ECLI:NL:RBNHO:2022:9164

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
rekestnummers 22-006203 en 22-006204
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding in verband met onterechte inverzekeringstelling

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die ten onrechte in verzekering was gesteld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.J.A. Verhoeven, had een schadevergoeding van € 260,- gevraagd voor de schade die hij zou hebben geleden door de onterechte inverzekeringstelling, en € 680,- voor de kosten van juridische bijstand. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn inverzekeringstelling, aangezien hij zich niet correct had gedragen tijdens het incident dat leidde tot zijn aanhouding op 25 januari 2022. De officier van justitie had besloten om de vervolging niet voort te zetten, omdat de benadeelde voldoende schadeloos was gesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen, en verklaarde het verzoek om vergoeding van de kosten van de rekestprocedure niet-ontvankelijk. De rechtbank baseerde haar beslissing op de omstandigheden van het geval en de rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat er geen recht op vergoeding bestaat als het verzoek ongegrond is verklaard. De rechtbank wees het verzoek af en verklaarde het verzoek om vergoeding van de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummers : 22-006203 en 22-006204
Parketnummer : 15-022127-22
Uitspraakdatum : 12 oktober 2022
Beschikking(art. 530 en 533 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 15 maart 2022 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door
mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker]
,
domicilie kiezende te (1814 GE) Alkmaar, Kennemerstraatweg 117,
op het kantoor van mr. R.J.A. Verhoeven, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
- € 260, ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onterechte ondergane verzekering (art. 533 Sv);
- € 680,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift (art. 530 Sv).
Op 12 oktober 2022 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen, mr. R.J.A. Verhoeven, voornoemd.
Verzoeker is zelf kort na aanvang van de zitting verschenen.
Verder was aanwezig de officier van justitie, mr. F.H.A. Schlingemann – Hovig.

2.Verloop strafzaak

2.1.
Verzoeker is op 25 januari 2022 aangehouden en dezelfde dag in verzekering gesteld wegens verdenking van eenvoudige mishandeling. Vervolgens is verzoeker op 26 januari 2022 heengezonden.
2.2.
De officier van justitie heeft beslist verzoeker niet verder te vervolgen met als reden ‘de benadeelde(n) voldoende schadeloos is/zijn gesteld’ en heeft dat bij brief van 7 maart 2022 aan verzoeker meegedeeld.
2.3.
Het door verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.

3.Het standpunt van de raadsman

3.1.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het verzoekschrift nader toe te lichten. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen onderzoeksbelang aanwezig was voor een inverzekeringstelling. Verzoeker was immers al verhoord. De hulp officier van justitie was ook verbaasd dat verzoeker niet naar huis mocht. Verzoeker heeft daarnaast last van cel-angst, dit is echter niet aan de officier van justitie medegedeeld. Gezien de minderjarige leeftijd van verzoeker had er geen inverzekeringstelling mogen plaatsvinden.
Met betrekking tot de aard van het misdrijf en de ernst van het delict merkt de raadsman op dat het een vechtpartij op school is geweest met wat duw- en trekwerk. De camerabeelden zijn niet duidelijk, er is geen geconstateerd letsel, kortom het betreft geen bewijsbare zaak.
Tijdens zijn verhoor heeft verzoeker ook gezegd dat hij met het slachtoffer wilde praten. Dat gesprek heeft ook plaatsgevonden. Verzoeker heeft van meet af aan het willen uitpraten met de andere jongen.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding. De inverzekeringstelling van verzoeker was niet onrechtmatig en is op advies van de Raad van Kinderbescherming gebeurd. Naar mening van de officier van justitie gaat het om een bewijsbare zaak gelet op de camarabeeldem, aangifte en getuigenverklaringen. Gezien het persoonlijk belang van verzoeker en het feit dat hij mee wilde werken aan mediation, is er besloten om verzoeker niet verder twe vervolgen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
5.2.
Aan de gewezen verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman, inclusief kosten voor bijstand tijdens de verzekering. De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
schade ten gevolge van de ondergane verzekering
5.3.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat er sprake is van een langlopend conflict tussen verzoeker en [B] over het lastig vallen van een bepaald meisje. Verzoeker zou vervolgens op 25 januari 2022 [B] hebben mishandeld.
Het proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2022 vermeldt:
Op de camerabeelden zag ik dat er een jongen bij het raam op een verhoging zit. Er staan twee jongens voor hem, een met een zilverkleurige jas en één met een
donkere jas. De jongen met de zilverkleurige jas maakt met zijn rechterarm een
slaande beweging naar het hoofd van de zittende jongen. De jongen met de zilverkleurige jas blijft slaan en te zien is dat het hoofd van de zittende jongen wordt geraakt. De jongen met de zilverkleurige met zijn armen, de nek vast pakt van de jongen, zij komen even ten val, waarna de jongen met de zilverkleurige jas, als ze zijn opgestaan, weer een slaande beweging met zijn rechterarm maakte naar het hoofd van de jongen.
Uit de overige stukken van het dossier blijkt dat verzoeker de jongen met de zilverkleurige jas is. Hij had die jas ook aan tijdens zijn aanhouding.
Getuige [1] verklaart:
Op een gegeven moment zag ik de twee jongens op [B] aflopen en gingen met hem in gesprek. Ik zag dat een van de jongens ging vechten met [B] . Korte tijd later zag ik dat een van de jongens [B] van de kluisjes aftrok en een slaande beweging maakte. Dit deed hij met gebalde vuist en met veel kracht.
Getuige [2] verklaart:
Ik zag 2 jongens naar [B] lopen. Ik zag en hoorde dat ze tegen elkaar praten. Ik hoorde dat het praten steeds agressiever en harder werd. Ik zag dat 1 van de 2 jongens [B] beetpakte of duwde. Intimideren misschien. Het leek op ruzie zoeken.
Opeens zag ik dat ze begonnen te vechten. Ik zag dat 1 van de jongens met [B] begon te vechten. Ik zag dat 1 van de jongens sloeg. Ik zag dat er een soort hoek werd gegeven. Ik zag dat dit met een vuist was. De jongen met de zilverkleurige jas heeft geslagen.
5.4.
Het komt bij het billijkheidsoordeel in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. [1] Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om verzoeker een bedrag toe te kennen als vergoeding voor de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht. Immers uit de stukken in het dossier blijkt voldoende dat verzoeker de ondergane inverzekeringstelling aan zijn eigen houding te wijten heeft. Dit maakt het niet billijk om de verzochte vergoeding toe te kennen.
5.5.
Dat verzoeker met het slachtoffer in mediation is gegaan, met voor beide partijen een bevredigende afloop, maakt het oordeel niet anders. Die afloop is immers voor de officier van justitie al aanleiding geweest om verzoeker niet verder te vervolgen met als reden ‘de benadeelde(n) voldoende schadeloos is/zijn gesteld’, maar neemt het eerdere verwijtbare handelen niet weg.
5.6.
De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
forfaitaire vergoeding wegens behandeling in raadkamer
5.7.
Verzoeker heeft op grond van artikel 530 Sv ook verzocht om vergoeding van de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Al in 1986 oordeelde de Hoge Raad dat deze kosten ook onder het bereik van, nu, artikel 530 Sv vallen. Deze kosten zijn weliswaar ontstaan na beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte, maar hangen met die zaak rechtstreeks samen. [2] Het moet dan wel gaan om een gegrondverklaring van het inhoudelijke verzoek.
5.8.
De rechtbank komt in dit geval echter tot een afwijzing van het verzoek ex 533 Sv. Dan dient het verzoek tot vergoeding van de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bij een
afwijzingvan het inhoudelijke verzoek bestaat namelijk geen wettelijke grondslag voor die vergoeding.
De opvatting dat bij een ongegrondverklaring van het verzoek ook geen grond bestaat voor het toekennen van een vergoeding, volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad (onderstrepingen door rechtbank):
ECLI:NL:HR:2009:BG2191, rov. 3.4, laatste zin:
“Daarbij verdient nog opmerking dat in gevallen als de onderhavige op grond van het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde art. 591a, tweede lid, Sv in dit verband moet worden gedacht aan zaken die eindigen met eengegrondverklaring van het klaagschrift.”
Er bestaat geen mogelijkheid tot vergoeding van kosten van het indienen van een verzoekschrift, als dat verzoek ongegrond wordt verklaard. De regeling van voorheen art. 591a lid 2 Sv en nu art. 530 lid 2 Sv is alleen van toepassing bij
gegrondverklaarde verzoeken. Is dat niet het geval, dan zal het verzoek niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. [3]
Annotator W.H. Vellinga vat het oordeel van de Hoge Raad als volgt samen:
Dit strookt met de regeling van vergoeding van proceskosten in het civiele procesrecht (art. 237 Rv) en het bestuursprocesrecht (art. 8:75, RvS 4 april 2018, AB 2018/157): wie in het ongelijk wordt gesteld kan geen aanspraak maken op vergoeding van proceskosten. [4]
5.9.
Dit verzoek zal daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

6.Beslissing

6.1.
De rechtbank wijst het verzoek ingevolge art. 533 Sv af;
6.2.
De rechtbank verklaart het verzoek ingevolge art. 530 Sv niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

3.Cassatie in belang der wet, ECLI:NL:HR:2020:1056, rov. 6.2.3
4.Onder het arrest ECLI:NL:HR:2020:1056 in NJ 2020/298