ECLI:NL:RBNHO:2022:7577

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6337
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ontslaguitkering van een politievlieger bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een politievlieger, en de korpschef van politie. De eiser had verzocht om zijn ontslaguitkering voort te laten lopen tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd, maar dit verzoek werd door de korpschef afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de ontslaguitkering van eiser eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, zoals vastgelegd in de Regeling ontslaguitkering vliegers. Eiser stelde dat deze regeling in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor het doorlopen van de uitkering tot de AOW-gerechtigde leeftijd. De rechtbank concludeerde dat de korpschef niet in strijd met de wet had gehandeld door de uitkering te beëindigen op 65-jarige leeftijd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6337

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: drs. S.H. Springer),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. van Keeken).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om zijn ontslaguitkering voort te zetten tot hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2].

Overwegingen

Hoogte griffierecht
1. Eiser heeft gesteld dat het verlaagde tarief zou moeten gelden.
2. Dat standpunt volgt de rechtbank niet. Het verlaagde tarief geldt in ambtenarenzaken slechts indien het gaat om een beroep gericht tegen een besluit inzake een uitkering bij werkloosheid of ziekte. [1] Het gaat in deze zaak niet om een uitkering bij werkloosheid of ziekte maar meer om een pre-pensioenvoorziening, dus is het reguliere griffierecht verschuldigd. Daarom is het geheven griffierecht van € 178,- juist.
Inleiding
3. Eiser, geboren op [geboortedatum], was bij verweerder in dienst als [functie]. Verweerder heeft eiser per 1 september 2014 functioneel leeftijdsontslag verleend. Tevens heeft verweerder eiser per die datum een ontslaguitkering toegekend
.Deze uitkering eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Met zijn verzoek wil eiser bereiken dat de ontslaguitkering doorloopt tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd (67 jaar). Verweerder heeft dat verzoek in het primaire besluit afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd.
Standpunten eiser
4. Eiser heeft – heel kort samengevat – het volgende aangevoerd.
5. Verweerder heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het rechtszekerheids-, vertrouwens-, zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel door de ontslaguitkering niet te laten aansluiten op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, waardoor eiser in strijd met de gewekte verwachtingen zoals onder nadere neergelegd in de FLO-regeling (AFUP-opbouwreglement) wordt geconfronteerd met een excessieve inkomensterugval.
6. Ook is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, waarbij eiser erop wijst dat aan de top van de politie garanties zijn verleend. Er is volgens eiser geen reden waarom de afspraken met de vliegers niet gerespecteerd zouden moeten worden en die met de top wel.
7. Verder heeft verweerder zonder enig legitiem doel als rechtvaardiging bij eiser een verboden onderscheid naar leeftijd gemaakt door de uitkering bij de willekeurige leeftijd van 65 jaar te beëindigen. En al zou het onderscheid wel zijn gerechtvaardigd, dan is sprake van een excessieve inkomensterugval (vele honderden euro’s per maand).
Standpunten verweerder
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor aansluiting van de ontslaguitkering op de AOW-leeftijd geen wettelijke grondslag bestaat. Verweerder heeft er verder op gewezen dat eiser een tegemoetkoming ontvangt voor het AOW-hiaat.
9. Verweerder betwist dat gehandeld is in strijd met het rechtszekerheids- of zorgvuldigheidsbeginsel. In de Regeling ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid zoals die gold tot 26 juli 2016 (Regeling (oud)) was vastgelegd dat de ontslaguitkering eindigde bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem een toezegging is gedaan dat hij in afwijking van de Regeling (oud) tot zijn pensioengerechtigde leeftijd de ontslaguitkering zou ontvangen.
10. Verweerder betwist dat er een verboden onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt, en verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, [2] waarin is geoordeeld dat daarvan geen sprake is, omdat in zowel de oude als nieuwe Regeling een uitkering voor maximaal tien jaar wordt verstrekt. Verweerder stelt verder dat de Wet gelijke behandeling bij arbeid (Wgba) niet van toepassing zou zijn omdat het hier gaat om het onderscheid werknemer – oud-werknemer. Van een excessieve inbreuk op gerechtvaardigde aanspraken is geen sprake. Verweerder wijst er daarbij op dat eiser een tegemoetkoming van ten minste 90% van de gerechtvaardigde aanspraak ontvangt.
Beoordeling rechtbank
11. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
12. Op grond van artikel 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), zoals dat tot 1 juli 2016 gold (oud), werd aan vliegers functioneel leeftijdsontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de 55-jarige leeftijd werd bereikt. Aansluitend aan dit ontslag bestond recht op een uitkering op grond van de Regeling (oud). Deze uitkering eindigt op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef, onder c, van de Regeling (oud) bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
13. Vanaf 1 juli 2016 bepaalt artikel 88a van het Barp dat functioneel leeftijdsontslag verleend wordt bij het bereiken van de leeftijd van maximaal tien jaar jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Met ingang van 26 juli 2016 is de Regeling gewijzigd, onder meer door in artikel 11 te bepalen dat de ontslaguitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (Regeling (nieuw)).
14. In artikel 13b van de Regeling (nieuw) is, voor zover in deze zaak van belang, opgenomen dat in afwijking van artikel 11 van de Regeling (nieuw) de betrokkene die op enig tijdstip in de periode van 1 januari 2013 tot 26 juli 2016 recht had op een uitkering op grond van deze regeling en de leeftijd van 65 jaar bereikt op of na 1 april 2017 vanaf die leeftijd recht heeft op een tegemoetkoming, die niet lager is dan 90% van de gerechtvaardigde aanspraak.
15. Ter zitting heeft eiser desgevraagd bevestigd dat zijn beroep er alleen op is gericht zijn ontslaguitkering door te laten lopen tot hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
16. Uit het hiervoor weergegeven samenstel van bepalingen volgt dat de ontslaguitkering van eiser eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. In de Regeling (oud) is immers neergelegd dat de uitkering op dat moment eindigt en de Regeling (nieuw) brengt daarin geen verandering voor de groep oud-vliegers waartoe eiser behoort. Het besluit van verweerder de uitkering niet te laten doorlopen tot de pensioengerechtigde leeftijd is derhalve in overeenstemming met deze bepalingen.
17. De Regeling (oud/nieuw) is een algemeen verbindend voorschrift. Het betoog van eiser komt neer op een exceptieve toetsing van de Regeling (oud/nieuw). Over die toetsing heeft de hoogste bestuursrechter [3] het volgende geoordeeld:
“Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Daarnaast komt in de rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2441, tot uitdrukking dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kunnen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.”
18. Evenals de rechtbank Rotterdam [4] eerder heeft geoordeeld is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet strijd met het rechtszekerheids-, vertrouwens- en zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft gehandeld door de ontslaguitkering niet te laten aansluiten op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
19. Uit de door eiser aangehaalde Memorie van Toelichting op de Algemene burgerlijke pensioenwet (ABP-wet) [5] en het ABP-pensioenreglement blijkt niet dat de uitkering als bedoeld in de Regeling (oud) na de leeftijd van 65 jaar doorloopt of dat dit is beoogd. Beide gaan namelijk over het pensioen en niet over de uitkering in de zin van de Regeling (oud). Het enkele gegeven dat de in artikel 11 van deze regeling genoemde leeftijd van 65 jaar samenviel met de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd zoals die toentertijd golden, is onvoldoende voor het oordeel dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om bij eventuele toekomstige veranderingen in de AOW-gerechtigde leeftijd de einddatum van de Regeling (oud) op te schuiven. Dat deze koppeling door de wetgever zou zijn bedoeld blijkt evenmin uit (de toelichting op) het AFUP-opbouwreglement. [6] Ook uit goed werkgeverschap vloeit geen verplichting voort om daartoe over te gaan. Van de door eiser omschreven koppeling tussen de Regeling (oud) en de pensioenregelingen is dan ook geen sprake.
20. Daarnaast blijkt uit de Regeling (nieuw) juist dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat eisers uitkering zou eindigen op het moment dat hij de AOW-gerechtigde leeftijd (en/of pensioengerechtigde leeftijd) zou bereiken. Het opnemen van een compensatieregeling in de Regeling (nieuw) was dan immers niet nodig geweest.
21. Voorts blijkt ook niet uit de brief van 10 mei 2007 van de Directeur-Generaal Veiligheid dat eiser is toegezegd of dat er andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser redelijkerwijs mocht afleiden dat hij na zijn 65ste aanspraak op de uitkering als bedoeld in de Regeling (oud) zou (kunnen) blijven maken. In deze brieven wordt wel gesproken over het behouden van het oorspronkelijke perspectief of aanspraken(niveau) maar niet dat daarmee is bedoeld dat ook na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar aanspraak op een uitkering zou bestaan of dat de regelgever dat zou hebben beoogd. Het oorspronkelijke perspectief en het ongewijzigde aansprakenniveau is juist een uitkering tot de leeftijd van 65 jaar.
22. Voor zover verweerder onderscheid op grond van leeftijd maakt ten opzichte van vliegers die ouder of jonger zijn dan eiser verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de uitspraken van de CRvB, [7] waarin de CRvB in vergelijkbare zaken in het kader van de compensatie tot 90% van de gerechtvaardigde aanspraak heeft geoordeeld dat met dat middel, ook in het licht van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, geen excessieve inbreuk (meer) wordt gemaakt op de gerechtvaardigde aanspraak van de betrokken ambtenaren. Onder de gerechtvaardigde aanspraak wordt verstaan het bedrag van de gecombineerde netto AOW- en pensioenuitkeringen die bij 65 jaar zouden zijn uitgekeerd, als ware de AOW- en pensioenleeftijd nog steeds 65 jaar. Ter zitting zijn de door de Algemene Pensioengroep NV doorgerekende scenario’s besproken, waarbij eiser desgevraagd heeft toegelicht dat scenario 4 – dat een verschil van enkele honderden euro’s netto per maand laat zien – betrekking heeft op de situatie zoals deze zou zijn geweest, zonder de veranderingen die in 2001 zijn ingevoerd (dat betrof de wijziging in het pensioenstelsel van een eindloon- naar een middelloonstelsel). Voor het antwoord op de vraag wat de gerechtvaardigde aanspraak is, kan dat scenario echter niet als uitgangspunt genomen worden, reeds omdat eiser ook indien de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd niet zou zijn verhoogd, daarop geen aanspraak zou hebben gehad.
23. De rechtbank ziet in het feit dat het bij het defensiepersoneel gaat om een groot aantal werknemers, terwijl het bij de politievliegers gaat om een gering aantal en dus een lagere financiële last voor verweerder, geen grond voor het oordeel dat bij de vliegers de compensatie zou moeten bestaan uit het doorbetalen van de ontslaguitkering tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd van eiser. Dit zou immers betekenen dat eiser in een gunstigere positie zou komen te verkeren ten opzichte van de oude situatie toen de AOW-gerechtigde leeftijd nog 65 jaar was.
24. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De enkele omstandigheid dat het bij twee groepen om arbeidsvoorwaarden gaat, maakt nog niet dat de beide groepen gelijke gevallen zijn. Eiser heeft niet aangevoerd en de rechtbank is niet gebleken dat het ook bij de top van de nationale politie om de duur van een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag gaat. Daarnaast ziet de in deze zaak relevante regelgeving, artikel 88a van het Barp en de Regeling (oud en nieuw), alleen op de groep vliegers. De top van de nationale politie en de groep vliegers zijn dan ook geen gelijke gevallen.
25. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. M.P.E. Oomens, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Art 88a Barp (oud)
1. Aan de ambtenaar die op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement deelnemer is aan de AFUP en de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid en direct voorafgaande aan ontslag op grond van dit artikel een diensttijd van ten minste tien jaren als zodanig heeft, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend.
2. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid alsmede het ontslag bedoeld in artikel 88, eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen.
3. Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats.
4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.
5. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
6. Het ontslag op grond van het eerste of derde lid, is een ontslag als bedoeld in artikel 87a, tweede lid, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.
Art 88a Barp (nieuw)
1. Aan de ambtenaar wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd bereikt waarop hij maximaal tien jaar jonger is dan op dat moment voor betrokkene van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd, eervol ontslag verleend, indien hij
a. op 31 december 2006 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid had;
b. vanaf 1 januari 2007 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft;
c. ten minste tien jaar voorafgaand tot aan het ontslag ononderbroken de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft; en
d. op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, deelnemer was aan de AFUP.
De artikelen 4a, 4b en 12a tot en met 12d van het Besluit bezoldiging politie zijn niet van toepassing op een ambtenaar als bedoeld in de eerste volzin.
2. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen.
3. Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats.
4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.
5. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
Art 11 regeling (oud)
1. Het recht op de aanvulling eindigt:
a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering;
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
2. Het recht op de aanvulling kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene:
a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;
b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-uitkering.
Art 11 regeling (nieuw)
1. Het recht op de uitkering eindigt:
a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WIA-uitkering;
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
c. met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
2. Het recht op de uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene:
a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;
b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WIA-uitkering.
Art 13b Regeling (nieuw)
1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, heeft de betrokkene die op enig tijdstip in de periode van 1 januari 2013 tot 26 juli 2016 recht had op een uitkering op grond van deze regeling en de leeftijd van 65 jaar bereikt op of na 1 april 2017 vanaf die leeftijd recht op een tegemoetkoming die bestaat uit:
a. een uitkering die netto een bedrag oplevert dat gelijk is aan het ouderdomspensioen, verhoogd met de vakantiebijslag, dat de betrokkene op grond van de Algemene ouderdomswet had ontvangen, indien die wet al op hem van toepassing was geweest;
b. een financiële compensatie voor de verlaging van het ouderdomspensioen, bedoeld in hoofdstuk 5 van het pensioenreglement wegens het eerder ingaan van dit pensioen dan de op dat moment geldende pensioenrekenleeftijd, bedoeld in bijlage 2 bij het pensioenreglement, waarbij voor de vaststelling van de omvang van de verlaging wordt uitgegaan van een ingang van het ouderdomspensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de betrokkene;
c. een aanvullend bedrag voor zover de op grond van de onderdelen a en b vastgestelde aanspraken tezamen minder bedragen dan 90 procent van de gerechtvaardigde aanspraak.
2. De tegemoetkoming wordt met ingang van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar maandelijks uitgekeerd en eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, waarbij geldt dat het op grond van het eerste lid, onderdeel b, berekende totaal in die periode wordt uitgekeerd. Indien de betrokkene overlijdt voordat hij de AOW-gerechtige leeftijd bereikt, eindigt de tegemoetkoming met ingang van de dag volgend op de dag van overlijden.
3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt verminderd met de compensatie die de betrokkene heeft ontvangen op grond van artikel 13a, tweede lid.
Artikel 1, onder r, besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie:
gerechtvaardigde aanspraak: het bedrag van de gecombineerde netto ouderdomspensioenen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene ouderdomswet en het pensioenreglement, waarop een betrokkene aanspraak zou hebben gehad, indien de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenrekenleeftijd als bedoeld in bijlage 2 bij het pensioenreglement 65 jaar zouden zijn gebleven.

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef onder a, van bijlage 3 bij de Awb.
2.Rechtbank Midden-Nederland 1 september 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4223.
3.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016.
4.Rechtbank Rotterdam 12 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8387 en 29 oktober 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10470.
6.Vervallen per 1 januari 2006,
7.Uitspraken van de CRvB van 26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1473, en van 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1904