ECLI:NL:RBNHO:2023:12306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/15/345471 / KG ZA 23-589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van aandeelhoudersovereenkomst na opzegging managementovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en PeCeHa Beheer B.V. De eiseres vorderde nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst, die was gesloten op 11 maart 2022, na de opzegging van de managementovereenkomst door PeCeHa. De eiseres stelde dat PeCeHa de opzegging op 31 juli 2023 had gedaan, maar dat deze niet rechtsgeldig was omdat deze niet aan de juiste partij was gericht. PeCeHa voerde aan dat de managementovereenkomst nog steeds van kracht was en dat er geen sprake was van een aanbiedingsplicht van de aandelen.

De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de managementovereenkomst rechtsgeldig was en dat PeCeHa gehouden was om haar aandelen aan de eiseres aan te bieden conform de bepalingen in de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank overwoog dat de redenen voor de opzegging niet te maken hadden met ziekte of arbeidsongeschiktheid, maar eerder met andere zakelijke overwegingen. De eiseres had een spoedeisend belang bij de vordering, omdat de continuïteit van de onderneming in het geding was.

De rechtbank heeft PeCeHa veroordeeld tot nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst en de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen. De vorderingen in reconventie van PeCeHa werden afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat er geen restitutierisico bestond en dat de vordering tot betaling van een voorschot op de koopprijs van de aandelen niet toewijsbaar was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/345471 / KG ZA 23-589
Vonnis in kort geding van 1 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.C.M. Rijken te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PECEHA BEHEER B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. P.A. Dijkstra te Purmerend en mr. C.H. Hartsuiker te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [betrokkene 1] en PeCeHa genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de uitgebrachte dagvaarding van 2 november 2023 met 20 producties (1-20)
  • de akte houdende eis in voorwaardelijke reconventie
  • productieoverzicht met 11 producties van PeCeHa (1-11)
  • de e-mail van 15 november 2023 van de advocaat van [betrokkene 1] met 4 aanvullende producties (21-24)
  • de mondelinge behandeling van 17 november 2023
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [betrokkene 1]
  • de spreekaantekeningen van de advocaten van PeCeHa.
1.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [betrokkene 1] , bestuurder van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] )
  • mr. Rijken voornoemd
  • [betrokkene 2] , bestuurder van PeCeHa (hierna: [betrokkene 2] )
  • mrs. Dijkstra en Hartsuiker voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] was decennialang via zijn vennootschap [eiseres] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] B.V. (hierna: de Vennootschap). Begin 2022 heeft [betrokkene 2] zich via zijn vennootschap PeCeHa met een minderheidsbelang van 36,4 % ingekocht in de Vennootschap. PeCeHa heeft voor deze aandelen € 450.000,- betaald. Partijen houden sindsdien gezamenlijk 100% van de aandelen in het geplaatst kapitaal van de Vennootschap.
2.2.
Op 11 maart 2022 hebben [betrokkene 1] , PeCeHa en de Vennootschap een aandeelhoudersovereenkomst gesloten (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst). Hierin staat onder meer het volgende:
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
[betrokkene 1] heeft in de Aandeelhoudersovereenkomst callopties verleend aan PeCeHa, zodat PeCeHa op termijn alle aandelen in de Vennootschap zou kunnen kopen.
2.3.
In de in 5.2 van het bovenstaande citaat bedoelde Bijlage 5.2 staat het volgende:
2.4.
De Vennootschap en PeCeHa hebben op 11 maart 2022 een managementovereenkomst gesloten (hierna: de Managementovereenkomst), waarin onder meer het volgende staat:
2.5.
Met ingang van 11 maart 2022 is PeCeHa als (enig) bestuurder van de Vennootschap ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [betrokkene 2] voerde namens PeCeHa de werkzaamheden als bestuurder van de Vennootschap uit.
2.6.
Op 3 januari 2023 heeft [betrokkene 2] zijn huisarts bezocht in verband met hoofdpijn- en misselijkheidsklachten en het zien van sterretjes. De huisarts heeft hem toen medicatie voorgeschreven (Tramadol en Domperidon).
2.7.
Bij e-mail van 15 februari 2023 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] onder meer het volgende geschreven:
In reactie op jouw email kan ik na het eerst te hebben laten bezinken en nogmaals gelezen te hebben niet anders dan concluderen dat je opmerkingen hard zijn, zeer doen en bovenal voelt als een mes in mijn rug.
Je bent zoals ik het zie op zoek naar een kloon van jezelf een soort [betrokkene 1] 2.0. Dat ben ik niet, wordt ik niet en dat heb ik vanaf dag een ook aangegeven. Dat ik dingen anders doe zal je dan ook moeten accepteren. Van mij verwacht je bijna 24/7 aanwezigheid en zelf denk je met een uurtje of 2/3 per week de boel even te regelen! Wellicht niet wetende dat je mij daarna achterlaat met e.e.a. aan “gedoe”.
Het achter mijn rug om benaderen van de collega’s op hun vrije dag steekt me het meest, (…) De uitwerking is averechts en je bent zonder dat je het wellicht door hebt aan iemand zijn stoelpoten aan het zagen.
Het goede resultaat van afgelopen jaar is blijkbaar niet voldoende gebleken om deze stoot onder de gordel uit te delen. (…)
Het lijkt mij verstandig de komende tijd de communicatie te beperken en wellicht kunnen we te zijner tijd eens kijken naar een zakelijke, houdbare oplossing.
2.8.
Bij e-mail van 5 juli 2023 heeft [betrokkene 1] een aantal vragen aan [betrokkene 2] gesteld en onder meer het volgende aan [betrokkene 2] geschreven:
We hebben al eerder mailwisseling gehad, gelukkig de meeste keren met een positieve toon zetting maar helaas een enkele keer met een negatieve inslag ( [betrokkene 1] 2.0 / mes in je rug / aan je stoelpoten zagen etc.).
Deze mail is absoluut niet bedoeld om kritiek te uiten of commentaar te geven op jou dan wel jouw werkwijze.
Ik sta nog steeds achter mijn beslissing zoals vastgelegd in de diverse overeenkomsten getekend 11 Maart vorig jaar bij Notaris Timmers.
Wij schelen 25 jaar in leeftijd en ik heb moeten accepteren dat jij op een andere manier de zaak “runt” dan ik de afgelopen 40 jaar gedaan heb. Op jouw verzoek heb ik meer afstand genomen, kom ik niet meer elke week en beperk ik de vragen tot een minimum.
In de keren dat ik nog kom zijn de gesprekken in een ontspannen sfeer, bespreken we de lopende zaken, meestal met betrekking tot klanten, leveranciers en medewerkers. Ook vraag ik je naar de gesprekken met de Rabo.
Dat de Rabo een lastig traject is hoef je mij niet uit te leggen. (…)
Ik heb dan ook zeker begrip voor je situatie, de afhankelijkheid van deze mannen, de steeds nieuwe informatie die ze vragen (energielabel, definitieve jaarcijfers nu weer zekerheden wat je vertelde).
Ondanks mijn begrip en sympathie voor jou wil ik wel even een paar punten aanhalen welke we vorig jaar overeengekomen zijn.
(…)
Nogmaals (…), ik wil je niet onnodig op je huid zitten maar gezien het belang van continuiteit van de onderneming en mijn financieel belang wilde ik hierbij bovenstaande punten wel even aanhalen. Derhalve gaarne het volgende:

Artikel 4.1 graag deze week een voorstel voor de dividend van boekjaar 2022.

Artikel 7.1 graag deze week een correcte voorraadopgave (…)
Ondanks de sympathie en open vertrouwelijke relatie wil ik gaarne conform de overeenkomsten geinformeerd- en op de hoogte gehouden worden van alle relevante informatie.
2.9.
Op 10 juli 2023 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] medegedeeld waarschijnlijk af te willen zien van de toekomstige volledige overname van de Vennootschap en met zijn werkzaamheden te willen stoppen.
2.10.
Op 12 juli 2023 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een gesprek gevoerd. In dit gesprek heeft [betrokkene 1] onder andere aangeboden als pandeigenaar mee te willen delen in verduurzamingskosten.
2.11.
Bij e-mail van 17 juli 2023 heeft [betrokkene 2] onder meer het volgende aan [betrokkene 1] geschreven:
Zoals aangegeven zou ik je vandaag iets laten weten naar aanleiding van ons gesprek van vorige week.
Om met de deur in huis te vallen, ik heb nog geen keuze gemaakt omdat met name jouw laatste opmerkingen met betrekking tot de overdracht van de aandelen, investeringen in verduurzaming en de eventuele concessies hierin, mij wederom aan het denken hebben gezet.
Ik ben dan ook benieuwd hoe je dit zelf ziet en in wat voor idee je daarbij hebt.
2.12.
Bij e-mail van 17 juli 2023 heeft [betrokkene 1] onder meer het volgende aan [betrokkene 2] geantwoord:
Echter, een tegemoetkoming in verduurzaming geeft nog geen andere kijk op klanten, medewerkers en de materie waarin je nu werkt.
Vorige week maandag en woensdag heb je goed uit de doeken gedaan waar je problemen liggen en waar je tegen opziet. Woensdag heb ik voor vertrek aangegeven of een stukje tegemoetkoming in financiële zin bij invullen call optie 1+2 het makkelijker zou maken. Ook met de opmerking dat ik aan punten 1-2 en 3 weinig kan veranderen.
Daar wilde je overdenken, wat je dan ook gedaan hebt.
Nu is het zo dat niet alleen jij niet slaapt maar ik ook al weer een week elke nacht wakker lig.
Hier moet voor jou en mij een eind aan komen. Niets geeft zoveel rust als een genomen beslissing dus morgen stap ik wederom in de auto en kom ik naar je toe. Ben om 14-14.30 bij je. Geef maar aan waar. We moeten nogmaals voor jou en mijn gezondheid hier morgen uit komen.
2.13.
Op 31 juli 2023 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] telefonisch medegedeeld dat hij wilde stoppen met de samenwerking.
2.14.
Bij e-mail van 31 juli 2023 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] onder meer het volgende geschreven:
Zoals telefonisch reeds besproken geef ik via deze weg nogmaals aan te stoppen met mijn werkzaamheden binnen [bedrijf] en de opdracht tot volledige overname terug te geven.
We zullen hierover op korte termijn in overleg moeten gaan om dit een juiste vorm te geven in het belang van het bedrijf. Ik heb het vertrouwen erin dat we hier gezamenlijk uit komen.
2.15.
Bij e-mail van 1 augustus 2023 heeft [betrokkene 1] onder meer het volgende aan [betrokkene 2] geantwoord:
Middels onderstaande mail heb je gisteren 31 Juli 2023 aangegeven te stoppen met je werkzaamheden bij [bedrijf] b.v.
Op zich heel jammer, maar het feit ligt er, we hebben daar vanmorgen uitgebreid over gesproken.
Wat je feitelijk aangegeven hebt is dat je de managementovereenkomst (PeCeHa ) wilt beeindigen wat alleen kan met een opzeg termijn van twee maanden en per aangetekende brief.
We hebben beide baat bij een correcte afhandeling maar zullen ons wel aan de overeenkomsten moeten houden.
Mijn verzoek derhalve aan jou om op datum van 31 Juli 2023 mij per aangetekende brief in kennis te stellen van het beeindigen van de managementovereenkomst.
Met de opzegtermijn van twee maanden betekent dat einde overeenkomst 30 September 2023.
Vanmorgen heb je aangegeven te willen blijven tot einde dit jaar tenzij we samen in overleg besluiten ( afhankelijk hoe snel we een nieuwe man vinden ) om dan te stoppen tussen 30 September en 31 December 2023.
We plannen volgende week wederom een vervolggesprek, we kunnen ieder onze actiepunten af gaan werken.
2.16.
Bij Whatsapp bericht van 9 augustus 2023 schrijft [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] :
Nu heel graag antwoord op de vraag inzake aangetekend schrijven, wanneer verzonden en welk track/trace nummer.
[betrokkene 2] antwoordt diezelfde dag:
Het is van het weekend verstuurd (…), maar ik snap eerlijk gezegd het gedram om de brief niet? Je hebt de mail en toezegging en de post is onderweg!
Waarop [betrokkene 1] antwoordt:
Jij kan het gedram vinden, ik wil het formeel gewoon geregeld hebben. We zijn alweer een week verder na mijn verzoek voor het aangetekend schrijven.
2.17.
Bij brief – gedateerd op 31 juli 2023 – heeft [betrokkene 2] namens PeCeHa het volgende geschreven:

{afbeelding van Brief}

2.18.
Nadien hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] per e-mail contact gehad over de verdere afronding van de werkzaamheden van [betrokkene 2] voor PeCeHa bij de Vennootschap.
2.19.
Bij per e-mail van 1 september 2023 verstuurde brief heeft [betrokkene 1] onder meer het volgende aan [betrokkene 2] geschreven:
Hierbij bevestig ik de ontvangst van jouw opzegging van de managementovereenkomst per 1 Oktober a.s. Erg spijtig dat het zo is gelopen, maar gedane zaken nemen nou eenmaal geen keer. Ik wil inderdaad graag in goed overleg tot een afronding komen en daarom zullen wij het ook op korte termijn moeten hebben over de vervolgstappen van jouw opzegging.
Mijn voorstel is om maandag a.s. in eerste instantie de medewerkers op de hoogte te brengen en vervolgens de eerste noodzakelijke stappen te bespreken. Misschien wel verstandig om gelijk een en ander vast te leggen in een aandeelhoudersbesluit.
2.20.
Op 4 september 2023 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een bespreking gevoerd.
2.21.
Bij e-mail van 5 september 2023 heeft [betrokkene 1] onder meer het volgende aan [betrokkene 2] geschreven:
Met dank voor het open gesprek vanmorgen en vanmiddag in aansluiting op het schrijven van afgelopen vrijdag 1 September jl.
Derhalve hierbij een kort verslag van besproken punten vandaag.

De medewerkers aanwezig op de zaak zijn door [betrokkene 2][ [betrokkene 2] , voorzieningenrechter]
geinformeerd over zijn besluit de werkzaamheden bij [betrokkene 1] te beeindigen per 30 September a.s.
(…)

[betrokkene 2] stelt een brief op welke na overleg met [betrokkene 1][ [betrokkene 1] , voorzieningenrechter]
gestuurd zal worden naar klanten, leveranciers en relaties, ten einde ook deze te informeren over het vertrek van [betrokkene 2] .
(…)

Overname/ doorlinken mail [betrokkene 2] . Per direct ontvangt [betrokkene 1] van [betrokkene 2] alle lopende / relevante mail. Na 30 September mail omzetten van [e-mailadres 1] naar [e-mailadres 2]
(…)

Aanbieden aandelen PeCeHa beheer bv. aan [betrokkene 1] Beheer bv., volgens aandeelhoudersovereenkomst zal [betrokkene 2] de aandelen aanbieden. Gezien het tegenvallende resultaat over de eerste 6 maanden (terugval resultaat van 221.465,31 + naar 49.883,87 + met nog te maken correctie voorraad) zal terugname aandelen op basis van marktwaarde nu slechter uitvallen dan terugname op basis van verkrijgingswaarde van 11 Maart 2022. Op basis van deze getallen is gesproken over terugname op basis van 50% van 450.000 zijnde 225.000 euro. [betrokkene 2] komt hier op terug.
Beide zien wij het belang van een rustige / correcte afronding van werkzaamheden [betrokkene 2] bij [betrokkene 1] aanhangwagens. Bovenstaande punten worden door beiden actief afgehandeld voor zover mogelijk. Volgende week vervolg overleg over deze- en nog te verwachten punten.
Aldus opgemaakt na overleg 4 September 2023.
2.22.
Op 8 september 2023 heeft [betrokkene 2] zijn huisarts bezocht. De huisarts heeft in het medisch dossier onder meer genoteerd:
“staat stijf van de werkstress”.
2.23.
Op 11 september 2023 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] weer een bespreking. [betrokkene 2] vertelt [betrokkene 1] tijdens deze (korte) bespreking dat hij overspannen is en een hoge bloeddruk heeft en verlaat de bespreking binnen vijf minuten. Bij e-mail van 11 september 2023 heeft [betrokkene 2] vervolgens onder meer het volgende aan [betrokkene 1] geschreven:
Zoals vanmorgen besproken loopt het water mij spreekwoordelijk over de schoenen. Concreet kan ik al geruime tijd mijn werkzaamheden als bestuurder niet verrichten door stress die mijn werk met zich brengt.
Ik ben daarom vanochtend voor ik naar de zaak kwam al bij mijn huisarts geweest om ondersteuning te vragen. Voor nu is de conclusie dat ik ziek ben, niet kan werken en enige dagen rust wil om tot mezelf te kunnen komen.
Volgende week wil ik proberen om met je te overleggen over mijn werkzaamheden en wat ik denk dat de consequenties zijn van mijn ziekte voor de managementovereenkomst. Ik wil in dit kader verder advies inwinnen bij een advocaat omdat ik de situatie door mijn ziekte nu totaal niet kan overzien. Als dat opportuun is zal de advocaat zich voor mij bij je melden. Ik kan de druk van de situatie waarin ik zit op dit moment niet aan.
Wij bespraken net even kort of ik mijn aandeelhouderschap ongedaan zou willen maken en wil stoppen met de werkzaamheden. Zoals ik er op dit moment naar kijk is dat een aantrekkelijke mogelijkheid omdat ik er echt helemaal doorheen zit.
Ik wil nu echter geen overhaaste beslissingen nemen en deze week eerst rustig nadenken over hoe het verder moet.
PeCeHa Beheer B.V. heeft de managementovereenkomst d.d. 11 maart 2022 tot heden ook niet opgezegd en/of beëindigd met [bedrijf] B.V. Ik was dat aanvankelijk van plan - en ik heb het jou ook gemeld in overleg en in een e-mail - maar de managementovereenkomst is tot nu toe niet opgezegd tussen de juiste partijen. Ook dat komt omdat ik het totaal niet meer overzie en lamgeslagen ben.
Dank voor je begripvolle reactie vanochtend. Dat waardeer ik zeer.
Ik meld mij volgende week maandag bij je voor telefonisch overleg.
2.24.
Bij brief van 22 september 2023 heeft de advocaat van [betrokkene 1] onder meer het volgende aan PeCeHa (tevens in diens hoedanigheid van bestuurder van de Vennootschap) geschreven:
Cliënte overhandigde mij uw opzegging van de managementovereenkomst d.d. 31 juli 2023 (bijlage 1), op basis waarvan uw managementovereenkomst per 1 oktober a.s. zal eindigen. Zoals u bekend heeft deze opzegging tot gevolg dat u uw aandelen in [bedrijf] B.V. (de“Vennootschap”) onmiddelijk moest aanbieden aan cliënte (artikel 11.2.3 (i) aandeelhoudersovereenkomst). Uit artikel 11.2.4 (i) van de aandeelhoudersovereenkomst volgt vervolgens dat de prijs voor uw aandelen gelijk zal zijn aan ofwel 50% van de marktwaarde ofwel 50% van de verkrijgingsprijs (de laagste van deze twee waarden).
Cliënte heeft reeds aangegeven uw aandelen over te willen nemen en is met u in gesprek getreden om in goed onderling overleg tot een oplossing te komen. Daarbij heeft cliënte coulance halve aangeboden uw aandelen over te nemen tegen de verkrijgingsprijs (EUR 225.000), omdat de verwachting zeer groot is dat de marktwaarde van de aandelen lager zal uitvallen. Desalniettemin bent u tot op heden niet ingegaan op dit voorstel en wordt een besluit hieromtrent van uw zijde steeds uitgesteld. Op grond van artikel 11.2.2 jo. artikel 11.2.4 van de aandeelhoudersovereenkomst bent u evenwel verplicht om uw aandelen onmiddellijk aan te bieden en volledige medewerking te verlenen. Cliënte wenst tot afronding te komen. Hierbij verzoek ik u daarom, en zo nodig sommeer ik u, binnen7 dagen na hedenmedewerking te verlenen aan de overdracht van uw aandelen tegen de verkrijgingsprijs van EUR 225.000 (al dan niet door middel van het verstrekken van de benodigde volmachten aan de notaris). De bevestiging daarvan ontvang ik graag per omgaande.
(…)
Voorts adviseerde ik cliënte reeds het ontslag van PeCeHa Beheer B.V. als bestuurder van de Vennootschap in gang te zetten. Namens cliënte verzoek ik PeCeHa Beheer B.V., in de hoedanigheid van bestuurder van de Vennootschap, hierbij namens aandeelhouder [eiseres] B.V. daarom om op zo kortst mogelijke termijn, maar ten minste 15 dagen na de oproeping, over te gaan tot het bijeenroepen van een algemene vergadering (cf. artikel 22.4 van de statuten van de Vennootschap). Op deze algemene vergadering zullen dan de volgende onderwerpen worden behandeld:
(i)
ontslag PeCeHA Beheer B.V. als bestuurder van de Vennootschap en het verlenen van décharge; en
(ii)
benoeming [eiseres] B.V. als bestuurder van de Vennootschap.
(…)
2.25.
Nadien is gecorrespondeerd tussen de advocaten van partijen. PeCeHa heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie van 22 september 2023.
2.26.
Op 13 november 2023 heeft de Vennootschap een aandeelhoudersvergadering bijeengeroepen, in de notulen waarvan het volgende is opgenomen:

{afbeelding van mail}

3.Het geschil in conventie

3.1.
[betrokkene 1] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
Gedaagde te veroordelen tot nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst en haar daarmee specifiek te gebieden haar aandelen op grond van artikel 11.2.3. aandeelhoudersovereenkomst schriftelijk aan te bieden aan [betrokkene 1] conform het bepaalde in artikel 11.2.4 (sub (i)) aandeelhoudersovereenkomst en daaraan conform artikel 11.2.4 jo. 11.2.2 volledige medewerking te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000 per dag dat gedaagde het gebod niet nakomt, met een maximum van EUR 500.000, althans een door u E.A. voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II.
Gedaagde te veroordelen tot nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst en haar daarmee specifiek te gebieden mee te werken aan vaststelling van de marktwaarde van de aandelen ex artikel 11.2.4. sub (i) aandeelhoudersovereenkomst, al dan niet ex sub (iii) aandeelhoudersovereenkomst van de Deskundigenprocedure (zoals gedefinieerd in de aandeelhoudersovereenkomst) alle medewerking te verlenen aan het onderzoek van een op verzoek van eiseres door het NIRV ingeschakelde onafhankelijke registervaluator, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000 per dag dat gedaagde niet nakomt, met een maximum van EUR 500.000, althans een door u E.A. voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
III.
gedaagde te gebieden, zodra de koopprijs van de aandelen is vastgesteld, mee te werken aan overdracht van zijn aandelen door middel van ondertekening van de akte van overdracht bij de notaris dan wel door middel van ondertekening van een daartoe bestemde volmacht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000 per dag dat gedaagde niet nakomt, met een maximum van EUR 500.000, althans een door u E.A. voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV.
Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsook in de nakosten welke voortvloeien uit de onderhavige procedure, e.e.a. te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de (na)kosten, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Aan haar vordering legt [betrokkene 1] – samengevat – ten grondslag dat PeCeHa de Aandeelhoudersovereenkomst, en meer in het bijzonder de daarin opgenomen aanbiedingsplicht, moet nakomen.
PeCeHa heeft de Managementovereenkomst volgens [betrokkene 1] op 31 juli 2023 zowel mondeling als schriftelijk opgezegd met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van twee maanden. Vaststaat dat deze opzegging – hoewel deze niet per aangetekende post aan het adres van de Vennootschap was gericht – de Vennootschap heeft bereikt, zoals voor een rechtsgeldige opzegging vereist is. Bovendien was duidelijk wat de wil en het doel van PeCeHa waren: opzegging van de Managementovereenkomst. Daardoor is de Managementovereenkomst formeel geëindigd per 1 oktober 2023.
Op grond van de Aandeelhoudersovereenkomst is PeCeHa als
early/bad leavergehouden de door haar gehouden aandelen onmiddellijk aan [betrokkene 1] aan te bieden en daaraan volledige medewerking te verlenen. Op grond van artikel 11.2.4 sub (i) van de Aandeelhoudersovereenkomst is de prijs voor de aan te bieden aandelen gelijk aan 50% van de lagere waarde van (a) de marktwaarde op het moment dat de aanbiedingsplicht ontstond, dan wel (b) de verkrijgingsprijs van de Aandelen. PeCeHa is ook gehouden mee te werken aan vaststelling van de marktwaarde van de aandelen volgens de in de Aandeelhoudersovereenkomst omschreven deskundigenprocedure en aan de overdracht van de aandelen.
Omdat PeCeHa op onterechte gronden weigert haar medewerking aan alles rond de aandelenoverdracht te verlenen, is een dwangsom noodzakelijk, aldus [betrokkene 1] .
3.3.
PeCeHa voert tot haar verweer – kort gezegd – het volgende aan. Hoewel PeCeHa voorziet dat de Managementovereenkomst wegens langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid van [betrokkene 2] zal moeten worden opgezegd, is de Managementovereenkomst nu nog niet beëindigd zodat de bepalingen met betrekking tot de aanbiedingsplicht van PeCeHa op grond van de ‘
leaver’regeling niet in werking zijn getreden. Ook is er geen sprake van enige tekortkoming van PeCeHa op grond van de Aandeelhoudersovereenkomst, zodat er ook op die grond geen sprake kan zijn van een aanbiedingsplicht.
Verder zijn noch [betrokkene 1] , noch [betrokkene 1] , partij bij de Managementovereenkomst. Zij hebben dan ook geen recht en belang bij (nakoming van) die overeenkomst of daarop gebaseerde vorderingen. Bovendien lenen de vorderingen zich niet voor behandeling in kort geding, omdat deze impliciet een declaratoire beoordeling door de voorzieningenrechter vragen over de status en geldigheid van de – tussen twee andere partijen gesloten – Managementovereenkomst. Dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding heeft PeCeHa herhaaldelijk aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakt. PeCeHa heeft [betrokkene 1] verzocht om bij de aanvraag van dit kort geding de door PeCeHa aan [betrokkene 1] kenbaar gemaakte bezwaren tegen het aanhangig maken van dit kort geding aan de voorzieningen-rechter mede te delen. Dit heeft [betrokkene 1] niet gedaan en dit is in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Ook heeft [betrokkene 1] volgens PeCeHa in strijd met artikel 21 Rv gehandeld door in de dagvaarding niet te vermelden dat de aan de aandelen verbonden winstrechten over 2023 door de Vennootschap nog niet zijn uitgekeerd.
Voorts maakt [betrokkene 1] volgens PeCeHa misbruik van procesrecht met het voeren van dit kort geding, omdat zij niet bereid is gebleken tot het voeren van minnelijk overleg of inhoudelijke discussie.
De brief van [betrokkene 2] van 31 juli 2023 heeft de Managementovereenkomst niet doen eindigen en heeft geen rechtsgevolg tussen de betrokken contractspartijen: PeCeHa en de Vennootschap. Deze brief bevat namelijk slechts een verklaring van [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] dan wel [betrokkene 1] , die geen partij zijn bij de Managementovereenkomst. De brief is dus niet gericht aan de juiste partij (de Vennootschap). Bovendien was [betrokkene 2] toen hij de brief schreef ziek en werd hij tot het afleggen van de verklaring aangemoedigd door [betrokkene 1] . De wil van [betrokkene 2] is niet gericht geweest op hetgeen in de brief is opgenomen en voor zover nodig heeft [betrokkene 2] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, mede namens PeCeHa, de verklaring als vastgelegd in de brief van 31 juli 2023 ingetrokken. In dit verband heeft PeCeHa nog opgemerkt dat de Managementovereenkomst niet vereist dat [betrokkene 2] daadwerkelijk bij de vennootschap werkt en dat PeCeHa ook iemand anders dan [betrokkene 2] ter beschikking zou kunnen stellen aan de vennootschap.
Verder heeft PeCeHa aangevoerd dat [betrokkene 1] eind 2022 al wist dat [betrokkene 2] veel spanning en stress ervaarde van de manier waarop hij, met name door toedoen van [betrokkene 1] , uitvoering moest geven aan zijn functie bij de vennootschap en dat [betrokkene 1] bovendien wist dat [betrokkene 2] ziek was (volgens [betrokkene 2] heeft hij dit meermaals met [betrokkene 1] besproken) en dat hij medio 2023 in verband met de uitvoering van zijn functie bij de vennootschap ziek is geworden en uiteindelijk functioneel arbeidsongeschikt is geraakt en op 11 september 2023 gedwongen zijn werk heeft moeten neerleggen. Ingeval van opzegging van de Managementovereenkomst is de
early/bad leaverregeling niet van toepassing. Dit is ook met [betrokkene 1] besproken, maar [betrokkene 1] is er op uit door middel van een listige kunstgreep haar minderheidsaandeelhouder voor een zeer laag bedrag uit te kopen. Dat [betrokkene 2] ondanks zijn verergerde ziekte maandenlang heeft doorgewerkt maakt volgens PeCeHa niet dat hij niet ziek was.
Er is volgens PeCeHa geen sprake van een spoedeisend belang. De te maken belangen-afweging moet in het voordeel van PeCeHa uitvallen omdat zij haar werkzaamheden naar behoren heeft uitgevoerd en de Managementovereenkomst voortduurt, terwijl ook de financiële en gezondheidsbelangen van [betrokkene 2] moeten worden meegewogen. Tot slot leent de zaak zich niet voor behandeling in kort geding omdat de zaak te complex en omvangrijk is, terwijl een eventuele bodemprocedure eenvoudig kan worden afgewacht, aldus nog steeds PeCeHa.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
PeCeHa vordert in voorwaardelijke reconventie om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
[betrokkene 1] te veroordelen aan PeCeHa ten titel van voorschot op betaling van de koopprijs van de aandelen binnen 5 werkdagen na het te dezen te wijzen vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 225.000,- (zegge: tweehonderdvijfentwintig duizend euro);
II.
ex art. 616 (lid 3 sub a) Rv, [betrokkene 1] te veroordelen binnen 5 werkdagen na het te dezen te wijzen vonnis voldoende zekerheid te stellen ter afdekking van het restitutierisico dat bij toewijzing van de bij inleidende dagvaarding ingestelde vorderingen minimaal ontstaat voor PeCeHa, door een bedrag over te boeken van € 225.000,- (zegge: tweehonderdvijfentwintig duizend euro, naar de derdengeldenrekening van de advocaat van PeCeHa (SWDV Advocaten, [rekeningnummer] o.v.v. "zekerheidstelling [betrokkene 1] /PeCeHa”) , die het bedrag op zijn derdengeldenrekening zal aanhouden totdat een bodemrechter bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis heeft beslist - of uit dat vonnis volgt - hoe deze gelden dienen te worden aangewend dan wel totdat partijen eenstemmig instructie geven voor de aanwending of verdeling van voornoemd bedrag, dit op straffe van verval van de bevoegdheid van [betrokkene 1] met het oog op welker uitoefening de zekerheidstelling is bevolen;
III.
aan de onder II. gevorderde zekerheidstelling een dwangsom te verbinden van € 1.000,- per dag dat [betrokkene 1] daarmee na 5 werkdagen na het te dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-;
IV.
ex art. 233 lid 3 Rv aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat het onder ll. gevorderde bedrag als zekerheid is gesteld, door overboeking van dat bedrag naar de derdengeldenrekening van de advocaat van PeCeHa (SWDV Advocaten, [rekeningnummer] o.v.v. "zekerheidstelling [betrokkene 1] /PeCeHa);
IV.
[betrokkene 1] te veroordelen in de proceskosten, salaris advocaat en nakosten daaronder begrepen.
4.2.
De voorwaarde waaronder deze reconventionele vordering is ingesteld is dat één of meer van de bij inleidende dagvaarding ingestelde vorderingen wordt toegewezen. PeCeHa legt aan haar voorwaardelijke reconventionele vordering ten grondslag dat zij een aanzienlijk restitutierisico loopt indien de vorderingen van [betrokkene 1] worden toegewezen. Daarom wenst PeCeHa in dat geval het – volgens PeCeHa – niet tussen partijen in geschil zijnde minimaal op de aandelen te betalen bedrag van € 225.000,- te krijgen en daarnaast zekerheid te krijgen voor betaling van het verschil tussen de prijs voor de aandelen op basis van de
early/bad leaverregeling en de oorspronkelijke verkrijgingsprijs.
4.3.
[betrokkene 1] voert verweer. Het (coulancehalve gedane) aanbod om de aandelen over te nemen voor € 225.000,- heeft PeCeHa niet geaccepteerd; PeCeHa kan daar nu geen beroep meer op doen. Er bestaat geen grond om van [betrokkene 1] te verlangen binnen vijf dagen na het vonnis een voorschot op de koopprijs te betalen voordat de marktwaarde van de aandelen is vastgesteld en de aandelen daadwerkelijk zijn geleverd. Een notaris zal, tenzij partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt, niet overgaan tot het passeren van een leveringsakte als de koopprijs niet tijdig op de derdengeldrekening aanwezig is; zonder betaling zal geen overdracht plaatsvinden, dus PeCeHa loopt geen risico. Bovendien is geen sprake van een restitutierisico, en is ook niet gebleken dat [betrokkene 1] niet in staat zal zijn een eventueel door de bodemrechter vast te stellen aanvullend bedrag voor de overdracht van de aandelen te betalen. Er is dus geen belang bij zekerheidsstelling. Ook bestaat er geen grond voor oplegging van een dwangsom.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hieronder zoveel mogelijk gezamenlijk worden besproken en beoordeeld.
Spoedeisend belang
5.2.
PeCeHa betwist dat [betrokkene 1] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Volgens PeCeHa is geen sprake is van een rechtens te respecteren belang nu de Managementovereenkomst nog altijd voortduurt. Van een impasse wegens enige (dreigende) vertraging in de besluitvorming binnen de Vennootschap is ook geen sprake, omdat alle noodzakelijke besluiten – ook die waarvoor unanimiteit is voorgeschreven – door het bestuur dan wel de aandeelhouders in een AvA kunnen worden voorgelegd ter stemming, terwijl niet valt in te zien waarom een eventuele bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht, aldus PeCeHa.
5.3.
De voorzieningenrechter deelt die zienswijze niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het spoedeisend belang besloten in de aard van de vorderingen. Om het functioneren van de onderneming te kunnen waarborgen moeten het soort besluiten waarvoor op grond van de Aandeelhoudersovereenkomst unanimiteit is vereist, zoals het vaststellen van de jaarrekening, (zie hierboven in 2.3), met voldoende voortvarendheid kunnen worden genomen. Gelet op de verhoudingen tussen partijen en het gegeven dat PeCeHa niet in staat is gebleken een AvA bij te wonen, is het risico op een impasse niet onaannemelijk. Daar komt bij dat [betrokkene 1] onbetwist heeft gesteld dat [betrokkene 1] , die de Vennootschap nu weer opnieuw draaiende moet houden en die aan de ziekte van Parkinson lijdt, gezondheidsschade ondervindt door de huidige situatie. Mede gelet op de leeftijd van [betrokkene 1] zal [betrokkene 1] de Vennootschap niet meer lange tijd draaiende kunnen houden. [betrokkene 1] heeft er daarom spoedeisend belang bij dat zij op korte termijn duidelijkheid krijgt over de (mogelijkheid tot) voortzetting van de Vennootschap als dat níet door PeCeHa c.q. [betrokkene 2] zal zijn. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Declaratoir oordeel?
5.4.
PeCeHa heeft tot haar verweer aangevoerd dat met de vordering van [betrokkene 1] impliciet een declaratoir oordeel wordt gevraagd, hetgeen niet mogelijk is in kort geding. Dat verweer slaagt niet. Weliswaar kan de kortgedingrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de onderlinge rechtsverhouding tussen partijen, en daarover niet een definitieve uitspraak doen zodat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. [1] Maar [betrokkene 1] vordert ook geen verklaring voor recht, maar (slechts) nakoming door PeCeHa van de Aandeelhoudersovereenkomst. Nakoming van een overeenkomst is een vordering die ook in kort geding ingesteld en beoordeeld kan worden. Toewijzing van de vordering van [betrokkene 1] in conventie leidt immers tot een veroordelend (condemnatoir) vonnis, zoals [betrokkene 1] terecht heeft gesteld. Dat de voorzieningenrechter om de vorderingen van [betrokkene 1] te kunnen beoordelen een voorlopig oordeel moet geven over de onderliggende rechtsverhouding tussen partijen en over de Managementovereenkomst doet aan het bovenstaande niet af.
Naar aanleiding van het verweer van PeCeHa dat noch [betrokkene 1] noch [betrokkene 1] partij zijn bij de Managementovereenkomst en daarom geen recht en belang hebben bij (nakoming van) die overeenkomst of daarop gebaseerde vorderingen merkt de voorzieningenrechter op dat [betrokkene 1] ook geen nakoming van de Managementovereenkomst vordert en dat artikel 11.2.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst nu eenmaal gerelateerd is aan de Managementovereenkomst.
Managementovereenkomst wel of niet opgezegd?
5.5.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of PeCeHa de Management-overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd per 1 oktober 2023, om een reden anders dan arbeidsongeschiktheid of langdurige ziekte. Als dat het geval is, is de Aandeelhoudersovereenkomst duidelijk over de gevolgen: dan is de
early leaver-regeling van artikelen 11.2.3 sub (i) jo 11.2.4 van toepassing. De centrale vraag waarvoor de voorzieningenrechter zich geplaatst ziet, is dan ook of voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging rechtsgeldig is en om een andere reden dan arbeidsongeschiktheid of langdurige ziekte is gedaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. De voorzieningenrechter licht dit hieronder toe.
5.6.
Nadat [betrokkene 2] al eerder met [betrokkene 1] had gesproken over het afzien van overname van de aandelen in de Vennootschap, heeft [betrokkene 2] op 31 juli 2023 – eerst telefonisch (zie hierboven in 2.13) en later diezelfde dag tevens per e-mail (2.14) – medegedeeld te stoppen met zijn werkzaamheden voor de Vennootschap. Aansluitend heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 2] medegedeeld (2.15) dat [betrokkene 2] daarmee feitelijk heeft aangegeven dat hij (namens PeCeHa) de Managementovereenkomst wil beëindigen, waartoe een opzegtermijn van twee maanden en een aangetekende brief vereist zijn. Bij aangetekende brief – gedateerd op 31 juli 2023 – heeft [betrokkene 2] vervolgens namens PeCeHa de opzegging van de Managementovereenkomst tussen PeCeHa en de Vennootschap schriftelijk bevestigd, met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van twee maanden. Met die gang van zaken is het doel van de opzegging door [betrokkene 2] en PeCeHa duidelijk. Uit alles volgt immers dat [betrokkene 2] , mede namens PeCeHa, de werkzaamheden binnen de Vennootschap wilde staken en dat de formele weg om dat te bewerkstelligen was om de Managementovereenkomst tussen PeCeHa en de Vennootschap op te zeggen. Uit alle gedragingen over en weer van beide partijen en uit de tekst van de opzegging – zowel in de e-mail van 31 juli 2023 als de nadien verzonden aangetekende opzegging – blijkt onmiskenbaar de wil en bedoeling van [betrokkene 2] en PeCeHa om de Managementovereenkomst met de Vennootschap op te zeggen.
5.7.
Dat de aangetekende opzegging mogelijk niet op de envelop was geadresseerd aan de Vennootschap, zoals PeCeHa tot haar verweer heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de opzegging niet (rechtsgeldig) zou zijn geschied. De voorzieningenrechter constateert dat de opzeggingsbrief zelf (2.17) wél geadresseerd lijkt te zijn aan zowel de Vennootschap als [betrokkene 1] . Dat het adres van de Vennootschap bedoeld zou zijn als afzender acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. De afzender van de brief is namelijk, zo blijkt uit de ondertekening, PeCeHa, en niet de Vennootschap. Dat de brief niet ook (al of niet aangetekend) aan de Vennootschap is verstuurd laat zich verklaren door het gegeven dat [betrokkene 2] ten tijde van het versturen van de brief zowel directeur van PeCeHa als directeur van de Vennootschap was; er kon dus geen twijfel over bestaan dat de brief de Vennootschap bereikte, zodat met (aangetekend) versturen van de brief geen enkel doel zou zijn gediend. Voor alle betrokkenen ( [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van [betrokkene 1] en medeaandeelhouder van de Vennootschap, alsmede [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van PeCeHa en medeaandeelhouder van de Vennootschap) was verder duidelijk dat de Vennootschap op de hoogte was van de opzegging van de Managementovereenkomst door PeCeHa én dat de Vennootschap die opzegging ook heeft bevestigd en aanvaard.
Omdat vaststaat dat de brief alle betrokkenen heeft bereikt kan op grond van artikel 3:37 lid 5 BW ook geen sprake zijn van intrekking van de daarin vervatte mededeling.
Dat de Managementovereenkomst niet vereist dat [betrokkene 2] daadwerkelijk bij de Vennootschap werkt doet – wat daar verder ook van zij – aan de opzegging niet af.
Wilsgebrek?
5.8.
Dat aan haar zijde sprake zou zijn van een wilsgebrek, zoals PeCeHa heeft betoogd, volgt de voorzieningenrechter evenmin. De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk hebben verklaard dat zij zich bij het opstellen van de Management- en de Aandeelhoudersovereenkomst beiden hebben laten bijstaan door professionele adviseurs. Dat partijen zich ten tijde van de opzegging door PeCeHa (mogelijk) niet de volle juridische consequenties daarvan hebben gerealiseerd, laat onverlet dat partijen het wel zó zijn overeengekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de uitkomst daarvan wellicht een bittere pil, maar dat is inherent aan het risico van ondernemen.
5.9.
Dat (een zieke) [betrokkene 2] en PeCeHa door [betrokkene 1] zodanig ‘onder druk’ zouden zijn gezet om de Managementovereenkomst op te zeggen dat sprake is van een wilsgebrek, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting volgt namelijk dat [betrokkene 2] en PeCeHa sinds de eerdere aankondiging van [betrokkene 2] op 10 juli 2023 (2.9) dat hij waarschijnlijk af wilde zien van de toekomstige volledige overname van de Vennootschap juist ruimschoots de tijd hebben gekregen van [betrokkene 1] om een eventuele opzegging te overdenken, én dat zij van die bedenktijd ook gebruik hebben gemaakt. Het verzoek van [betrokkene 1] om de uiteindelijke beslissing tot opzegging – conform de contractuele vereisten daartoe – te formaliseren door middel van een aangetekende brief en inachtneming van een opzegtermijn, kan bij die stand van zaken moeilijk als ‘druk’ worden betiteld, maar veeleer als uitwerking van de wens om alle werkzaamheden van PeCeHa voor de Vennootschap te beëindigen.
5.10.
Bovendien is niet aannemelijk geworden dat ten tijde van de opzegging ziekte of functionele arbeidsongeschiktheid van [betrokkene 2] een factor voor opzegging was of dat [betrokkene 2] bij het afleggen van zijn verklaring tot opzegging van de Managementovereenkomst door ziekte zijn wil niet kon bepalen. Uit de feitelijke gang van zaken en de tussen partijen gevoerde correspondentie volgt namelijk dat niet zozeer gezondheidsklachten maar veeleer andere redenen aan de opzegging ten grondslag lagen; kennelijk speelden (onder meer) de (kosten van de) verduurzaming van het bedrijfspand een rol en
“klanten, medewerkers en de materie waarin je werkt”(zie de e-mail van [betrokkene 1] van 17 juli 2023, 2.12). Uit de (tekst van de) opzegging blijkt dan ook niets over eventuele ziekte van [betrokkene 2] als grond voor de opzegging van de Managementovereenkomst door PeCeHa. Ook hebben partijen na de opzegging gesproken en gecorrespondeerd over het tot het eind van het jaar voortzetten en afronden van zijn werkzaamheden door [betrokkene 2] . Dit past niet bij het beeld van een door overspannenheid ingegeven opzegging en/of een ten gevolge van functionele arbeidsongeschiktheid onmogelijk geworden samenwerking. In dit verband merkt de voorzieningenrechter verder op dat partijen begin 2023 hebben gecommuniceerd over problemen in de samenwerking (zie de e-mail van [betrokkene 2] van 15 februari 2023, r.o. 2.7), waarna partijen kennelijk een werkbare samenwerking hebben kunnen vinden (zie in dit verband ook de e-mail van [betrokkene 1] van 5 juli 2023, r.o. 2.8). Ook merkt de voorzieningenrechter in dit verband op dat [betrokkene 2] blijkens het door hem overgelegde medisch dossier na 3 januari 2023 voor het eerst weer op 8 september 2023 naar zijn huisarts is gegaan, dus enkele dagen ná de mededeling van [betrokkene 1] dat PeCeHa als
early/bad leaverin de zin van de Aandeelhoudersovereenkomst werd beschouwd met als gevolg dat de prijs van de aandelen overeenkomstig die regeling gelijk zou worden gesteld aan 50% van hetzij de Marktwaarde, hetzij de verkrijgingsprijs van de Aandelen. Pas op 11 september 2023 heeft PeCeHa zich vervolgens op de ziekte van [betrokkene 2] beroepen. Hoewel ten tijde van de opzegging wel sprake was van stress en/of slecht slapen (van zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] ), is in dit kort geding dus niet voldoende aannemelijk geworden dat bij de opzegging op 31 juli 2023 al sprake was van medisch objectiveerbare redenen voor die opzegging of van functionele arbeidsongeschiktheid. Dat [betrokkene 2] veel stress heeft ervaren gedurende zijn werkzaamheden en wellicht ná de opzegging op 31 juli 2023 overspannen is geworden, maakt het voorgaande niet anders.
5.11.
Conclusie van het voorgaande is dan ook dat onvoldoende is gebleken van (het bestaan van) een wilsgebrek, zodat de opzegging van 31 juli 2023 rechtsgeldig is.
Good leaver of early / bad leaver?
5.12.
Tussen partijen is verder in geschil op basis van welke regeling de aandelen van PeCeHa in de Vennootschap aan [betrokkene 1] moeten worden aangeboden. Volgens [betrokkene 1] is dat op grond van de
early / bad leaver-regeling als bedoeld in artikel 11.2.3 sub (i) van de Aandeelhoudersovereenkomst, terwijl PeCeHa zich op het standpunt stelt dat zij de aandelen op een later moment (nadat zij de managementovereenkomst heeft opgezegd) zal moeten aanbieden op grond van een redelijke
good leaver-prijs. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
5.13.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter zoals gezegd van oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de Managementovereenkomst op 31 juli 2023 rechtsgeldig is opgezegd tegen 30 september 2023, zodat deze op 1 oktober 2023 als beëindigd moet te worden beschouwd. Het verweer van PeCeHa dat niet wordt toegekomen aan de bepalingen in de Aandeelhoudersovereenkomst omdat van een rechtsgeldige opzegging geen sprake is, faalt dus. Zoals hiervoor overwogen is voldoende aannemelijk dat ten tijde van de opzegging ziekte of functionele arbeidsongeschiktheid van [betrokkene 2] geen factor voor opzegging was en maakt het feit dat [betrokkene 2] wellicht ná de opzegging op 31 juli 2023 ziek is geworden dit niet anders.
Het feit dat [betrokkene 2] zich (bijna twee maanden) ná de opzegging ziek heeft gemeld, maakt dan ook niet dat de opzegging met terugwerkende kracht alsnog zou moeten worden bestempeld als gedaan wegens of onder invloed van (functionele) arbeidsongeschiktheid of langdurige ziekte. Met andere woorden: als PeCeHa zich op het moment van opzeggen van de Managementovereenkomst op grond van de Aandeelhoudersovereenkomst als
good leaverbeschouwde wegens ziekte of langdurige arbeidsongeschiktheid, had dat ten tijde van die opzegging ook (kenbaar) zo moeten zijn. Dat is echter onvoldoende gebleken. Uit de feitelijke gang van zaken en de tussen partijen gevoerde correspondentie volgt zoals gezegd dat niet zozeer gezondheidsklachten maar veeleer andere beweegredenen aan de opzegging ten grondslag lagen.
5.14.
Gelet op het bovenstaande is de
early / bad leaver-regeling van artikelen 11.2.3 sub (i) jo 11.2.4 van de Aandeelhoudersovereenkomst van toepassing en is PeCeHa gehouden mee te werken aan de nakoming van deze bepalingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de vorderingen van [betrokkene 1] een zodanige kans van slagen in een bodemprocedure dat, mede gelet op de belangen van partijen over en weer, vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is.
5.15.
Hetgeen PeCeHa overigens nog tot haar verweer in conventie heeft aangevoerd, kan het voorgaande niet anders maken. Dat [betrokkene 1] in zijn dagvaarding geen melding heeft gemaakt van de aan de aandelen verbonden winstrechten over 2023 die nog niet zijn uitgekeerd, noch van de bezwaren van PeCeHa tegen het aanhangig maken van een kort geding, acht de voorzieningenrechter – anders dan PeCeHa – geen schending van artikel 21 Rv. Deze informatie blijkt deels uit de producties van [betrokkene 1] bij dagvaarding en had bovendien niet tot een ander oordeel geleid.
Ook het verweer dat het onderhavige geschil zich niet leent voor behandeling in kort geding zal worden gepasseerd. De voorzieningenrechter heeft weliswaar begrip voor het feit dat het oordeel van de voorzieningenrechter over de rechtsgeldigheid van de opzegging door PeCeHa in combinatie met de toepasselijkheid van de
early leaver-regeling uit de de Aandeelhoudersovereenkomst een aanzienlijke financiële consequentie heeft voor PeCeHa, maar dat enkele feit maakt nog niet dat de zaak daarmee te complex of omvangrijk is voor behandeling in kort geding. Hoewel de voorzieningenrechter oog heeft voor de menselijke kant van het verhaal, gaat het in casu om een zakelijke overeenkomst.
Dat sprake is van misbruik van recht, zoals PeCeHa voorts nog heeft betoogd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. Het enkele feit dat voorafgaand aan de zitting geen minnelijke regeling mogelijk is gebleken, maakt in ieder geval nog niet dat [betrokkene 1] daarmee misbruik van recht heeft gemaakt.
Conclusie
5.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [betrokkene 1] in conventie voor toewijzing gereed liggen. PeCeHa zal de Aandeelhoudersovereenkomst dan ook moeten nakomen. Gelet op de toezegging ter zitting dat PeCeHa vrijwillig zal voldoen aan een eventueel veroordelend vonnis, acht de voorzieningenrechter het opleggen van een dwangsom niet nodig.
5.17.
PeCeHa zal als de in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [betrokkene 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,44
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.864,44
5.18.
Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De voorzieningenrechter/rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
In reconventie
5.19.
Met de toewijzing van de vorderingen in conventie is de voorwaarde voor het instellen van de vorderingen in reconventie vervuld. De voorzieningenrechter overweegt over die vorderingen als volgt.
5.20.
PeCeHa heeft haar vordering tot betaling van een voorschot op de koopprijs van de aandelen van € 225.000,- gegrond op de stelling dat dat bedrag tussen partijen niet in geschil is. Dat is het echter wel. [betrokkene 1] heeft tot zijn verweer in reconventie immers aangevoerd dat de koopprijs voor de aandelen gelijk is aan 50% van de
lagere waarde van(a) de Marktwaarde van de aandelen op het moment dat de aanbiedingsplicht ontstond en (b) de verkrijgingsprijs daarvan (zie 2.2). Dat de financiële resultaten van de Vennootschap over het jaar 2023 aanmerkelijk minder gunstig zijn dan die over 2022, is tussen partijen niet in geschil. Dat betekent dat het nog maar zeer de vraag is of de Marktwaarde van de aandelen de verkrijgingsprijs zal overstijgen. Bij die stand van zaken kan voorshands niet gezegd worden dat 50% van de waarde van de aandelen ‘sowieso’ correspondeert met € 225.000,-, zoals uit het betoog van PeCeHa moet worden afgeleid. Nu de Marktwaarde nog door een deskundige moet worden vastgesteld, is de vordering tot betaling van een voorschot daarop van € 225.000,- reeds om die reden niet toewijsbaar. Bovendien zullen, zoals [betrokkene 1] heeft aangevoerd, de aandelen niet geleverd worden zolang de koopprijs niet tijdig op de derdengeldrekening van de notaris aanwezig is, zodat er ook om die reden geen noodzaak of grondslag bestaat voor betaling van een voorschot.
5.21.
Ook de vordering tot het stellen van zekerheid zal de voorzieningenrechter afwijzen. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat PeCeHa niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een (restitutie)risico loopt. Ook indien in een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure mocht worden bepaald dat [betrokkene 1] te weinig zou hebben betaald voor de aandelen, volgt daaruit geen restitutierisico voor PeCeHa maar juist een vordering op [betrokkene 1] tot betaling van het restant. Dat [betrokkene 1] geen verhaal zou kunnen bieden voor een dergelijke vordering, heeft PeCeHa bovendien niet aannemelijk gemaakt.
5.22.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het stellen van zekerheid bij gebrek aan belang zal worden afgewezen. Nu die vordering wordt afgewezen, komt ook de daaraan verbonden dwangsom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.23.
PeCeHa zal als de reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [betrokkene 1] worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 539,50(factor 0,5 × tarief € 1.079,00)
Totaal € 539,50

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt PeCeHa tot nakoming van de Aandeelhoudersovereenkomst en gebiedt PeCeHa haar aandelen op grond van artikel 11.2.3. van de Aandeelhoudersovereenkomst schriftelijk aan te bieden aan [betrokkene 1] conform het bepaalde in artikel 11.2.4 sub (i) van de Aandeelhoudersovereenkomst en daaraan conform artikel 11.2.4 jo. 11.2.2 volledige medewerking te verlenen,
6.2.
veroordeelt PeCeHa tot nakoming van de Aandeelhoudersovereenkomst en gebiedt PeCeHa mee te werken aan vaststelling van de Marktwaarde van de aandelen op grond van artikel 11.2.4. sub (i) van de Aandeelhoudersovereenkomst, conform de Deskundigenprocedure (zoals gedefinieerd in de Aandeelhoudersovereenkomst),
6.3.
gebiedt PeCeHa, zodra de koopprijs van de Aandelen is vastgesteld, mee te werken aan overdracht van zijn aandelen door middel van ondertekening van de akte van overdracht bij de notaris dan wel door middel van ondertekening van een daartoe bestemde volmacht,
6.4.
veroordeelt PeCeHa in de proceskosten, aan de zijde van [betrokkene 1] tot op heden begroot op € 1.864,44, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt PeCeHa in de proceskosten, aan de zijde van [betrokkene 1] tot op heden begroot op € 539,50,
6.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 1 december 2023. [2]

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:503, r.o. 3.3.
2.Conc.: 936