ECLI:NL:RBNHO:2022:9679

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
9375589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de kantonrechter op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], gevestigd te Amsterdam, en [gedaagde], wonende te Aerdenhout. De zaak betreft de vraag of [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is aan [eiseres]. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 23 februari 2022, waarna beide partijen hun standpunten hebben toegelicht in akten. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling bevestigd dat [eiseres] voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten. Echter, de kern van de zaak draait om de vraag of [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, waarbij artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Dit artikel vereist dat [gedaagde] door [eiseres] vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, en dat deze aanmaning de schuldenaar heeft bereikt. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de veertiendagenbrief daadwerkelijk door [gedaagde] is ontvangen. De aanmaning van 31 maart 2021 voldeed niet aan de eisen, omdat [eiseres] niet kon aantonen dat de brief op het juiste adres was aangekomen. Hierdoor wordt de vordering van [eiseres] afgewezen, en worden de proceskosten voor rekening van [eiseres] gesteld, omdat zij ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9375589 \ CV EXPL 21-5253
Uitspraakdatum: 2 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr.drs. J.J.F.M. Konings
tegen
[gedaagde]
wonende te Aerdenhout
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft op 23 februari 2022 een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot 23 februari 2022 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
[eiseres] heeft haar vordering bij akte van 20 april 2022 nader toegelicht. [gedaagde] heeft hierop bij akte van 18 mei 2022 gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis van 23 februari 2022 (hierna verder: het tussenvonnis) is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij met de door haar bij akte gegeven toelichting en onderbouwing voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten.
2.3.
De vraag die beantwoord dient te worden is of [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijke Wetboek (BW) vereist voor toewijzing van de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dat [gedaagde] door [eiseres] vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen aanvangende de dag na aanmaning, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling (hierna: de veertiendagenbrief). Een dergelijke aanmaning is aan te merken als een verklaring als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW. Daarom heeft deze aanmaning pas werking indien deze de schuldenaar heeft bereikt. Op [eiseres] rust de bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Die bewijslast omvat ook dat en op welke dag de schuldenaar de veertiendagenbrief heeft ontvangen.
2.4.
De door [eiseres] overgelegde aanmaning van 31 maart 2021 (productie 4 bij dagvaarding) voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Nu [gedaagde] de ontvangst van deze veertiendagenbrief betwist dient [eiseres] feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat die brief door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] daar door [eiseres] kon worden bereikt, en op welke dag de brief daar is aangekomen (HR 25 november 2016 ECLI:NL:HR:2016:2704). [eiseres] heeft in haar conclusie van repliek geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld ten aanzien van de ontvangst van de veertiendagenbrief door [gedaagde], alleen dat zij de ingebrekestelling zowel per post als per e-mail aan [gedaagde] heeft gezonden. De kantonrechter merkt verder nog op dat het adres in de veertiendagenbrief afwijkt van het adres waarop [gedaagde] is gedagvaard. [eiseres] heeft dit verder niet toegelicht. Aldus is niet komen vast te staan dat [gedaagde] de veertiendagenbrief heeft ontvangen. De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen. Gelet hierop behoeven de overige verweren van [gedaagde] geen bespreking meer.
2.5.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres], omdat zij ongelijk krijgt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter