ECLI:NL:RBNHO:2022:6306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
22.009963
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek veroordeelde gegrond verklaard wegens gebrek aan recidivegevaar en geldige rijbewijs

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. Het bezwaarschrift, ingediend op 4 mei 2022, werd behandeld in besloten raadkamer op 11 juli 2022. De veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.C. Verlaan, was niet verschenen. Het bezwaar richtte zich tegen de afname van DNA-materiaal, dat op 20 april 2022 was afgenomen op bevel van de officier van justitie. De advocaat voerde aan dat de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet DNA van toepassing was, omdat het DNA-onderzoek niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van het misdrijf waarvoor de veroordeelde was veroordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde niet relevant was voor de opsporing van het misdrijf, dat betrekking had op het gebruik van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank nam in overweging dat de veroordeelde inmiddels beschikte over een geldig Nederlands rijbewijs en dat er geen aanwijzingen waren voor recidivegevaar. De officier van justitie had betoogd dat het DNA-onderzoek wel degelijk van belang kon zijn, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift gegrond en beval zij de officier van justitie om het afgenomen celmateriaal te vernietigen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. S. Jongeling, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : [parketnummer]
raadkamernummer : 22-009963
datum : 18 juli 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[betrokkene]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ter dezer zake woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam (De Cuserstraat 93, 1081 CN Amsterdam),
hierna te noemen: veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 4 mei 2022 ter griffie van de rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 juli 2022 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de advocaat van veroordeelde, mr. M.J.C. Verlaan, en de officier van justitie gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde.
Op bevel van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland van 17 maart 2022 is, ten behoeve hiervan, op 20 april 2022 bij veroordeelde celmateriaal afgenomen.
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet DNA.
De advocaat van veroordeelde heeft in raadkamer het bezwaarschrift nader toegelicht en daarbij verwezen naar uitspraken van de rechtbanken Amsterdam en Den Haag (ECLI:NL:RBAMS:2021:6399 en ECLI:NL:RBDHA:2019:1771).
Kijkend naar het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld – artikel 231 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht – kan het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde niet van betekenis zijn voor, met name, de opsporing.
Daarbij heeft de advocaat ook gewezen op de concrete omstandigheden van het geval. Veroordeelde had een vals rijbewijs van Zweden voorhanden, terwijl hij de beschikking had over een echt en geldig rijbewijs van de Verenigde Arabische Emiraten. Veroordeelde heeft niet gefraudeerd met zijn identiteit. Bovendien heeft veroordeelde inmiddels de beschikking over (ook) een Nederlands rijbewijs. Er is dan ook geen recidivegevaar.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
Naar de mening van de officier van justitie doen de uitzonderingsgronden van de Wet DNA zich niet voor. Dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde wel degelijk ook van belang kan zijn voor de opsporing van feiten soortgelijk aan dat
waarvoor veroordeelde is veroordeeld, blijkt onder meer uit een uitspraak van
de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:4203).

Beoordeling

Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De rechtbank is ook bevoegd om van het bezwaarschrift kennis te nemen.
Bij vonnis van 9 maart 2022 is veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Daarbij is bewezen verklaard dat veroordeelde opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals reisdocument/identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht/identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang.
Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA-materiaal van veroordeelde van
17 maart 2022 is gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA.
Veroordeelde heeft op 20 april 2022 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek.
Uitgangspunt van de Wet DNA is dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid onder a en b genoemde – en volgens de Hoge Raad beperkt uit te leggen – uitzonderingen voordoet.
De uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet DNA doet zich niet voor.
De rechtbank dient op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet DNA te beoordelen of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Naar het oordeel van de rechtbank speelt DNA-onderzoek bij met name de opsporing van valsheiddelicten als artikel 231 Sr een (zeer) geringe rol. Anders dan bijvoorbeeld dacty-onderzoek (vingerafdrukken), komt de rechtbank DNA-onderzoek in dergelijke dossiers zelden tegen. De door de officier van justitie genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat veroordeelde, naast het feit waarvoor hij op 9 maart 2022 is veroordeeld, enkel met justitie in aanraking is gekomen ter zake van (kort gezegd) het rijden zonder een in Nederland geldig rijbewijs en dat veroordeelde, naar onweersproken is gesteld, inmiddels de beschikking heeft over een geldig Nederlands rijbewijs. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor recidivegevaar.
Gelet op deze concrete feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet DNA zich voordoet. Het bezwaarschrift zal daarom gegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. S. Jongeling, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022.