ECLI:NL:RBNHO:2022:8336

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
HAA 22/3753
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 september 2022, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een verzoek tot herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen op 1 juni 2021. De Belastingdienst heeft echter niet tijdig beslist op dit verzoek, wat heeft geleid tot de ingebrekestelling door eiseres op 9 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst erkent dat er niet tijdig is beslist en dat de dwangsomregeling van toepassing is. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 379,50 en het door haar betaalde griffierecht van € 50 moet worden vergoed. De rechtbank benadrukt dat de vertraging in de besluitvorming onacceptabel is en dat de Belastingdienst meer dan voldoende tijd heeft gehad om het verzoek van eiseres te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3753

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. H. Beekelaar ),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek herbeoordeling kinderopvangtoeslag dat op
1 juni 2021 door verweerder is ontvangen.
Verweerder heeft op 8 september 2022 een verweerschrift ingediend en de daarbij behorende stukken.
Op 15 september 2022 heeft eiseres gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Verweerder heeft op 1 juni 2021 een verzoek van eiseres ontvangen om haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag te bekijken. Bij brief van 1 december 2021 heeft verweerder de termijn van herbeoordeling verlengd met zes maanden en medegedeeld dat uiterlijk op 1 juni 2022 het verzoek beoordeeld moet zijn. Bij brief van 26 januari 2022 heeft verweerder € 30.000 aan eiseres toegekend onder vermelding dat de situatie nog niet helemaal beoordeeld is en zij mogelijk recht heeft op een aanvullend bedrag. Verweerder heeft bij brief van 25 mei 2022 aan eiseres medegedeeld dat er meer tijd nodig is om haar situatie te bekijken. In deze brief staat ook dat eiseres verweerder in gebreke kan stellen als zij het niet eens is met de vertraging. Eiseres heeft verweerder op 9 juni 2022 in gebreke gesteld.
4. Verweerder erkent dat niet tijdig beslist is, dat de dwangsomregeling van toepassing is en dat daarom de maximale dwangsom van € 1.442 verbeurd is.
5. Eiseres heeft op 18 juli 2022, meer dan twee weken nadat zij verweerder in gebreke heeft gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Aangezien het beroep gegrond is en er nog steeds geen besluit is bekendgemaakt, moet de rechtbank het bestuursorgaan opdragen om in principe binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d van de Awb).
In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100 per dag, met een maximum van € 15.000.
8. Verweerder verzoekt in zijn verweerschrift dat de rechtbank een beslistermijn geeft van minimaal dertien weken na verzending van deze uitspraak en wijst ter onderbouwing van dit verzoek onder meer op een uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 22 juni 2022 (zaaknummer UTR 22/1725, niet gepubliceerd) waarin verweerder daartoe 13 weken na het doen van de uitspraak werden gegund, om de reden dat er veel aanvragen liggen en verweerder tijd nodig heeft om zorgvuldig onderzoek te doen. Verweerder vermeldt ook dat een uitspraak van de rechter de door verweerder gekozen behandelingsvolgorde doorbreekt.
Verweerder vraagt om een lagere dwangsom per dag dan € 100 en minder dan € 15.000 in totaal toe te kennen, omdat dit ‘beter zou aansluiten bij de volgorde van afhandeling’ en omdat een dwangsom niet bedoeld is om verweerder te bestraffen.
Verweerder vraagt dus om af te wijken van het hierboven vermelde uitgangspunten met betrekking tot de termijn voor het alsnog doen van uitspraak en de hoogte van de dwangsom.
Eiseres stelt bij brief van 15 september 2022 dat zij zich niet kan verenigen met het verzoek van verweerder om de beslistermijn vast te stellen op minimaal 13 weken noch met het verzoek om de dwangsom vast te stellen op een lager bedrag dan € 100 per dag en met een lager maximum van € 15.000. Aan verweerder is inmiddels al meer dan voldoende tijd en gelegenheid geboden om op haar verzoek te beslissen, aldus eiseres.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechter moet bij het stellen van een nadere termijn voor het besluit een op dit moment verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De
rechter moet een nadere termijn stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346).
Eiseres wacht al zeer lange tijd op de herbeoordeling van haar zaak. Zij heeft zich al op
1 juni 2021 bij verweerder gemeld en heeft nog steeds geen uitsluitsel gekregen. De rechtbank vindt dat verweerder inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om de situatie van eiseres te boordelen en ook om aan de formele procedures, zoals het raadplegen van de commissie van wijzen, te voldoen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat het proces om het besluit te nemen al loopt en niet pas gaat beginnen zodra de onderhavige uitspraak is gedaan. Er bestaat tussen partijen immers geen geschil over dat de termijn is overschreden. In elk geval had verweerder sinds het ontvangen van de ingebrekestelling van eiseres de procedures moeten starten zo dit nog niet gedaan was. Sindsdien is er ruim meer dan de door verweerder voor een zorgvuldige beslissing nodig geachte dertien weken tijd verstreken.
8.2.
De rechtbank constateert voorts dat het thans het beleid van verweerder is om pas voor de betrokkene in actie te komen op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt (directeur UHT Coenen in het debat van 11 mei 2022 over de tiende voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag [1] ). Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onnodige belasting van betrokkenen en het rechterlijk apparaat, omdat betrokkenen ‘die het niet eens zijn met langer uitstel’ zoals verweerder het in de brief schrijft, als het ware gedwongen worden om naar de rechter te stappen om verweerder in beweging te krijgen. Het na de ontvangst van de ingebrekestelling blijven stilzitten tot een rechter uitspraak doet, is dan een bewuste keuze die voor rekening van verweerder dient te komen. Ook wat betreft de behandelingsvolgorde heeft verweerder ervoor gekozen om die volgorde te doorbreken en dat pas te doen na een uitspraak van de rechter. De rechtbank ziet niet in hoe het wel of niet verlenen van dertien weken beslistermijn hier iets aan kan veranderen.
8.3.
De rechtbank acht het nu nog toekennen van een beslistermijn van dertien weken onnodig lang en een termijn van twee weken niet onrealistisch kort. Een langere beslistermijn dan de wet als uitgangspunt geeft is gelet op het hiervoor overwogene niet nodig en daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog het besluit te nemen.
9. De rechtbank ziet ook geen reden af te wijken van het landelijk vastgelegde uitgangspunt met betrekking tot de hoogte van de dwangsom [2] . In dat beleid is vastgelegd dat de dwangsom lager wordt vastgesteld indien sprake is van een zó gering belang dat de normale hoogte van de dwangsom dag buiten proportie is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in geval zoals dit geen sprake. Het gaat immers potentieel over veel leed en grote (financiële en persoonlijke) gevolgen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij voor de beroepsmatig verleende bijstand heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend. Eiseres verzoekt om daarbij de wegingsfactor op 1 te stellen, omdat het in deze zaak volgens haar niet meer alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding, omdat het onderhavige geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom en daarmee een zaak van licht gewicht is.
De proceskostenvergoeding wordt daarom toegekend voor een bedrag van € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 bij een wegingsfactor 0,5 voor het lichte gewicht van deze zaak, omdat het geschil beperkt is tot formele aspecten van niet tijdig beslissen en de dwangsom).
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van
C.C.C. Dietvors-Blommaert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.https://debatgemist.tweedekamer.nl/debatten/tiende-voortgangsrapportage-kinderopvangtoeslag (vanaf 12:24 uur).
2.www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.