ECLI:NL:RBNHO:2023:1877

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
21-6448 en 21-6449
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een permanente paardenbak met lichtpalen in Velsen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 10 maart 2023, zijn de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een permanente paardenbak met lichtpalen op een perceel in Velsen beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen op 19 oktober 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de realisatie van deze paardenbak, die onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoering van de vergunninghouder. De eisers, die zich verzetten tegen de vergunning, hebben hun beroepen geregistreerd onder de nummers 21-6448 en 21-6449. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de vergunning in stand blijft.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de procedurele aspecten van de vergunningverlening, waaronder de vereiste verklaringen van geen bedenkingen en de beoordeling van de ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de eisers niet voldoende verweven zijn met de bescherming die de Wet natuurbescherming biedt, en dat de vergunninghouder niet in strijd handelt met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eisers over verkeersveiligheid en hinder door de paardenbak beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de vergunning terecht was verleend.

De rechtbank heeft benadrukt dat de omgevingsvergunning voldoet aan de geldende regels en dat de vergunninghouder zich aan de voorwaarden houdt. De eisers hebben geen overtuigende argumenten gepresenteerd die de rechtbank zouden kunnen doen besluiten de vergunning te vernietigen. De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van de verleende vergunning en de afwegingen die het college heeft gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6448 en 21/6449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaken tussen

1. [eiser 1]
(gemachtigde: mr. P.G. Muller),
2. [eiser 2] en [eiser 3]¸
allen uit [woonplaats] ,
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen (het college)
(gemachtigde: mr. A. Braams en B.C. Stuifbergen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: de vennootschap onder firma [naam VOF] uit [plaats] (de vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de omgevingsvergunning voor een permanent aanwezige paardenbak met lichtpalen op het perceel [perceel] in [plaats] .
1.1.
Het college heeft het ontwerpbesluit van 16 juli 2021 ter inzage gelegd. Eisers hebben zienswijzen ingediend. Op 19 oktober 2021 heeft het college de vergunning verleend.
1.2.
Het beroep van [eiser 1] is geregistreerd onder nummer 21-6448, het beroep van [eiser 2] en [eiser 3] is geregistreerd onder nummer 21-6449.
Het beroep met nummer 21-6448 was niet alleen ingesteld door [eiser 1] , maar ook door [naam 1] en [naam 2] . De gemachtigde heeft op 2 december 2022 laten weten dat [naam 1] is overleden, dat diens erfgenamen de procedure niet voortzetten en dat [naam 2] het beroep intrekt.
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] en diens gemachtigde, [eiser 3] , voor het college mr. A. Braams en B.C. Stuifbergen en voor de vergunninghouder vennoten [naam 3] en [naam 4] en haar gemachtigde.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Totstandkoming van de besluiten

2.1.
Het bedrijf van vergunninghouder is per 1 april 2021 verplaatst van de [straat 1] naar [perceel] in [plaats] (het perceel), aan de oostkant van de spoorbaan. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan De Leck en De Bergen (het bestemmingsplan). De verplaatsing van dit bedrijf is gebaseerd op een wro-zone ontheffingsgebied in het bestemmingsplan.
2.2.
Het perceel bevindt zich in de buurt van een Natura-2000 gebied. Op
6 oktober 2020 is voor de bedrijfsverplaatsing een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend.
2.3.
In 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen van verschillende bedrijfsonderdelen. Bij besluit van 14 januari 2021 heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor twee jaar verleend voor een paardenbak.
2.4.
Op 19 oktober 2021 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor realisatie van een permanente paardenbak met zes verlichtingspalen op het perceel. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘uitvoeren van werkzaamheden’ en ‘strijdig planologisch gebruik van het bestemmingsplan’. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure [1] . In een Nota van Beantwoording zienswijzen is het college ingegaan op de zienswijzen die zijn ingebracht naar aanleiding van het ontwerpbesluit.

Beoordeling door de rechtbank

Wat zijn de overwegingen van het college voor verlening van de omgevingsvergunning?
3. Samengevat en voor zover in de beroepen van belang, heeft het college het volgende aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd.
3.1.
Het college stelt voorop dat de verplaatsing van het bedrijf mogelijk is gemaakt door in het bestemmingsplan een wro-zone ontheffingsgebied op te nemen. Op de locatie ontbreekt een bouwvlak voor een paardenbak. In de ontheffingszone is een paardenbak toegestaan van maximaal 20 x 60 meter, met verlichtingspalen van 15 meter hoog. De paardenbak valt voor een deel buiten de ontheffingszone en is daarom in strijd met het bestemmingsplan.
Door de ligging in het buitengebied kan alleen worden meegewerkt aan afwijking van het bestemmingsplan door toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Andere vereisten zijn dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening, dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat [2] en dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeeft. Voor de verklaring van geen bedenkingen verwijst het college naar de algemene verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van 26 november 2020.
3.2.
Op de locatie geldt ook het ‘Paraplubestemmingsplan parkeren Velsen’. De aanvraag voldoet aan het Parkeernormenbeleid 2015. Op 2 augustus 2019 is een vergunning verleend voor de paardenhouderij, als onderdeel van de bedrijfsvoering op de boerderij. Daarin is er al rekening mee gehouden dat op het perceel voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. De ontsluiting van de paardenbak verloopt via de bestaande ontsluiting van de boerderij. De paardenbak genereert geen extra verkeersaantrekkende bewegingen en/of benodigde parkeerplaatsen. De paardenbak wordt gebruikt voor de paarden die er zijn gestald. Gebruikers van de pensionstalling bezoeken sowieso hun paard. Het aantal bezoeken per dag aan een paard dat in pension is gestald is niet gelimiteerd.
Bij de vergunningverlening voor de tijdelijke paardenbak is door het college toegezegd dat onderzocht wordt welke verkeersmaatregelen genomen kunnen worden om automobilisten er toe te bewegen zich aan de maximumsnelheid te houden.
3.3.
Het project is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat er geen strijd is met geldende regels van rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De paardenbak ligt wel in het aardkundig waardevol gebied van het provinciale omgevingsplan, maar zal daar geen afbreuk aan doen. De paardenbak heeft namelijk een eb- en vloedsysteembodem die in het gedeelte van de bodem komt te liggen dat wordt opgehoogd.
De paardenbak wordt landschappelijk ingepast. Langs de kavelsloten wordt aan weerszijden van de paardenbak een singel van elzen aangelegd. De hekken rondom de bak bestaan uit een gebiedseigen haag. Bovendien wordt de paardenbak ook grotendeels aan het zicht van de bewoners (van de [straat 2] ) onttrokken doordat het spoor op een spoordijk ligt die hoger is dan de gronden waarop de paardenbak wordt gerealiseerd.
Het is niet onredelijk om ervan uit te gaan dat voldaan wordt aan de eisen die aan de fysieke leefomgeving worden gesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Hierna legt zij aan de hand van de beroepsgronden van eisers uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
In het beroep met nummer HAA 21/6448
Was er een verklaring van geen bedenkingen vereist van Gedeputeerde Staten?
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat voor het project toestemming nodig is op grond van artikel 2.7 van de Wnb. Het project bevindt zich namelijk op korte afstand van een Natura-2000 gebied. Significant effecten zijn volgens eiser niet uitgesloten. Er is een verklaring van geen bedenkingen vereist van Gedeputeerde Staten. Die verklaring ontbreekt en er is ook geen ‘losse’ natuurtoestemming verleend. De Wnb-vergunning van
6 oktober 2020 ziet volgens eiser niet ook op het oprichten van een paardenbak met verlichting.
5.2.
Het college betoogt in de eerste plaats dat eiser zich niet kan beroepen op het gebiedsbeschermingsregime in de Wnb, omdat die regeling niet strekt tot bescherming van zijn belangen. De belangen van eiser bij het behoud van een goede kwaliteit van de leefomgeving zijn onvoldoende verweven met de belangen die de Wnb beoogt te beschermen. De afstand tussen de woning van eiser en het Natura 2000-gebied is te groot.
5.3.1.
De rechtbank overweegt het volgende. De bestuursrechter kan niet een besluit vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept [3] . In dit geval strekt het gebiedsbeschermingsregime uit de Wnb niet tot bescherming van de belangen van eiser.
5.3.2.
De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijke verwevenheid kan worden aangenomen, moet onder meer rekening worden gehouden met de situering van de woning van de betrokkene (al dan niet tussen overige bebouwing), met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, geheel of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. Indien het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de directe woonomgeving van betrokkene, is in beginsel sprake van verwevenheid als hiervoor bedoeld [4] .
5.3.3
De rechtbank is van oordeel dat die verwevenheid in dit geval ontbreekt, omdat niet gezegd kan worden dat het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de direct woon- en leefomgeving van eiser. Het Natura 2000-gebied dat het dichts bij de projectlocatie ligt, is het gebied ‘Kennemerland Zuid’. Dit ligt op ongeveer 500 meter van de projectlocatie [5] . Eiser woont op de [adres] in [plaats] . Vanuit de achterkant van de woning is zicht op de boerderij van vergunninghouder. Niet gebleken is dat eiser vanuit de woning zicht heeft op het Natura 2000-gebied. Bovendien bevindt zich bebouwing tussen de woning van eiser en dat gebied.
5.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank als volgt. Het college betoogt in de tweede plaats dat er geen afzonderlijke verklaring van geen bedenkingen van gedeputeerde staten nodig is. De rechtbank volgt het college hierin.
In de Wnb staat dat het verboden is om zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die - gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied - de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen [6] .
Op 6 oktober 2020 heeft Gedeputeerde Staten een Wnb-vergunning verleend aan vergunninghouder, voor het verplaatsen van de rundvee- en paardenhouderij naar [perceel] en voor het wijziging van het veebestand. Op bladzijde 5 van de vergunning onder het kopje ‘aanlegfase’ staat dat een beschrijving van de nieuwe inrichting. Daarin worden genoemd een potstal voor rundvee, een stal voor paarden en schapen, een bedrijfswoning met garage en een werktuigenberging, een mestplaats, erfverharding en een paardenbak. Dit betekent dat de Wnb-vergunning ook betrekking heeft op de paardenbak.
Kon de quickscan flora & fauna van 25 januari 2018 aan het besluit ten grondslag worden gelegd?
6.1.
Eiser stelt dat de quickscan vier jaar oud is en alleen al daarom niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag kon worden gelegd. De quickscan is bovendien te summier uitgevoerd, omdat er slechts een eenmalig verkennend onderzoek van een uur is uitgevoerd in de maand januari. Verder heeft de quickscan betrekking op de boerderijverplaatsing als geheel en niet op de paardenbak met verlichting.
6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de locatie, maximale omvang en verlichting van de paardenbak als is beoordeeld in het kader van de besluitvorming over het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is onherroepelijk. Die besluitvorming heeft geleid tot de afwijkingsregels in artikel 16.1, onder q en r:
“16.1 Afwijkingsregels
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' gelden de volgende bepalingen:
q. maximaal 1 (buiten)paardenbak is toegestaan van maximaal 20 x 60 m;
r. de maximale bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een paardenpak is 15 m.”
Het college voert aan dat de ruimtelijke aspecten daarbij uitvoering zijn getoetst.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is het met het college eens dat de quickscan nog voldoende actueel was toen de omgevingsvergunning werd verleend. Niet gebleken is dat er in de nabije omgeving van de nieuwe locatie wezenlijke ruimtelijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden na de uitvoering van de quickscan.
Bij het onderzoek is namelijk rekening gehouden met de paardenbak, zo blijkt uit pagina 4 en ook uit de situatieschets die bij het onderzoek is betrokken. De paardenbak en de vergunde locatie zijn erin meegenomen. Ook is van belang dat het onderzoek niet alleen is gebaseerd op een veldonderzoek, maar ook op inventarisatiegegevens van derden en literatuuronderzoek. De quickscan ziet op de bedrijfsverplaatsing die mogelijk is gemaakt met het door het college bedoelde bestemmingsplan waarin ook rekening is gehouden met de lichtmasten van maximaal 15 meter hoog.
De conclusie na de quickscan is dat het project naar verwachting geen effect zal hebben op beschermde soorten, omdat binnen het plangebied geen beschermde dier- en plantensoorten voorkomen. Indirecte gevolgen worden evenmin verwacht Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die conclusie.
Was er een verklaring van geen bedenkingen van de Gemeenteraad vereist?
7.1
Eiser stelt dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen had moeten afgeven, omdat de vergunning is voorbereid met de uitgebreide procedure. De gemeenteraad heeft ingestemd met artikel 16 van het bestemmingsplan, om bedrijfsverplaatsing mogelijk te maken en een paardenbak met verlichting binnen het bouwvlak. De regeling van artikel 16 van het bestemmingsplan is geen startdocument voor een paardenbak buiten het bestemmingsvlak. Het college kan niet met verwijzing naar een tekening bij de toelichting op het bestemmingsplan veronderstellen dat de gemeenteraad daar ook mee heeft ingestemd.
De algemene verklaring van geen bedenkingen is volgens eiser niet bruikbaar. De situatie is niet vergelijkbaar met artikel 1, onder d van die algemene verklaring.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat de gemeenteraad zich in het bestemmingsplan al heeft uitgesproken over de verplaatsing van het bedrijf, inclusief paardenbak met verlichting. De gemeenteraad heeft al een afweging gemaakt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan. De afwijkingsregeling in artikel 16 van het bestemmingsplan is door de gemeenteraad zelf vastgesteld. De locatie van de paardenbak staat vermeld bij de toelichting bij het bestemmingsplan [7] . Het is evident dat de gemeenteraad akkoord is met de locatie, omvang en verlichting van de paardenbak. De bedachte locatie is per ongeluk niet goed opgenomen in het bestemmingsplan.
Is de activiteit in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
8.1.
Eiser stelt dat de paardenbak met verlichting niet voorzien waren bij het bestemmingsplan. Er was voorzien in een bedrijf inclusief paardenbak, in een bouwvlak van maximaal 2400m2. Deze omvang is bewust gekozen. De ruimtelijke afweging was daarop gebaseerd. De omvang is ook uitdrukkelijk onderdeel geweest van de procedures bij de Raad van State over het bestemmingsplan. Nu ontstaat een bedrijf inclusief paardenbak met een bouwvlak van bijna 3600m2.
8.2.
Het college betoogt dat het nooit de bedoeling is geweest om de paardenbak in een aangewezen bouwvlak van 2400m2 te realiseren. Het nieuwe agrarische perceel is 6.000m2, waarvoor 2400m2 is aangewezen voor bedrijfsbebouwing. Van meet af aan stond vast dat de paardenbak buiten het agrarische perceel zou worden gerealiseerd. Dat volgt ook uit de toelichting op het bestemmingsplan In de VNG-brochure ‘de paardenhouderij in het omgevingsrecht’ staat dat een paardenbak niet per se binnen een bouwvlak hoeft te worden gerealiseerd. Het college bestrijdt dat de totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zoals genoemd in artikel 16.1 onder g van het bestemmingsplan als gevolg van de realisatie van de paardenbak met 1200m2 wordt vergroot naar 3600m2. Het is volgens het college daarom niet zo dat op dit punt een afzonderlijke ruimtelijke afweging had moeten plaatsvinden.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat in de toelichting op het bestemmingsplan, meer concreet in paragraaf 6.2.2, is opgenomen dat het (nieuwe) agrarisch bouwperceel 6.000 m2 is en dat buiten het bebouwingsvlak - tussen het spoor en het nieuwe agrarische perceel - een paardenbak is toegestaan van 20 bij 60 meter. Op afbeelding 15 die ook in die paragraaf staat, is daarvoor een aparte ontheffingszone opgenomen. Hieruit kan worden afgeleid dat het de bedoeling was om de paardenbak buiten het agrarische perceel te realiseren. Daarmee is aannemelijk dat bij de ruimtelijke afweging die is gemaakt bij vaststelling van het bestemmingsplan ook daarvan is uitgegaan. Het voorgaande betekent dat voldoende aannemelijk is dat de bedrijfsbebouwing door realisatie van de paardenbak niet wordt vergroot naar 3600m2. Het andersluidende standpunt van eiser wordt niet gevolgd. Het college was niet gehouden een nieuwe ruimtelijke weging te maken wat betreft de omvang van de paardenbak. Daar komt bij dat het college heeft onderzocht of hij mee kon werken aan wijziging van de (verkeerd ingetekende) ontheffingszone.
Heeft het college een deugdelijke belangenafweging gemaakt?
9.1.
Eiser stelt dat het college het belang van vergunninghouder niet objectief en deugdelijk beoordeeld heeft. Het college onderbouwt niet dat de aanwezigheid van een paardenbak met een afmeting van 20 x 60 meter en met verlichting noodzakelijk is voor het bedrijf van de aanvrager.
9.2.
De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat de wenselijkheid van een paardenbak met verlichting al aan de orde is geweest bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. Dit heeft geresulteerd in artikel 16.1 onder q en r, van het bestemmingsplan. Daarin wordt realisatie van een paardenbak van 20 x 60 meter met verlichting, mogelijk gemaakt. Het college hoeft in het kader van de beoordeling van de vergunningaanvraag deze afweging niet nog een keer te maken. Ook hoeft het college niet te onderzoeken of onderbouwen dat de paardenbak met verlichting noodzakelijk is voor het bedrijf van aanvrager. Het college is enkel gehouden om te onderzoeken of hij de gevraagde vergunning (in afwijking van het bestemmingsplan) kan verlenen.
10.1.
Eiser stelt dat hij hinder ervaart van de paardenbak, in de vorm van lichthinder, geluidhinder, zichthinder en geur- en stofoverlast. Door de verlichting is het gebruik van de paardenbak intensiever en neemt de overlast toe. De bak wordt iedere dag gebruikt vanaf 08:00 uur ’s morgens tot in de avond. Het gebruik is vrijwel vergelijkbaar met dat van een manege. Het college had daarom rekening moeten houden met de richtafstanden volgens de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG. Subsidiair stelt eiser dat het college op zijn minst voorschriften had moeten opnemen over tijden waarop de verlichting gebruikt mag worden, intensiteit van de verlichting, soort verlichting, hoogte van de lichtmasten en afstelling en technische voorschriften om stofoverlast te beperken.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende gemotiveerd heeft op welke manier de belangen van eiser zijn meegenomen in de besluitvorming. In het bestreden besluit schrijft het college daarover – samengevat – het volgende. Voor de milieuaspecten geldt dat er geen richtafstanden gelden voor paardenbakken ten opzichte van woningen. Daarom is gekeken naar de richtafstand voor paardenfokkerijen en maneges. Voor stof en geluid bedraagt de richtafstand 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Bovendien wordt stofverspreiding voorkomen doordat de vochtigheidsgraad wordt gereguleerd met de eb- en vloedbodem. Ook is van belang dat het spoortalud als natuurlijke barrière fungeert. De richtafstand voor geur is 50 meter. Aan deze laatste richtafstand is niet getoetst omdat die gaat over de afstand van (een emissiepunt van) het dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object. Een buitenpaardenbak is geen dierenverblijf. Het aspect geur is niet relevant. De verlichting zal geen onnodige overlast veroorzaken. Verlichting is noodzakelijk om de paardenbak ook op winterdagen en in de avond te kunnen gebruiken. De verlichtingspalen zijn maximaal zes meter hoog en worden voorzien van speciale amberkleurige UV-vrije ledlampen die geen strooilicht maken.
In het beroep met nummer HAA 21/6449
11.1.
Eisers stellen dat het verkeer zal toenemen door plaatsing van de paardenbak. Er gaan meer mensen gebruik maken van de faciliteiten van de boerderij. Volgens eisers is door de omvang van de paardenbak meer sprake van een manege dan een boerderij. Door de uitbreiding ontstaat er meer verkeer doordat kinderen worden opgehaald en gebracht en de paarden niet alleen worden verzorgd maar er ook paard gereden wordt. Verder zullen de activiteiten en verkeersbewegingen ook toenemen door de lichtmasten Eisers vrezen een toename van geluidshinder, uitlaatgassen en trillinghinder en verzoeken de rechtbank om de vergunning in te trekken op grond van artikel 1:8, onder c, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv). Eisers vrezen precedentwerking. Ten slotte is de omgevingsvergunning in strijd met de Wnb vanwege de stikstof.
11.2.
Het college vindt het niet aannemelijk dat de paardenbak op zichzelf genomen leidt tot een wezenlijke toename van verkeersbewegingen op [weg] . In een eerder stadium is onderzocht of de bedrijfsverplaatsing en de nieuwe ontsluitingsweg tot een substantiële toename van verkeersbewegingen leiden. Dat bleek niet het geval te zijn.
Het college voert aan dat het bedrijf voldoet aan de omschrijving van artikel 1.58 van het bestemmingplan. Het is een aan het bedrijf ondergeschikte paardenhouderij.
Het college bestrijdt dat gevreesd moet worden voor precedentwerking, vanwege de zeer specifieke feiten en omstandigheden die aan de ontheffingsregeling in het bestemmingsplan voor de bedrijfsverplaatsing ten grondslag lagen. Het college noemt onder meer het feit dat met die verplaatsing twee onbewaakte spoorwegovergangen gesloten konden worden en dat op de vorige locatie de voortzetting van de bedrijfsvoering steeds lastiger werd in verband met klachten van omwonenden.
Het college stelt wederom dat het gebiedsbeschermingsregime van de Wnb niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers Omdat de Wnb-vergunning inmiddels onherroepelijk is moet uitgegaan worden van de juistheid van de onderzoeksgegevens die daaraan ten grondslag liggen. Bij het besluit op de vergunningaanvraag is getoetst aan de Beleidsregel intern en extern salderen.
11.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verkeersveiligheid: Het beroep gaat over de vraag of het college de omgevingsvergunning voor een permanente paardenbak kon verlenen. Dit betekent dat de vraag of de verkeersveiligheid in het geding is ook alleen kan worden bezien in relatie tot de paardenbak. Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het aantal verkeersbewegingen zodanig zal toenemen door de paardenbak dat daardoor de verkeersveiligheid in het geding komt. Aannemelijk is dat de paardenbak wordt gebruikt voor de paarden die er zijn gestald en dat gebruikers van de pensionstalling sowieso hun paard bezoeken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het hier niet gaat om een manege, maar om een paardenhouderij waar pensionpaarden worden gehouden.
Precedentwerking:De rechtbank deelt hier het standpunt van het college. De omstandigheden van deze situatie zijn zo specifiek dat precedentwerking niet waarschijnlijk is. Bovendien moet het college elke aanvraag op zijn eigen merites beoordelen.
Wnb: De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen in de overwegingen 5.1 tot en met 6.3 van deze uitspraak.
Apv:De vraag of de vergunning moet worden ingetrokken op grond van de Apv, ligt in dit beroep niet voor. Dit beroep gaat enkel over de vraag of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
11.4.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Het college verwijst naar artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3 van de Wabo.
3.Dat staat in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de uitspraken van 24 juni 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:1481, van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 en van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2334.
5.Zie bladzijde 4 van de Wnb-vergunning van 6 oktober 2020.
6.Dat staat in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
7.In paragraaf 6.2.2, afbeelding 15.