de afbetalingstermijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het enkel aanvinken van een link naar de algemene voorwaarden niet volstaat en dat de eisende partij in gebreke is gebleven bij het verstrekken van essentiële informatie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eisende partij afgewezen en deze in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van transparante informatieverstrekking in kredietovereenkomsten en de bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8840133 \ CV EXPL 20-8878
Uitspraakdatum: 12 januari 2022
Verstekvonnis in de zaak van:
Kedin Consumenten Financieringen B.V.
gevestigd te Rotterdam
de eisende partij
gemachtigde: Valkenpoort Fiscalisten en Bedrijfsjuristen B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 28 juli 2021 heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 25 augustus 2021 heeft gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 28 juli 2021 is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven ten aanzien van de kredietwaardigheidstoets en de (pre)contractuele informatieverplichtingen.
2.3.
In dat kader heeft de eisende partij bij akte het volgende gesteld. De kredietovereenkomst valt onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW, zodat titel 2A van Boek 7 BW niet van toepassing is. Het gevorderde bedrag bevat geen rente of kosten. De specificatie van de vordering bevat een bedrag aan rente maar dat is ten onrechte vermeld en in de praktijk ook niet gehanteerd. De vordering beslaat niet meer dan de openstaande termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding althans de datum van opeising. De eisende partij heeft niet bedongen dat zij aanspraak kan maken op rente en kosten in geval van niet nakoming. Onbetekenende kosten zijn door de AFM omschreven als niet meer dan 1% van de hoofdsom. Het door de eisende partij in rekening gebrachte bedrag is lager. Er heeft een kredietwaardigheidstoets plaatsgevonden. Er is echter geen verplichting inkomensgegevens vast te leggen omdat het krediet een bedrag onder de € 1.000,00 betreft (artikel 113 lid 1 van het Besluit Gedragstoezicht Financiële ondernemingen). Er heeft wel een BKR-toets plaatsgevonden. Zelfs als de eisende partij haar verplichtingen aangaande de kredietwaardigheidstoets niet (afdoende) zou zijn nagekomen, dan tast dat de rechtsgeldigheid van de privaatrechtelijke rechtshandeling niet aan (artikel 1:23 Wft).
2.5.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Kosten van het krediet
2.6.
In tegenstelling tot hetgeen de eisende partij stelt, heeft zij wel bedongen dat zij aanspraak kan maken op rente en kosten in geval van niet nakoming. In artikel 9 van de kredietovereenkomst staat immers dat de kredietnemer bij niet of niet tijdige betaling van een maandelijkse termijn de wettelijke rente is verschuldigd over deze termijn. In artikel 11 van de kredietovereenkomst is bepaald dat de kredietnemer na de datum van algehele opeising de wettelijke rente verschuldigd is over het gehele uitstaande saldo. Ditzelfde staat in artikel 7 lid 1 van de algemene voorwaarden. In lid 2 van dit artikel staat bovendien dat alle kosten die de eisende partij als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen van de kredietnemer heeft gemaakt voor rekening zijn van de kredietnemer. Deze kosten zijn niet nader omschreven, noch is hier een maximum aan verbonden. Dit betekent dat de eisende partij bij verzuim van de consument een door haar zelf te bepalen bedrag aan kosten, alsmede wettelijke rente in rekening kan brengen. Het bedrag aan rente en kosten kan hoger zijn dan 1% van de hoofdsom. Dat dergelijke kosten in deze zaak niet in rekening zijn gebracht, maakt niet dat deze kosten niet als bedongen kosten in de beoordeling moeten worden meegenomen.
2.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om terug te komen van het oordeel in het tussenvonnis, dat de bepalingen van titel 7:2A van Boek 7 BW op de overeenkomst van toepassing zijn.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen kredietovereenkomst
2.8.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde partij voor het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze is geïnformeerd over de afbetalingstermijn, de kosten van het krediet en zijn herroepingsrecht. Hierbij is ook aangegeven dat het enkel aanvinken van een link naar de algemene voorwaarden niet volstaat. De eisende partij heeft een uitdraai overgelegd van het bestelproces. Hieruit blijkt dat de consument in het bestelproces wordt geïnformeerd over het aantal termijnen. Tevens blijkt hieruit dat om de aanvraag te kunnen afronden, de consument de Europese Standaard informatie (ESIC-formulier) en de kredietvoorwaarden moet downloaden door erop te klikken. Vervolgens moet er een vinkje worden gezet waarmee de consument verklaart deze documenten te hebben gelezen en ermee akkoord te zijn. In het ESIC-formulier staan onder meer ook de duur van de kredietovereenkomst en de maandelijkse termijnen. Tevens staat het herroepingsrecht vermeld. Naar het oordeel van de kantonrechter is de gedaagde partij hiermee voldoende geïnformeerd over de afbetalingstermijn en het herroepingsrecht. Dat geldt echter niet voor de kosten van het krediet, aangezien in het ESIC-formulier de debetrentevoet staat op 0% en tevens staat vermeld dat er geen kosten worden gerekend in geval van betalingsachterstand. Zoals reeds in het tussenvonnis vermeld, strookt dit niet met de algemene voorwaarden.
2.9.
De kantonrechter ziet dus geen reden terug te komen van het oordeel in het tussenvonnis, dat het verstrekken van onjuiste informatie over de kosten van het krediet een oneerlijke handelspraktijk is op grond van artikel 6:193j lid 3 BW.
Kredietwaardigheidstoets
2.10.
Ten aanzien van de kredietwaardigheidstoets heeft de Rechtbank Gelderland in een op dat punt vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBGEL:2021:6428) op 1 december 2021 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De kantonrechter zal vooruitlopend op de beantwoording van die vragen in deze zaak geen oordeel geven, omdat het voor de beslissing in deze zaak niet uitmaakt.
Conclusie
2.11.
Omdat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk wordt de kredietovereenkomst vernietigd. De kantonrechter is het niet met de eisende partij eens dat dit een onevenredige sanctie is, nu de gedaagde partij over een essentieel onderdeel van de overeenkomst, namelijk de kosten van het krediet, niet is geïnformeerd.
2.12.
Omdat de eisende partij de grondslag van haar vordering niet heeft gewijzigd, wordt de vordering afgewezen.
2.13.
De eisende partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gedaagde partij tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter