Overwegingen
Waar gaat het in deze procedure om?
1. Belanghebbende heeft op 5 november 2011 de woonboot in eigendom gekocht voor een bedrag van € 190.000. De woonboot is in 1992 gebouwd en heeft een oppervlakte van 78 m². Belanghebbende huurt bij de woonboot een ligplaats met een stuk grond als tuin. Belanghebbendes ligplaatsvergunning voor de woonboot is door de gemeente Haarlem in het jaar 2018 opgezegd, maar die opzegging bleek onterecht en is daarom later door de gemeente herroepen.
2. Belanghebbende vindt dat de ambtenaar de waarde van de woonboot te hoog heeft vastgesteld. Het gaat volgens haar uitsluitend om de woonboot, dus zonder grond en ligplaats en de woonboot zelf is niet meer dan € 50.000 waard.
3. De ambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woonboot niet te hoog heeft vastgesteld. Hiervoor heeft de ambtenaar verwezen naar een waardeoverzicht (de matrix) met verkooptransacties van drie woonboten die in dezelfde haven zijn gelegen als de woonboot van belanghebbende (de vergelijkingsobjecten). Het gaat om [locatie 2] (transactie van 26 juni 2018 voor € 215.000), [locatie 3] (transactie van 20 juni 2019 voor € 192.500) en [locatie 4] (transactie van 2 juli 2021 voor € 242.500). De ambtenaar heeft verder vijf luchtfoto’s van belanghebbendes ligplaats in het dossier gevoegd. De oudste luchtfoto dateert van 15 oktober 2017 en de nieuwste van 30 maart 2021.
Beoordeling van de waarde
4. De waardering van de woonboot en aanslag RZB zien op de eigenaar van een roerende woonruimte, die duurzaam aan een plaats gebonden is. Belanghebbende heeft dus gelijk als zij zegt dat de gemeente uitsluitend de woonboot moet waarderen, zonder de oppervlakte van de tuingrond en van de ligplaats als voorwerp van de belastingheffing mee te nemen. Dat heeft de gemeente ook gedaan. Op het taxatieverslag en in de matrix staat immers enkel genoemd een opstal, bestaande uit een woonboot van 78 m2 en verder niets. Verder is de woonboot van belanghebbende duurzaam aan een plaats gebonden. De boot ligt in elk geval al sinds 2017 op die vaste plek aan de [locatie 1] , zo tonen de luchtfoto’s aan. Dat betekent dat de gemeente een aanslag RZB kon opleggen die uitsluitend op de woonboot ziet. In wezen is dat dus precies zoals belanghebbende stelt en is dit eigenlijk geen geschilpunt tussen belanghebbende en de ambtenaar.
5. Belanghebbende zegt verder dat er rekening mee gehouden moet worden dat de gemeente de huurovereenkomst van de ligplaats alsnog kan opzeggen, zoals ook is gebeurd in 2018. En bovendien moet elke koper van een woonboot zelf een nieuwe vergunning aanvragen bij de gemeente. Ook is de perceelgrens van de bij de woonboot behorende tuin door de gemeente aangepast. Dit levert allemaal onzekerheid op waarmee kopers rekening zullen houden, volgens belanghebbende. Op vragen van de rechtbank op de zitting heeft de ambtenaar geantwoord dat hij niet anders weet dan dat het beleid is dat de gemeente aan elke nieuwe koper van een woonboot een ligplaatsvergunning verleent. Mocht er al onzekerheid zijn, dan geldt die volgens de ambtenaar ook voor de verkochte vergelijkingsobjecten.
6. Hierover merkt de rechtbank op dat – net als het geval is bij de WOZ-waardering van onroerende woningen – ook bij woonboten de plaats van ligging en andere omgevingsfactoren bij de waardering moeten worden meegenomen. De prijs die iemand voor de woonboot zal willen betalen, wordt namelijk ook bepaald door de plaats en de omgeving van het schip en de verwachtingen die deze koper heeft over de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen. Het is dus de vraag of bij de waardering met eventuele onzekerheden genoeg rekening is gehouden door de ambtenaar.
Wat betreft de ligplaatsvergunning, vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat een potentiële koper daar onzeker over zou zijn. De gemeente verklaart namelijk – en de rechtbank gelooft dat – dat dergelijke vergunningen beleidsmatig nog steeds verleend worden en ook verleend zijn voor verkochte boten in de Waarderhaven. De opzegging van belanghebbendes vergunning was een fout van de gemeente en is dan ook rechtgezet. Dit heeft haar misschien onzeker gemaakt, maar een objectieve grond voor onzekerheid ziet de rechtbank hierin dus niet. De rechtbank is van oordeel dat als er al onzekerheden zouden zijn, daarmee genoeg rekening is gehouden, omdat die dan ook een rol hebben gespeeld bij de verkoop van de woonboten waarmee die van belanghebbende vergeleken wordt.
Wat de tuin betreft heeft verweerder naar de luchtfoto’s verwezen en heeft verklaard dat de perceelgrens ongewijzigd is. Op de foto’s is een omlijning getekend, maar dat is geen officiële kadastergrens. Op een foto met een door een ambtenaar getekende lijn valt natuurlijk niet te zien hoe de perceelgrens loopt en of deze daadwerkelijk ongewijzigd is, maar wel valt te zien dat de indeling van de tuin over de jaren heen er ongeveer gelijk uit ziet en dat het een doorlopende ruimte is (dus zonder dat er een hek geplaatst is). Dit vormt voldoende steun voor de stelling dat er niets gewijzigd is en ook hierover geen onzekerheid te verwachten valt. De omgevingsfactoren voor belanghebbendes woonboot zijn dus niet slechter dan bij de vergelijkingsobjecten.
7. Dat belanghebbendes woonboot een slechtere kwaliteit of staat van onderhoud heeft en slechts € 50.000 waard is, is niet onderbouwd en er is niemand op de zitting verschenen om dat toe te lichten, zodat de rechtbank die enkele stellingen, waar de ambtenaar het niet mee eens is, geen reden vindt voor een waardeverlaging. De woonboot van belanghebbende heeft ten opzichte van [locatie 2] en [locatie 3] bovendien de laagste waarde per kubieke meter gekregen. Daar heeft belanghebbende nog over gezegd dat die woonboten [locatie 2] en [locatie 3] mèt ligplaatsvergunning verkocht zijn. De ambtenaar heeft echter als voorbeeld de koopovereenkomsten van [locatie 3] en [locatie 4] bijgevoegd en daar staat geen verkochte ligplaatsvergunning in. Bovendien zijn die vergunningen, zoals belanghebbende ook zelf opmerkt, niet overdraagbaar zodat ze niet verkocht zouden kunnen worden. Dat de waarde van de verkochte woonboten op zichzelf lager is dan waar de ambtenaar vanuit is gegaan, omdat bij die verkoop óók voor een vergunning betaald is, is dus niet aannemelijk geworden.
8. De ambtenaar heeft met de gegevens van de vergelijkingsobjecten en de daarbij gegeven toelichting over hoe met relevante verschillen rekening is gehouden, ook in het licht van wat namens belanghebbende is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning van de woonboot van € 202.000 niet te hoog is.
9. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dit verzoek toe, omdat de redelijke termijn met afgerond vier maanden is overschreden, te rekenen vanaf de indiening van het bezwaarschrift op 11 maart 2020 tot het doen van deze uitspraak. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met afgerond vier maanden past een vergoeding van € 500. De overschrijding is toe te rekenen aan de ambtenaar omdat hij op 17 december 2020 uitspraak op bezwaar heeft gedaan en daarom dient de ambtenaar dit bedrag te vergoeden.
10. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat belanghebbende geen gelijk krijgt. Belanghebbende krijgt wel een schadevergoeding van
€ 500 omdat de procedure te lang heeft geduurd.
11. Vanwege de toegekende schadevergoeding is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de kosten van het beroep. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en rekening houdend met Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, zal voor het beroepschrift één punt à € 759 worden toegekend, te vermenigvuldigen met een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van de zaak omdat deze proceskostenvergoeding enkel wordt toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. In totaal zal dus € 379,50 aan proceskosten worden toegekend. De ambtenaar moet dan ook het betaalde griffierecht vergoeden.