ECLI:NL:RBNHO:2022:9360

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/15/327416 / FA RK 22-1907
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoedingsverzoek op basis van Wvggz na niet tijdige uitvoering van crisismaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker, die in een GGZ-instelling was opgenomen, stelde dat de officier van justitie niet aan zijn inspanningsverplichting had voldaan door niet onverwijld over te gaan tot de tenuitvoerlegging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Verzoeker had een crisismaatregel opgelegd gekregen door de burgemeester en was vervolgens in voorlopige hechtenis genomen na een ernstig incident binnen de GGZ-instelling. Hij verzocht de rechtbank om een schadevergoeding van € 2.300,- voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking die hij had ervaren.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, inclusief de argumenten van zowel verzoeker als verweerder. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie, gezien de omstandigheden van de zaak, niet in strijd met de Wvggz had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie de keuze had gemaakt om het strafrechtelijk traject te volgen, wat in lijn is met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een schending van de wet door de officier van justitie. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
Schadevergoeding ex art. 10:12 Wvggz
zaak-/rekestnr.: C/15/327416 / FA RK 22-1907
beschikking van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022,
op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] , district [district] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door
de officier van justitievan het arrondissementparket Noord-Holland,
hierna te noemen: verweerder.

1.Procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 april 2022.
- het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie, d.d. 17 mei 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. De mondelinge behandeling is vervolgens aangehouden en voortgezet op 22 augustus 2022, in het gebouw van de rechtbank.
1.3.
Verschenen en gehoord zijn:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat.
- [officier van justitie] , officier van justitie, namens verweerder.

2.Feiten

2.1.
Op 25 december 2021 heeft de burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer aan verzoeker een crisismaatregel opgelegd. Verzoeker is ter uitvoering van de crisismaatregel opgenomen in een GGZ-instelling, t.w. locatie [locatie] .
2.2.
Op 26 december 2021 heeft er binnen de GGZ-instelling een ernstig incident jegens een medewerker plaatsgevonden, waarna verzoeker als verdachte is aangehouden en in voorlopige hechtenis is genomen en gehouden. Verzoeker is in het kader hiervan opgenomen in het [PPC] te [plaats] (hierna: PPC).
2.3.
Op 27 december 2021 heeft de officier van justitie voortzetting verzocht van de op 25 december 2021 aan betrokkene opgelegde crisismaatregel. De rechtbank heeft op 29 december 2021 machtiging verleend tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 19 januari 2022.
2.4.
Op 29 december 2021 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie de bewaring van verzoeker bevolen.

3.Verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker stelt dat de officier van justitie op grond van artikel 8:1 lid 3 Wvggz niet onverwijld is overgegaan tot tenuitvoerlegging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en daarmee niet aan de inspanningsverplichting heeft voldaan die uit de wet voortvloeit. De officier van justitie heeft ervoor gekozen het strafrechtelijk traject te volgen en heeft de bewaring ex artikel 63 Wetboek van Strafvordering gevorderd. Daarop is verzoeker naar een hoog beveiligingsniveau gebracht (PPC [plaats] ). Hoewel met het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel door de officier van justitie dus wordt erkend dat verzoeker zorg en behandeling nodig heeft, heeft verzoeker die zorg en behandeling niet ontvangen. Dit terwijl deze zorg ook in het PPC gegeven had kunnen worden, immers een machtiging in het kader van de Wvggz kan overal ten uitvoer worden gelegd, aldus de advocaat. Verzoeker begrijpt deze handelswijze niet.
Door de handelswijze van de officier van justitie is verzoeker de zorg onthouden die hij nodig had. Namens verzoeker wordt nog aangevoerd dat verzoeker bij opname in de GGZ-instelling direct medicatie had moeten ontvangen, dit heeft hij niet gehad. Dit had bij de beslissing van de officier van justitie om over te gaan tot de bewaring moeten meewegen.
Verzoeker verzoekt de rechtbank daarom een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 3 Wvggz. Verzoeker stelt dat ondanks dat de rechtbank de voortzetting van de crisismaatregel heeft toegewezen, hij geen vorm van therapie en behandeling heeft ontvangen. De officier van justitie heeft nagelaten om de machtiging te effectueren, maar is een strafrechtelijk traject gestart.
Verzoeker vordert € 100,- voor iedere dag dat de machtiging heeft geduurd, te weten (23 dagen à € 100,-) €2.300,-, omdat er sprake was van een onrechtmatige vrijheidsbeperking.
3.2.
Verweerder stelt dat de machtiging tot voortzetting crisismaatregel geen bevel van de rechter is om zorg toe te passen, maar een machtiging is om indien noodzakelijk en ter beoordeling van de zorgverantwoordelijke verplichte zorg toe te passen. Het geeft verzoeker dus niet een (absoluut) recht op zorg. Verweerder geeft aan dat sinds verzoeker in de PPC verblijft hem op grond van de Penitentiaire Beginselen Wet de noodzakelijke zorg wordt verleend.
Verweerder stelt dat er geen wettelijke bepaling is die de samenloop van een strafrechtelijke en civielrechtelijke machtiging regelt. Verweerder voegt daaraan toe dat de vaste lijn in de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:PHR:2021:144, r.o. 2.7, e.a.) is dat bij samenloop van executie de strafrechtelijke titel voorrang heeft boven een civielrechtelijke titel. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is er geen sprake van dat het OM de wet niet in acht heeft genomen door voorrang te geven aan het strafvorderlijk traject (te weten executie van het bevel inverzekeringstelling en de bevelen in het kader van de voorlopige hechtenis) en niet aan de tenuitvoerlegging van de machtiging voortzetting crisismaatregel. Het OM is daarom van oordeel dat het verzoek tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
Indien het verzoek wordt toegewezen verzoekt verweerder een schadevergoeding toe te kennen naar billijkheid, waarbij rekening wordt gehouden met bovengenoemde omstandigheden. Een vergoeding van € 100,- per dag sluit aan bij de oriëntatiepunten die in het strafrecht worden gehanteerd bij schadevergoeding bij onterechte vrijheidsbeneming, maar er is hier geen sprake van een onterechte vrijheidsbeneming. Daarom is de gevraagde schadevergoeding niet billijk te noemen.

4.Beoordeling

4.1.
Artikel 10:12 lid 3 Wvggz luidt: “Indien de wet niet in acht is genomen door de officier van justitie of de rechter, kan betrokkene of de vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.”
4.2.
Op grond van artikel 8:1 lid 3 Wvggz dient de officier van justitie onverwijld over te gaan tot tenuitvoerlegging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Artikel 1:1, letter s van de Wvggz definieert tenuitvoerlegging als het ervoor zorg dragen dat de zorgaanbieder kan beginnen met de uitvoering van (in dit geval) de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.
4.3.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat kort voor indiening van het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel, verzoeker als verdachte is aangemerkt in verband met een vermoeden dat verzoeker binnen de instelling waar hij verbleef een ernstig strafbaar feit jegens een medewerker had begaan. Dit heeft geleid tot de aanhouding en de voorlopige hechtenis van verzoeker. Verzoeker is in dit verband overgebracht naar het [PPC] te [plaats] vanwege de ernst van het feit en zijn psychische toestand.
4.4.1.
Met verzoeker is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor onder overweging 4.2 opgenomen bepalingen in beginsel een inspanningsverplichting voortvloeit voor de officier van justitie om er voor zorg te dragen dat de zorgaanbieder kan beginnen met de uitvoering van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De rechtbank volgt verzoeker evenwel niet in zijn standpunt dat de officier van justitie in dit geval niet aan zijn inspanningsverplichting, zoals die uit voornoemde bepaling voortvloeit, heeft voldaan.
Primair omdat de officier van justitie ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de betrokken zorgverleners van oordeel waren dat zij niet veilig uitvoering konden geven aan de genoemde crisismaatregel, zodat de (noodzakelijke geachte) opname in de instelling feitelijk niet mogelijk was. Voor de uitvoering is het uiteindelijk de zorgverantwoordelijke die beoordeelt of, en zo ja, welke zorg noodzakelijk is en, na een beslissing ex artikel 8:9 Wvggz, de daartoe toegewezen vormen van zorg kan inzetten.
4.4.2.
Daarnaast kan de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank op grond van de omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het feit waarvoor een verdenking bestaat en de toestand van een verdachte, anders bepalen. Er is immers geen rechtsregel die zich verzet tegen het inzetten van het strafvorderlijk traject tegen personen voor wie een machtiging op grond van de Wvggz is afgegeven. Dit is ook in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad dat bij een samenloop van vrijheidsbeneming op grond van een strafrechtelijke titel en een civielrechtelijke titel de strafrechtelijke titel prevaleert (vgl. ECLI:NL:PHR:2021:144 r.o. 2.7, ECLI:NL:HR:2004:AO3233). De rechtbank ziet in dit geval, gelet de ernst van het feit waarvan betrokkene wordt verdacht, geen reden daar anders over te oordelen, dit zou immers geen rechtdoen aan de gerechtvaardigde belangen die met het strafrechtelijk kader worden beschermd. Een andere uitleg zou de gevaarzetting binnen een GGZ-instelling vergroten en patiënten, die met een machtiging zijn opgenomen, min of meer een vrijbrief geven om aldaar strafbare feiten te plegen. Dat de officier van justitie gelijktijdig om voortzetting van de crisismaatregel heeft verzocht, maakt dit niet anders. De officier van justitie had, indien het strafvorderlijk traject een andere wending had genomen, immers, zo mogelijk, de machtiging alsnog ten uitvoer kunnen leggen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat niet kan worden gesteld dat de officier van justitie niet aan zijn verplichtingen ingevolge de Wvggz heeft voldaan, doch zich genoodzaakt zag het strafvorderlijk traject te laten prevaleren.
4.4.3.
Anders dan de advocaat heeft betoogd, kan de tenuitvoerlegging van de machtiging tot voortzetting crisismaatregel niet plaatsvinden in het PPC, omdat het PPC te [plaats] niet is aangewezen als locatie alwaar een machtiging tot voortzetting crisismaatregel ten uitvoer kan worden gelegd en evenmin hieromtrent iets is bepaald in de desbetreffende machtiging. Als dit heeft geleid tot verwarring bij verzoeker is dit spijtig, doch dit maakt niet dat de keuze van het OM voor het strafvorderlijk traject onjuist of onbegrijpelijk is. Uit het verhandelde ter zitting is voorts komen vast te staan dat verzoeker wel zorg heeft ontvangen. De officier van justitie heeft onweersproken gesteld dat betrokkene in het PPC op grond van de Penitentiaire Beginselenwet de zorg heeft ontvangen die hij nodig had. Verzoeker heeft ter zitting ook bevestigd dat hij zorg (in de vorm van medicatie) heeft ontvangen. De vraag of verzoeker bij binnenkomst op de locatie [locatie] wel of geen medicatie heeft gehad is voor de beoordeling van het geschil niet relevant en zal verder onbesproken blijven.
4.5.
De advocaat heeft nog betoogd dat toen de officier van justitie het strafrechtelijk traject startte, de machtiging voortzetting crisismaatregel opgeschort of geschorst had moeten worden. Wat hier ook van zij, nu de advocaat hieraan geen gevolgtrekking heeft verbonden zal de rechtbank aan deze grief voorbij gaan.
4.6.
Op grond van al het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat de officier van justitie de wet niet in acht heeft genomen, zodat er geen aanleiding is voor het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.A Onderwater, rechter, in tegenwoordigheid van D.L. Overduin als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.