L. ONDERTEKENING
Aldus verricht naar beste kennis en wetenschap, opgemaakt te Arnhem op 21-4-2020.
[handtekening] [handtekening]
E.M.J. Brandsen E. Oostlander
Phydias Phydias”
4. Onder meer in de brief waarbij het taxatierapport van Phydias BV aan verweerder is overgelegd, heeft de gemachtigde van eiser verweerder verzocht om, als niet volledig aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, “de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen heeft verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
5. Verweerder heeft aan de gemachtigde van eiser in de bezwaarfase grondstaffels en taxatiekaarten met KOUDV-factoren toegezonden van de vergelijkingsobjecten die zijn genoemd in het voor de hoorzitting aan eiser verstrekte taxatieverslag. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder verwezen naar het gerealiseerde verkoopcijfer voor een object dat niet in het taxatieverslag is genoemd, te weten [adres 4] . Van dit object heeft verweerder niet voorafgaand aan de hoorzitting een grondstaffel en een taxatiekaart verstrekt.
6. Verweerder heeft een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Er is geen vergoeding toegekend voor het taxatierapport.
7. Eiser voert in beroep aan dat de door verweerder toegekende kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag is. Voor het taxatierapport van Brandsen en Oostlander van Phydias BV dient nog een bedrag € 128,26 te worden vergoed (2 uur x € 53, vermeerderd met btw). Daarnaast kan de waarde van de woning op de peildatum volgens eiser niet hoger zijn dan € 616.000 en had verweerder de grondstaffel en taxatiekaart met KOUDV-factoren moeten verstrekken van de referentieverkoop die voor het eerst in de uitspraak op bezwaar is genoemd. Ten slotte heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg.
8. Verweerder meent dat het verzoek van eiser om vergoeding van deskundigenkosten terecht is afgewezen, onder verwijzing naar een uitspraak van het Tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (hierna: NRVT) van 14 januari 2021, onder meer inhoudende een schorsing van – aldus verweerder – Brandsen vanwege het uitbrengen van taxatierapporten die niet aan de regels dan wel standaarden van de NRVT voldoen. Verder acht verweerder de waarde van de woning, als verminderd bij uitspraak op bezwaar, niet te laag vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Proceskostenvergoeding in bezwaar
9. Kosten voor het inschakelen van een taxateur die taxatierapport heeft uitgebracht in een bezwaar- of beroepsprocedure betreffende een beschikking op grond van de Wet WOZ, zijn in beginsel deskundigenkosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Dat lijdt in elk geval uitzondering als de beweerdelijke taxateur niet een deskundige is, als het uitgebrachte taxatierapport niet als een verslag is aan te merken of als het inschakelen van de deskundige in een voorkomend geval niet redelijk is.
10. In het standpunt van eiser ligt de stelling besloten dat het in bezwaar ingebrachte taxatierapport van Brandsen en Oostlander het verslag van een deskundige is en dat het inschakelen Brandsen en Oostlander redelijk was. Verder heeft hij ter zitting gesteld dat de schorsing van Brandsen in de door verweerder gereleveerde uitspraak van het Tuchtcollege van het NRVT in hoger beroep een berisping is geworden.
11. Naar de rechtbank begrijpt is het standpunt van verweerder dat het taxatierapport van Brandsen en Oostlander niet het verslag van een deskundige is, omdat Brandsen zich niet aan de regels van de NRVT heeft gehouden en omdat het in deze zaak overgelegde taxatierapport in zoverre eveneens tekortschiet (‘knip-en-plakwerk’). Voor het geval het ervoor moet worden gehouden dat het taxatierapport wel het verslag van een deskundige is, heeft verweerder niet bestreden dat het inschakelen van Brandsen en Oostlander door eiser redelijk was.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat een taxateur regels van de NRVT niet heeft nageleefd of dat een door hem ondertekend taxatierapport niet aan de eisen voldoet die de NRVT aan taxatierapporten stelt, brengt nog niet mee dat hij niet (meer) een deskundige is op het gebied van taxaties. Dit alleen al omdat ook een taxateur die niet als register taxateur aan regels van de NRVT is gebonden, een deskundige kan zijn. Voor het overige heeft verweerder onvoldoende de gestelde deskundigheid van Brandsen betwist, die kennelijk over de kwalificaties beschikt om register taxateur te zijn. Het betoog van verweerder faalt daarom voor zover het inhoudt dat Brandsen niet een deskundige is.
13. Verweerder kan wel worden toegegeven dat eiser in redelijkheid niet heeft kunnen verwachten dat het overleggen van het taxatierapport van Brandsen en Oostlander aan een voor hem gunstige afloop van de bezwaarschriftprocedure zou bijdragen. Het taxatierapport houdt welbeschouwd namelijk weinig meer in dan een bewering van de ondertekenaars dat de woning op de peildatum € 616.000 waard was. De onderbouwing is een verwijzing naar de verkoopprijzen van twee referentieobjecten, waarvan, net als van de woning, maar heel summier kenmerken zijn opgenomen. Afgezien van twee satellietfoto’s en drie vage foto’s uit de straat van de woning, alles ogenschijnlijk van Google Maps afkomstig, bestaat het taxatierapport voor het overige uit algemeenheden, te weten een uitgebreide weergave van ‘algemene uitgangspunten’, ‘waardebegrippen en overige begrippen’ en doorgaans feitelijke jurisprudentie waaruit ten onrechte algemene conclusies worden getrokken (bijvoorbeeld dat ligging bij een UMTS-mast steeds leidt tot een 5% lagere waarde van een woning).
14. Anders dan verweerder in wezen betoogt, rechtvaardigt de omstandigheid dat de in het taxatierapport vermelde waarde van de woning niet of nauwelijks wordt onderbouwd, echter nog niet de gevolgtrekking dat het rapport niet een verslag (van een deskundige) is. Wel ligt het in de rede dat aan het deskundigenoordeel in het taxatierapport geen gewicht is gehecht bij de heroverweging in de bezwaarfase, zoals de rechtbank ook in dit beroep aan het taxatierapport voorbij zal gaan. Dat is echter niet relevant. Bij de beoordeling of recht bestaat op toekenning van een vergoeding van deskundigenkosten mag namelijk niet de eis worden gesteld dat (het verslag van) de deskundige daadwerkelijk aan een voor eiser gunstige afloop heeft bijgedragen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1382). 15. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat verweerder bij zijn uitspraak op bezwaar ten onrechte niet een vergoeding aan eiser heeft toegekend voor kosten van een deskundige, te weten een taxateur. Bij deze stand van het geding is niet in geschil dat de te vergoeden kosten € 128,26 belopen.
Informatievoorziening in de bezwaarfase
16. Verweerder hoefde in de bezwaarfase niet grondstaffels en taxatiekaarten een de gemachtigde van eiser toe te zenden. Een dergelijke verplichting vloeit niet voort uit artikel 6:17 van de Awb, artikel 7:4 van de Awb en/of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ (zie Hof Amsterdam 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, rechtsoverwegingen 5.4.1-5.4.13 en 5.5.1-5.5.18). De beroepsgrond van eiser over de informatievoorziening door verweerder in de bezwaarfase slaagt daarom niet. 17. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de woning heeft verweerder in beroep een ‘matrix’ overgelegd. Daaruit volgt dat verweerder tot een waarde van € 630.975 komt door uit te gaan van een waarde per kubieke meter woonruimte van € 555, een waarde per vierkante meter perceel van € 383 en een dakkapel van € 4.000. Ter vergelijking zijn daarnaast de voor [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] gerealiseerde verkoopprijzen herleid tot waarden per kubieke meter woonruimte en waarden per vierkante meter kavel op de peildatum 1 januari 2019. Deze laatste waarden zijn lager dan de waarden waarvan is uitgegaan voor de woning, te weten € 597 tot € 626 per m3 woonruimte en € 384 tot € 404 per m2 kavel. Verweerder erkent dat de voorzieningen van de woning gedateerd zijn. Verder stelt hij dat [adres 2] en [adres 3] na aankoop zijn verbouwd.
18. Gelet op de gerealiseerde verkoopprijzen voor de referenties die zijn genoemd in de matrix van verweerder, acht de rechtbank een waarde van de woning op de peildatum van ten minste € 630.000 aannemelijk. De matrix maakt inzichtelijk dat die waarde aan de lage kant ligt in verhouding tot de gerealiseerde verkoopprijzen voor de referenties, die qua type, bouwjaar, inhoud, perceelgrootte en ligging goed tot zeer goed met de woning vergelijkbaar zijn. De rechtbank acht aldus voldoende rekening gehouden met de relatief gedateerde staat van de voorzieningen (keuken, badkamer, sanitair) in de woning. Ook de omstandigheid dat de ligging van de referentie [adres 2] iets mooier is dan die van de woning (achter aan het water, maar voor tegenover een appartementencomplex), is van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen. Datzelfde geldt voor hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd en ingebracht, zoals het taxatierapport van Brandsen en Oostlander, dat niet wezenlijk meer is dan een bewering over de waarde van de woning (zie hiervoor).
19. De klacht van eiser dat de door verweerder gehanteerde index om de verkoopcijfers van de referentieobjecten naar de peildatum te vertalen niet inzichtelijk is en niet is onderbouwd, kan op zichzelf beschouwd niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Slechts de voor de woning vastgestelde eindwaarde ligt namelijk ter beoordeling voor. Daar komt bij dat verweerder in het voordeel van eiser van een zeer lage waardestijging uitgegaan (omgerekend minder dan vijf percent op jaarbasis in 2018) en in het geval van de verkoop van [adres 2] , die in oktober 2018 is verkocht, per abuis zelfs van een waardedaling.
20. Evenmin bestaat een zelfstandige verplichting voor verweerder om inzichtelijk te maken hoe een mindere staat van een object zich precies vertaalt in de waarde daarvan of van een deel daarvan. Bijvoorbeeld dat gedateerde voorzieningen meebrengen dat de waarde van de opstal tien percent lager wordt. Ook hier geldt dat het de eindwaarde is die voorligt ter beoordeling.
Verzoek vergoeding immateriële schade
21. Het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade dient te worden toegewezen, omdat deze uitspraak niet binnen een redelijke termijn wordt gedaan; sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 20 maart 2020 zijn meer dan twee jaar verstreken. Bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor een langere redelijke termijn, doen zich niet voor. Bij de gegeven overschrijding van de redelijke termijn van afgerond vijf maanden past een vergoeding van € 500. Omdat daarvan afgerond een maand aan de bezwaarfase is toe te rekenen, dient verweerder (1/5e deel =) € 100 te vergoeden en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) de resterende € 400.
22. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
23. Aanleiding bestaat verweerder en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten, te weten die voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank op grond van het Besluit vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Zowel verweerder als de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) dient de helft van dit bedrag (€ 759) te vergoeden. Voor de vergoeding van het griffierecht geldt hetzelfde (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.14.2).