ECLI:NL:RBNHO:2022:6867

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
HAA 21/534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen om bepaalde documenten openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had in 2020 verzocht om alle documenten met betrekking tot de stichting Jeugd- en jongerenwerk, maar het college stelde dat alle relevante documenten al openbaar waren gemaakt. Eiseres betwijfelde dit en voerde aan dat er nog documenten ontbraken, waaronder stukken van vóór 23 mei 2002. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende onderzoek heeft verricht naar de verzochte documenten en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er nog documenten onder het college rusten. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de hoogte van de toegekende proceskosten in de bezwaarfase niet correct was. Eiseres had recht op een hogere vergoeding, omdat het college in de bezwaarfase documenten had openbaar gemaakt die eerder niet waren verstrekt. De rechtbank heeft het bestreden besluit op dit punt vernietigd en de proceskosten vastgesteld op € 1.050,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 181,- aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] / [eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. V. Leijh-Dentos),
en

het college van burgemeester en wethouders va de gemeente Schagen, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Dikken).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek van eiseres om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) alle documenten met betrekking tot de stichting Jeugd- en jongerenwerk [# 1], gevestigd aan de [locatie 1] te [woonplaats] (hierna: [# 1]) aan haar te doen toekomen, een aantal documenten openbaar gemaakt.
In aanvullende besluiten van 19 augustus 2020 en 22 oktober 2020 heeft verweerder nog een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder in navolging van het advies van de bezwarenadvies commissie (de commissie) het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het gewijzigde besluit van 22 oktober 2020 in stand gelaten en aan eiseres proceskosten ter hoogte van € 525,- doen toekomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 oktober 2021 een verweerschrift doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden, door een skype verbinding op 29 oktober 2021. Namens eiseres is de heer [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting is het onderzoek niet gesloten omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven nog een aantal onderzoekshandelingen op verzoek van de rechtbank te willen doen.
Verweerder heeft op 6 december 2021 schriftelijk gereageerd en daarbij een viertal verklaringen overgelegd. Eiseres heeft op 22 februari 2022 hierop gereageerd en verzocht het onderzoek op de zitting voort te zetten.
Verweerder heeft op 17 maart 2020 op de reactie van eiseres gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek ter zitting op 23 juni 2022 voortgezet. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een kantoorgenoot mr. Mol. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en ook was de heer A. Visser, strategisch adviseur I&A namens verweerder aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres, waarvan de heer [naam 1] eigenaar is, exploiteert aan de [locatie 2] te [woonplaats] een hotel/pension [hotel].
Op 50 meter afstand van [hotel] is de jeugdvereniging [# 1] gelegen. Aan [# 1] is door verweerder een drank en horecavergunning verstrekt. Vanaf 1993 zijn er klachten van omwonenden geweest omdat [# 1] regelmatig feesten en partijen organiseerde en er sprake was van geluidsoverlast.
In het Wob-verzoek van 6 maart 2020 is door eiseres gevraagd om alle informatie en/of correspondentie openbaar te maken met betrekking tot [# 1], daaronder in ieder geval begrepen alle stukken documenten inzake:
- afspraken en correspondentie met de gemeente over de (para)commerciële exploitatie van het gebouw waarin [# 1] is gevestigd / het terrein rondom het gebouw;
- verleende omgevings-/exploitatie-/evenementenvergunningen;
- aanvragen voor omgevings-/exploitatie-/evenementenvergunningen;
- weigeringsbesluiten van aangevraagde omgevings-/exploitatie-/evenementenvergunningen;
- handhavingsbesluiten en/of voornemens tot handhaving;
- meldingen van overlast veroorzaakt op het terrein van [# 1].
In het primaire besluit van 26 mei 2020 heeft verweerder een groot aantal documenten openbaar gemaakt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat verweerder volgens eiseres niet alle documenten heeft verstrekt. Er zijn volgens eiseres namelijk geen documenten verstrekt van vóór 23 mei 2002, terwijl die er wel moeten zijn. Verweerder diende ook de archieven te raadplegen. Ook de verstrekte informatie van na 23 mei 2002 is volgens eiseres onvolledig.
In een aanvullend besluit van 19 augustus 2020 heeft verweerder aangegeven dat na het bezwaar nogmaals is gezocht naar documenten door de individuele ambtenaren die betrokken kunnen zijn geweest bij [# 1] te laten zoeken in hun persoonlijke digitale mappen. De aangetroffen documenten zijn alsnog openbaar gemaakt.
Eiseres heeft verweerder op 28 augustus 2020 bericht dat zij het bezwaar handhaaft omdat nog steeds documenten ontbreken, te weten informatie van vóór 23 mei 2002, e-mail correspondentie tussen de burgemeester en wethouders, informatie over een buurtonderzoek naar aanleiding van de verplaatsing van [# 1] en bezwaren van omwonenden van de nieuwe locatie.
In het aanvullend besluit van 22 oktober 2020 heeft verweerder aangegeven nogmaals te hebben gezocht naar documenten. Wederom zijn individuele ambtenaren benaderd en ook de burgemeester en de door eiseres genoemde wethouders. Ook is er contact geweest met het regionaal archief in Alkmaar en een extern archief in Kampen. Verweerder heeft het volgende alsnog openbaar gemaakt: een dossier van een beroepszaak van eiseres tegen de gemeente Zijpe, het buurtonderzoek en de bezwaren van omwonenden. Ook zijn documenten aangetroffen over de privatisering van [# 1] en de verbouwing van het pand. Ten slotte zijn documenten gevonden die zien op klachten van de heer [naam 1] vanaf het jaar 2005. Deze documenten worden ook openbaar gemaakt.
Eiseres heeft op 12 november 2020 verweerder bericht het bezwaar toch te handhaven omdat het dossier nog steeds niet compleet is. Zo zijn geen stukken verstrekt die zijn opgesteld door de advocaten in de procedure die in 2000 speelde tussen eiseres en verweerder. Ook noemt eiseres in een bijlage dossierstukken uit de procedure in 2000 bij de rechtbank.
Op 17 december 2020 heeft de commissie haar advies uitgebracht.
Bij brief van 4 januari 2021 heeft eiseres verweerder gevraagd om uitbetaling van de proceskosten ter hoogte van € 1.050,-. Vervolgens heeft eiseres op 21 januari 2021 aangegeven dat zij weliswaar € 525,- heeft ontvangen, maar het nog openstaande bedrag van € 525,- nog niet.
Verweerder heeft ten slotte op 5 februari 2021 per brief aangegeven dat de op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekende proceskosten niet € 1.050,- maar 525,- bedraagt.
Toetsingskader
2. Uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstellig tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaalde document toch onder het bestuursorgaan rust. Het bestuursorgaan moet daarbij wel inzichtelijk maken op welke wijze het naar de verzochte documenten heeft gezocht [2] .
De standpunten van partijen
3. Eiseres stelt zich (samengevat) op het standpunt dat verweerder naar aanleiding van haar Wob-verzoek onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Deze onderzoeksplicht is het uitgangspunt bij de Wob. Ook heeft eiseres in beroep een achttal documenten overgelegd die wel onder het Wob-verzoek vallen, maar niet door verweerder zijn gevonden en openbaar zijn gemaakt. Daaruit blijkt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat alle gevonden stukken die onder het Wob-verzoek van eiseres vallen, zijn overgelegd. In bezwaar heeft verweerder nogmaals bij de betroken ambtenaren gevraagd om stukken over te leggen die niet eerder zijn overgelegd. Daarnaast is ook een dergelijk verzoek gedaan aan de burgemeester en wethouder en aan de voormalig wethouder Kruit. Ook zijn stukken opgevraagd bij het extern archief te Kampen en het Regionaal archief te Alkmaar. Ten slotte is het zaaksysteem geraadpleegd en de persoonlijke e-mailboxen en digitale mappen onder gebruikmaking van de zoektermen “[naam 1]” en “[# 1]”. In bezwaar zijn nog eens 1000 pagina’s aan stukken overlegd. Verweerder meent dat daarmee al het mogelijke is gedaan om alle aanwezige stukken te achterhalen. Het is daarom aan eiseres om aannemelijk te maken dat er toch nog documenten zijn die zich bij verweerder bevinden. Ten aanzien van de in beroep door eiseres overgelegde documenten stelt verweerder dat deze documenten wel door verweerder al openbaar zijn gemaakt.
3.3
Tijdens de zitting op 29 oktober 2021 heeft verweerder aangegeven de volgende onderzoekshandelingen op verzoek van de rechtbank nog te zullen verrichten:
Verweerder zal nagaan of een lijst bestaat met de dossiers, dan wel stukken die zijn vernietigd, al dan niet wegens het verlopen van de bewaartermijn. Zo ja, dan zal verweerder doorgeven welke op het dit Wob-verzoek betrekking hebbende dossiers dan wel stukken zijn vernietigd. Zo nee, dan zal verweerder toelichten waarom niet.
Verweerder zal ook nagaan of contact kan worden opgenomen met de voormalig wethouder Bouwes en of de e-mail correspondentie van deze voormalig wethouder uit 2014 bewaard is gebleven.
Verweerder zal ook aan de wethouder van de Veek (van der Veek) vragen of hij schriftelijk kan aangeven welke onderzoeksacties hij heeft verricht binnen zijn e-mailbox (of anderszins) om te voldoen aan het wob-verzoek.
3.4
In de reactie van 6 december 2021 heeft verweerder aangegeven dat er archiefvernietigingslijsten aanwezig zijn bij verweerder die aangeven welke dossiers zijn vernietigd. Deze zijn vanaf 1990 handmatig doorgenomen door een ambtenaar en op de vernietigingslijsten komen geen dossiers over [# 1] naar voren die vernietigd zijn. Ook heeft verweerder een verklaring van Bouwes overgelegd waarin hij aangeeft dat hij misschien correspondentie per mail via zijn gemeentelijke computer heeft gehad met de heer [naam 1], dat hij niets meer in privébezit heeft en dat zijn werkcomputer bij pensionering is ingenomen. Voorts heeft verweerder een verklaring overgelegd van de strategisch adviseur I&A, de heer A. Visser, waaruit volgt dat in het e-mail account van Bouwes alleen nog een beperkt aantal e-mails is terug gevonden, namelijk van de periode november 2014 tot en met juli 2015. Daartussen is geen correspondentie over [# 1] aangetroffen. Ook zijn e-mail berichten aangetroffen welke zijn verstuurd naar of verzonden vanaf het privé emailadres van wethouder Bouwes. Ook daartussen zaten geen e-mails over [# 1]. Ten slotte is een verklaring van Van der Veek overgelegd waarin hij aangeeft in zijn mailbox naar documenten te hebben gezocht door middel van zoektermen zoals “[naam 1]”, “Hotel [hotel]” en “[# 1]”. Daarbij zijn een zevental e-mails aangetroffen de al openbaar waren gemaakt.
3.5
Eiseres heeft in haar reactie van 22 februari 2022 gesteld dat verweerder ten onrechte niet de selectielijsten heeft onderzocht maar alleen de vernietigingslijsten. Ook heeft verweerder geen verklaring gegeven voor het ontbreken van documenten over [# 1] op deze lijsten. Ook is volstrekt onduidelijk op basis van welke criteria de archiefbeheerder het onderzoek heeft uitgevoerd, waardoor niet duidelijk is of het onderzoek volledig is geweest en of de beheerder wel wist welke zoektermen relevant zijn. Eiseres acht het volstrekt ongeloofwaardig dat er enkel emailberichten van november 2014 tot en met juli 2015 bewaard zijn gebleven van Bouwes. Zijn computer is bij pensionering met een specialist van I&A afgesloten en volgens de archiefbeheerder is geen informatie over [# 1] vernietigd. Dat er zo weinig gevonden is, komt of door ontoereikend zoekwerk of door een ontoereikende informatiehuishouding. Ook is ongeloofwaardig dat er in de privé mailbox van Bouwes geen mailtjes over [# 1] zijn gevonden, terwijl Bouwes zelf verklaart dat hij vanuit zijn privé mail over [# 1] gemaild. Het is daarom onvoldoende dat Bouwes zelf onderzoek heeft gedaan in zijn privé mailbox en niet een expert of deskundige. Ook is niet toegelicht hoe onderzoek is gedaan. Ook is ongeloofwaardig dat verweerder op de server slechts 9 maanden aan mails van Bouwes heeft teruggevonden. Daarvoor is ten onrechte door verweerder geen verklaring gegeven. Van een deugdelijk en zorgvuldig onderzoek is geen sprake. Ten slotte blijkt uit de verklaring van Van de Veek onvoldoende welke zoektermen en zoekmethodiek is gebruikt. Onduidelijk is welke zoektermen exact gebruikt zijn. Daarnaast is enkel naar (mail) correspondentie gezocht, terwijl de uitdrukkelijk afspraak was dat ook naar andere documenten gezocht zou worden. Ook hier is niet van een zorgvuldig onderzoek sprake. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom om op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onafhankelijk ICT deskundige in te stellen die onderzoek kan doen naar en binnen de informatiehuishouding van de gemeente en de privé mailbox van Bouwes.
3.6
Verweerder heeft op 17 maart 2020 daarop gereageerd en aanvullend gesteld dat de dossiers waarover verweerder wel beschikt reeds openbaar zijn gemaakt. Ten onrechte concludeert eiseres dat er nog meer documenten zijn. Niet kan worden uitgesloten dat documenten verloren zijn gegaan ten gevolge van de fusie van de gemeente Zijpe en de gemeente Schagen en dat dit niet is geregistreerd. De zoektermen die Van der Veek noemt zijn, kijkend naar het Wob-verzoek, volstrekt logisch. Voor zover eiseres aangeeft dat ook naar andere documenten dan alleen e-mail berichten gezocht dient te worden, verwijst verweerder naar de verklaring van de wethouder die duidelijk aangeeft dat hij niet over andere documenten dan e-mailberichten beschikt.
Oordeel rechtbank
Heeft verweerder voldoende onderzoek verricht?
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft verricht en dat verweerder wel inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze naar de verzochte documenten is gezocht. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft na het primaire besluit nog een aantal malen onderzoek gedaan en daarbij steeds nieuwe documenten gevonden en ook openbaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom het standpunt ingenomen dat nu alle documenten die onder het Wob-verzoek van eiseres vallen, zijn overgelegd. Vervolgens heeft verweerder na de eerste zitting op verzoek van de rechtbank en in een poging om tot een minnelijke oplossing te komen, nogmaals nader onderzoek gedaan. Ook hieruit is gebleken dat verweerder alle documenten die onder het Wob-verzoek vallen reeds openbaar heeft gemaakt. Althans, de rechtbank ziet in het feit dat geen nieuwe documenten boven water zijn gekomen geen reden om aan te nemen dat dit niet het geval is. Daarbij betrekt de rechtbank in de eerste plaats dat verweerder de e-mails van Bouwes nogmaals heeft bekeken en hem hierover ook zelf nog heeft benaderd. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat de externe beheerder van het archief van verweerder, [# 2], het digitale archief heeft laten onderzoeken omdat deze beheerder de meest verstrekkende autorisatie heeft en daarom alles kan bekijken. Ook is verklaard dat daarbij alle mailboxen van Bouwes die in Outlook voorkomen zijn bekeken. Dat alleen e-mails uit een beperkte periode van Bouwes bewaard zijn gebleven, is opmerkelijk, maar leidt niet tot het oordeel dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan.Van Bouwens heeft verweerder een schriftelijke verklaring overgelegd waarin hij aangeeft dat hij weliswaar ook vanuit zijn privé e-mail account mailde in zijn functie als wethouder maar dat hij nu geen documenten die onder het wob-verzoek vallen in zijn privébezit heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de waarheid van deze verklaring te twijfelen.
Daarbij betrekt de rechtbank voorts dat ook een verklaring van Van de Veek is overgelegd, waaruit eveneens volgt dat in zijn account geen nieuwe documenten zijn gevonden. De door Van de Veek genoemde zoektermen acht de rechtbank voldoende duidelijk en gezien het Wob-verzoek ook voor de hand liggend. 4.2. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte bij deze laatste zoekslag in beroep niet ook de selectielijsten heeft bekeken, volgt de rechtbank niet en leidt daarom niet tot een ander dan het onder rechtsoverweging 4.1 vermelde oordeel. Ter zitting is immers alleen afgesproken, zoals ook opgenomen in het proces-verbaal van gemaakte afspraken dat naar partijen is toegestuurd, dat verweerder de vernietigingslijsten zal bekijken. Daaruit kan immers blijken of, en zo ja welke, documenten zijn vernietigd. Of een document op de selectielijst staat om eventueel in de toekomst vernietigd te worden, acht de rechtbank daarom minder relevant. Uit het handmatige onderzoek van de vernietigingslijst is voorts gebleken dat documenten die onder het Wob-verzoek vallen niet door verweerder zijn vernietigd. Dat sluit echter niet uit dat documenten om andere redenen niet meer in het bezit van verweerder zijn, zoals bijvoorbeeld als gevolg van de door verweerder genoemde fusie.
Heeft eiseres tegenbewijs geleverd?
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door verweerder, bepaalde voor het onderhavige verzoek relevante documenten toch nog onder verweerder rusten.
De door eiseres in beroep overgelegde documenten zijn door verweerder al openbaar gemaakt. Daarbij komt dat uit het enkele feit dat eiseres eventueel wel een document in haar bezit heeft, niet volgt dat verweerder dat document dus ook nog steeds in zijn bezit moet hebben en er dus onvoldoende onderzoek door verweerder is gedaan. Zoals door verweerder is aangegeven, kunnen andere oorzaken ertoe hebben geleid dat documenten verloren zijn gegaan, zoals een fusie met een andere gemeente. Ook heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het aan de desbetreffende ambtenaar dan wel wethouder is om e-mail berichten uit zijn/haar e-mail account te beoordelen en te beslissen of die bewaard moeten worden.
De rechtbank ziet in weerwil van hetgeen eiseres stelt, ook geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de in beroep overgelegde verklaringen van Bouwes en Van de Veek. De stelling van eiseres dat Bouwes niet zijn privé e-mail mocht gebruiken voor werk gerelateerde e-mails, leidt niet tot een ander oordeel. De juistheid van het gebruik van zijn privé e-mail door Bouwes ligt hier immers niet ter toetsing voor, maar de vraag of aannemelijk is gemaakt door eiseres dat verweerder niet alle in zijn bezit zijnde documenten heeft overgelegd.
Moet er een extern deskundige worden benoemd?
6. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen aanleiding is om een extern deskundige te benoemen. Dit verzoek van eiseres wordt daarom afgewezen.
Proceskosten in bezwaar
7. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder tot op heden nog niet alle proceskosten heeft vergoed. In de brieven van 19 augustus 2020 en 21 december 2020 is aangegeven dat eiseres een vergoeding zal krijgen van twee keer € 525,-. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom om ook over de hoogte van de proceskosten in de bezwaarfase een oordeel te geven.
7.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiseres proceskosten in bezwaar toegekend ter hoogte van € 525,- voor het opstellen van een bezwaarschrift. Ten onrechte stelt eiseres dat zij twee keer € 525,- dient te ontvangen. In het besluit van 19 augustus 2020 is al aangegeven dat verweerder er vanuit gaat dat eiseres geen belang meer heeft bij het voortzetten van de bezwaarprocedure. Eiseres heeft er vervolgens voor gekozen om het bezwaar toch voort te zetten. Omdat sprake is van één bezwaarschrift dat zich richt tegen één besluit ziet verweerder geen reden om de proceskosten twee keer te vergoeden.
In het verweerschrift stelt verweerder aanvullend dat eiseres, gelet op artikel 7:15, tweede lid, Awb alleen recht heeft op een proceskostenvergoeding indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van herroeping is hier geen sprake, zodat gesteld kan worden dat verweerder het reeds toegekende bedrag van € 525,- onverplicht en uit coulance heeft uitgekeerd.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres slaagt. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is van herroeping van het primaire besluit van 26 mei 2016. In de besluiten van 19 augustus 2020 en 22 oktober 2020 heeft verweerder immers het primaire besluit gewijzigd in zo verre dat alsnog documenten die eerder niet openbaar waren gemaakt, wel openbaar zijn gemaakt. Er is daarom ook sprake van een onrechtmatigheid in het primaire besluit dat aan verweerder te wijten is. Verweerder had deze documenten immers al in het primaire besluit openbaar moeten maken. Verweerder heeft daarom terecht in het bestreden besluit aan eiseres de proceskosten in bezwaar toegekend. Dat sprake zou zijn van een onverplichte betaling uit coulance, volgt de rechtbank dus niet.
7.3
Ten aanzien van de hoogte van de proceskosten in bezwaar is de rechtbank ook van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres slaagt. Eiseres heeft immers het bezwaar na het aanvullende besluit van 19 augustus 2020 gehandhaafd, waarna verweerder in het aanvullende besluit van 22 oktober 2020 alsnog meer documenten heeft gevonden en openbaar gemaakt. Dat sprake zou zijn van één bezwaar is juist, maar niet tegen één besluit. Verweerder had daarom twee maal € 525,- aan eiseres in het bestreden besluit moeten toekennen.
7.4
Het beroep is op dit punt gegrond. Het bestreden besluit is, in zoverre dat verweerder slechts eenmaal € 525,- als proceskosten in bezwaar aan eiseres heeft toegekend, in strijd met artikel 7:15 Awb en dient op dat punt te worden vernietigd. Voor het overige wordt het bestreden besluit in stand gelaten.
7.5
De rechtbank bepaalt ten slotte dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit en dat aan eiseres in totaal € 1.050,- als proceskosten in bezwaar wordt toegekend.
Proceskosten in beroep en griffierecht
8. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, wegingsfactor 1). Omdat het beroep enkel ten aanzien van de vergoeding van de proceskosten in bezwaar gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te matigen op grond van artikel 2, tweede lid, Besluit.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover aan eiseres slechts € 525,- als proceskosten in bezwaar is toegekend;
- bepaalt dat aan eiseres in totaal € 1.050,- als proceskosten in bezwaar dient te worden toegekend;
- bepaalt deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffiegeld ter hoogte van € 181,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep van in totaal € 1.138,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:1231.