ECLI:NL:RBNHO:2022:6218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
HAA 21/3339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht in rekening gebrachte aanmaningskosten naheffingen parkeerbelasting, belastingtermijn verstreken, geen onduidelijkheid over einde uitstel en geen nieuw uitstelverzoek gedaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de invorderingsambtenaar van de gemeente Hoorn en een eiser die bezwaar had gemaakt tegen aanmaningskosten die in rekening waren gebracht. De eiser had bij twee afzonderlijke beschikkingen van 27 februari 2021 aanmaningskosten van elk € 8 ontvangen, na het niet betalen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De eiser stelde dat de aanmaningskosten ten onrechte waren opgelegd, omdat er uitstel van betaling was verleend in verband met een bezwaar tegen de naheffingsaanslagen. De rechtbank oordeelde dat het uitstel van betaling was vervallen op het moment dat de uitspraak op bezwaar was gedaan, en dat de eiser niet had gereageerd op de betalingsherinneringen die waren verzonden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van een nieuw uitstelverzoek en dat de aanmaningskosten terecht in rekening waren gebracht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: [gemachtigde])
en

de invorderingsambtenaar van de gemeente Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij twee afzonderlijke beschikkingen van 27 februari 2021 aanmaningskosten in rekening gebracht, elk ter hoogte van € 8.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2021 het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn bij brief van 17 mei 2022 uitgenodigd voor de zittingsbehandeling op 7 juli 2022 te Haarlem. Aangezien de rechtbank bij het voorbereiden van de zaak constateerde dat er geen traceringscode van de aangetekende verzending van de uitnodiging aan de gemachtigde van eiser was genoteerd, heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van eiser, [gemachtigde]. Deze liet de griffier weten dat de uitnodiging in goede orde was ontvangen en verder dat namens eiser niemand naar de zitting zou komen en dat ook eiser zelf niet zou verschijnen. Aangezien de rechtbank dan voor verweerder geen vragen had, heeft de griffier vervolgens telefonisch contact opgenomen met de vertegenwoordiger van verweerder in deze zaak, mr. [naam]. Zij heeft verklaard dat zij dan geen gebruik wilde maken van haar recht om op de zitting te verschijnen.
Aangezien beide partijen van het recht ter zitting te verschijnen hebben afgezien, heeft de rechtbank het vooronderzoek gesloten en is overgegaan tot het doen van uitspraak.

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft aan eiser op 31 oktober 2019 en op 1 november 2019 naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd, elk ten bedrage van € 64,80.
2. Eiser heeft tegen de naheffingsaanslagen bezwaar ingediend en in dit bezwaarschrift heeft eiser tevens verzocht om uitstel van betaling totdat de naheffingsaanslagen onherroepelijk zijn komen vast te staan. Er is uitstel van betaling verleend.
3. De heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn heeft bij uitspraak op bezwaar (in één geschrift) van 15 januari 2020 de bezwaren tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard. Als bijlage bij de uitspraak op bezwaar stuurt verweerder een financieel overzicht per naheffingsaanslag mee. Daarop staat:
“Aanslagbedrag oud € 64,80
Vermindering
€ 0,00
Nieuw aanslagbedrag € 64,80
Betaald € 0,00
Openstaand bedrag * € 64,80
Mocht u gebruik maken van automatische incasso, dan hoeft u niets te doen. Het openstaande bedrag zal worden verdeeld over de resterende incassotermijnen
* Als dit bedrag negatief is wordt het binnen drie weken aan u terugbetaald.”
4. Eiser is tegen de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen bij deze rechtbank in beroep gekomen (procedure met zaaknummer 20/731). In het aan de rechtbank gerichte beroepschrift staat onder punt 18 “Belanghebbende verzoekt om uitstel van betaling voor het bedrag van € 64,80 voor elk van de aanslagen”. Bij uitspraak van deze rechtbank van 19 maart 2021 is het beroep ongegrond verklaard. In de uitspraak staat dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen over het verzoek tot uitstel van betaling (punt 16).
5. Op 30 januari 2021 heeft verweerder twee kosteloze herinneringen verzonden aan eiser dat de naheffingsaanslagen nog niet zijn betaald en dat er binnen 14 dagen kan worden betaald. Daarin staat ook vermeld dat indien eiser niet betaalt, er een aanmaning volgt en dat daarvoor aanmaningskosten betaald moeten worden.
6. Op 27 februari 2021 heeft verweerder twee aanmaningen verzonden in verband met het niet betalen van de naheffingsaanslag en is er twee keer € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

Geschil7. In geschil is of terecht aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.

8. Eiser stelt dat de aanmaningskosten ten onrechte in rekening zijn gebracht. Kortgezegd om de redenen dat in verband met het bezwaar uitstel van betaling is verleend en hij niet conform de vereisten op de hoogte is gebracht van het vervallen daarvan en ook omdat hij in beroep opnieuw om uitstel heeft verzocht en op dat verzoek niet is beslist en ook geen andere reactie is gekomen. Eiser beroept zich op de doorzendplicht van artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelt dat er geen sprake is van misbruik van recht.
9. Verweerder stelt - samengevat - dat eiser en zijn gemachtigde naheffingsaanslagen parkeerbelasting uitlokken en proberen met procedures daarover zoveel mogelijk geld aan dwangsommen en proceskostenvergoedingen binnen te slepen (zie rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 maart 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1103). Het gevolg moet zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is. Inhoudelijk betoogt verweerder dat de aanmaningkosten terecht in rekening zijn gebracht. Met het doen van de uitspraken op bezwaar is het uitstel vervallen en eiser wist dat heel goed. Het op verdekte wijze via een beroepschrift verzoeken om uitstel is niet juist.
Beoordeling van het geschil
Aanmaningskosten
10. Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet vindt de invordering van gemeentelijke belastingen plaats met toepassing van de Invorderingswet 1990 (IW) en de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet). Aan degene die in gebreke is gebleven om het verschuldigde tijdig te betalen, kunnen vervolgingskosten, waaronder aanmaningskosten, in rekening worden gebracht (artikelen 1 en 2 van de Kostenwet).
11. De belastingbetalingsverplichting wordt niet geschorst door de indiening van een bezwaar- of beroepschrift inzake een belastingaanslag (artikel 9, lid 12, van de IW).
12. Gedurende een verleend uitstel van betaling, is iemand niet in gebreke met de betaling en worden geen aanmaningskosten in rekening gebracht. Daartoe kunnen voorwaarden worden gesteld (artikel 25 IW). In de Leidraad invordering gemeentelijke belastingen 2012 van Gemeente Hoorn (de Leidraad) staat:

25.1.1. Houding van de invorderingsambtenaar tijdens behandeling verzoek om uitstelGedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt de invorderingsambtenaar overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek is toegewezen.
[…]
25.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel
Als de invorderingsambtenaar uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.
Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de invorderingsambtenaar de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.
[…]
25.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag
De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag door middel van een bezwaarschrift kenbaar maken. Een in verband daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de invorderingsambtenaar verlenen tot het moment waarop de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaarschrift doet. Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.
[…]
25.2.2. Bezwaar- en beroepschrift gelden niet als verzoek om uitstel
[…]
Een beroepschrift tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift en een ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie tegen een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak, gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling indienen bij de invorderingsambtenaar.”
13. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de naheffingsaanslagen gestelde betalingstermijn verstreken was. Het gaat erom of eiser zich kan blijven beroepen op het voor het bezwaar verleende uitstel, dan wel of hij bij het instellen van beroep een nieuw verzoek tot uitstel van betaling gedaan waaraan verweerder gevolg had moeten geven.
14. Wat betreft het voor het bezwaar verleende uitstel beroept eiser zich erop dat verweerder op grond van artikel 25.1.6 van de Leidraad verplicht was om eiser schriftelijk op de hoogte te brengen van het vervallen uitstel onder opgaaf van redenen en dat dit niet gebeurd is. Dat niet op de betalingsherinnering gereageerd is, komt omdat daartegen geen bezwaar gemaakt kan worden, aldus eiser. Verweerder stelt dat een uitstel dat vanwege een bezwaar verleend is, uitsluitend verleend kan worden tot het moment waarop uitspraak op bezwaar is gedaan. Verweerder voegt daaraan toe dat dat eiser/ zijn gemachtigde goed weet hoe de procedureregels luiden. Het had voor de hand gelegen dat eiser bij onduidelijkheid daarover op de betalingsherinnering gereageerd had.
De rechtbank constateert dat op grond van de Leidraad het uitstel van rechtswege is vervallen bij het doen van uitspraak op bezwaar. De vraag of de vereiste mededeling is gedaan staat daar in principe los van. Ten aanzien van die mededeling overweegt de rechtbank als volgt. Bij de uitspraak op bezwaar is het financieel overzicht van de openstaande bedragen gevoegd, met daarbij vermeld hoe betaald kan worden en dat iemand bij een verleende incasso niets hoeft te doen. Voor de goede verstaander, en zo moet de gemachtigde die met deze materie veelvuldig bezig is beschouwd worden, is duidelijk dat het uitstel dus door het doen van die uitspraak is vervallen en dat er betaald moet gaan worden. In de stukken van het geding en in de gang van zaken na het doen van uitspraak op bezwaar, is geen andersluidende aanwijzing te vinden. In tegendeel, uit het niet reageren op de kostenloze betalingsherinnering, valt ook op te maken dat de gemachtigde helemaal niet verrast was dat er geen uitstel meer gold. Als al vereist is dat er een meer letterlijke mededeling over het vervallen zijn van uitstel gedaan zou worden, dan moet in het onderhavige geval aan het achterwege blijven daarvan geen gevolg worden verbonden, omdat niet aannemelijk is dat daarover bij de gemachtigde onduidelijkheid bestond.
15. Wat betreft het verzoek in het beroepschrift beroept eiser zich erop dat dit verzoek op grond van artikel 2:3 van de Awb door de heffingsambtenaar had moeten worden doorgezonden aan verweerder. Als het verzoek niet aan de daarvoor geldende vereisten voldeed, dan had eiser de gelegenheid moeten krijgen om de verzuimen te herstellen. Verweerder betoogt dat eiser een afzonderlijk, aan de ontvanger gericht verzoek had moeten indienen en dat hij dat niet heeft gedaan.
De vraag of er bij het indienen van beroep een uitstelverzoek is gedaan dat aan het in rekening brengen van aanmaningskosten in de weg staat, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Het instellen van beroep heeft op zichzelf geen schorsende werking voor de betaling (artikel 9, lid 12, IW) en op grond van de Leidraad (artikel 25.2.2) had eiser naast het beroepschrift een nieuw en afzonderlijk uitstelverzoek aan de ontvanger moeten richten. Dat heeft hij niet gedaan. De doorzendplicht van artikel 2:3 Awb geldt niet voor het beroepschrift, omdat dit aan de rechtbank is gericht en gezonden en niet aan de heffingsambtenaar. De rechtbank was ook niet gehouden om het beroepschrift door te zenden aan de invorderingsambtenaar, omdat het is ingediend bij de bevoegde instantie (de rechtbank) en het daarin opgenomen uitstelverzoek niet kan worden aangemerkt als een bij een onbevoegde instantie ingediend bezwaar- of beroepschrift (zie Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1079). Overigens heeft eiser bij de behandeling van de zaak waar dat beroepschrift op zag, verklaard dat de rechtbank geen beslissing hoefde te nemen over het verzoek tot uitstel van betaling en heeft eiser het standpunt van de doorzendplicht dus laten varen of niet ingenomen. Er geldt dus geen doorzendplicht voor het uitstelverzoek en er is geen wettelijke grondslag op grond waarvan het bij de verkeerde instantie indienen van het uitstelverzoek valt aan te merken als verzuim waarvoor de gelegenheid tot herstel moet worden geboden.
16. Ten overvloede overweegt het de rechtbank dat zij niet bevoegd is te oordelen over het beleid van gemeente Hoorn over het verlenen van uitstel van betaling; daartoe is uitsluitend de civiele rechter bevoegd (zie HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735). De rechtbank treedt daarom evenmin in de vraag of belanghebbende al dan niet in aanmerking kwam voor uitstel van betaling hangende het beroep.
Misbruik van recht
17. Verweerder stelt dat eiser zijn procesrecht misbruikt. Het gevolg daarvan moet volgens verweerder zijn dat eiser niet-ontvankelijk verklaard wordt in zijn beroep. Een ander belang of gevolg heeft verweerder niet vermeld. Dit standpunt is dus niet verderstrekkend dan het andere standpunt van verweerder dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht en dat het beroep daarom ongegrond verklaard moet worden. De rechtbank kan daarom volstaan met de behandeling van het fiscaal-inhoudelijke geschil over de aanmaningskosten, zoals hierboven gedaan.
Slotsom
18. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.