In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2022, hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. J.C. Wery, een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc. naar aanleiding van een vermeende vertraging van hun vlucht. De passagiers, die vanuit Amsterdam-Schiphol naar Tampa zouden vliegen, stelden dat zij met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis de passagiers de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van hun vordering, waaronder de boekingsbevestiging en de juridische vertegenwoordiging van hun minderjarige kinderen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat voor de minderjarige kinderen geen rechterlijke machtiging vereist is volgens Duits recht. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de vordering van de passagiers niet ontvankelijk was, omdat de passagiers sub 1 en sub 2 de vordering niet namens hun minderjarige kinderen hadden ingesteld. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en de Europese Verordening inzake luchtvervoer.
De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat de passagiers met minder dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers niet voldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat er sprake was van een vertraging van meer dan drie uur. De vordering tot compensatie werd afgewezen, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper in aanwezigheid van de griffier.