ECLI:NL:RBNHO:2023:2056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
9803580 \ CV EXPL 22-1333
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over het terugplaatsen van camera's ter bescherming van eigendommen met belangenafweging privacy

In deze zaak, die zich afspeelt in Zaanstad, hebben eisers een vordering ingesteld tegen hun buren, gedaagden, met betrekking tot het terugplaatsen van camera's die eerder op last van de voorzieningenrechter moesten worden verwijderd. De eisers hebben in december 2020 camera's aan de voor- en achterzijde van hun woning opgehangen ter beveiliging van hun eigendommen. Na een kort geding op 7 mei 2021, waarin gedaagden vorderden dat de camera's verwijderd moesten worden, heeft de kantonrechter in kort geding deze vordering toegewezen. Eisers hebben vervolgens de camera's verwijderd en aanpassingen gedaan aan hun perceel om de privacy van gedaagden te waarborgen.

Eisers hebben op 1 april 2022 een nieuwe vordering ingesteld om de camera's terug te plaatsen, waarbij zij stelden dat de aanpassingen die zij hadden gedaan ervoor zorgden dat er geen inbreuk meer op de privacy van gedaagden werd gemaakt. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de camera aan de achterzijde van de woning geen inbreuk meer maakt op de privacy van gedaagden, terwijl de camera aan de voorzijde slechts een klein gedeelte van het perceel van gedaagden zichtbaar maakt. De kantonrechter oordeelt dat het belang van eisers om hun eigendommen te beschermen zwaarder weegt dan het belang van gedaagden bij privacy.

De kantonrechter heeft de vordering van eisers toegewezen, hen toegestaan de camera's terug te plaatsen, en gedaagden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Tevens is er een verbod opgelegd aan eisers om de camerastandpunten te wijzigen, om de zorgen van gedaagden over mogelijke toekomstige inbreuken op hun privacy weg te nemen. Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9803580 \ CV EXPL 22-1333
Uitspraakdatum: 9 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser]

2.
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eisers
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. J.G.S. Bakker
tegen

1.[gedaagde 1]

2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. A.J.M. van Kooten
De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om de vraag of eisers de camera’s die zij eerder van de voorzieningenrechter hebben moeten verwijderen, terug mogen plaatsen. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben eisers diverse aanpassingen gedaan, waardoor het perceel van gedaagden aan de achterzijde niet meer zichtbaar is op de camera. Er wordt daardoor geen inbreuk meer gemaakt op de privacy van gedaagden en die camera mag dan ook worden teruggeplaatst. Ook de camera aan de voorzijde mag worden teruggeplaatst. Hoewel op die camera een gedeelte van het perceel van gedaagden zichtbaar is, weegt het belang van eisers om hun eigendommen te beschermen zwaarder dan het belang van gedaagden. Er is namelijk slechts een klein gedeelte van hun perceel zichtbaar.

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] hebben bij dagvaarding van 1 april 2022 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 13 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eisers] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben [eisers] bij brief van 30 december 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren.
2.2.
[eisers] hebben in december 2020 aan de voor- en achterzijde van hun woning bewakingscamera’s opgehangen.
2.3.
Op 19 april 2021 heeft het bedrijf dat de camera’s heeft geplaatst [eisers] een e-mail gestuurd waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
‘De camera achter bij de tuin is zoals eerder al aangegeven op die plek links boven geplaatst om een zo goed mogelijke beeld van jullie eigendom te hebben en met een zo min mogelijk inbreuk op de buren. Rechts plaatsen zou gezien de camerahoek meer inbreuk doen op de privacy van de buren.
De camera bij de garage is linksboven geplaatst om zo de volledige garage en auto in beeld te krijgen, bij het plaatsen van de camera op de andere hoek rechtsboven mis je de garagedeur onder de camera en een stuk van de auto.’
2.4.
[gedaagden] hebben [eisers] op 7 mei 2021 in kort geding gedagvaard. In deze procedure hebben zij gevorderd dat [eisers] worden veroordeeld om de camera’s te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom. De kantonrechter in kort geding heeft de vordering van [gedaagden] toegewezen.
2.5.
[eisers] hebben naar aanleiding van het vonnis de camera’s verwijderd. Daarnaast hebben zij in de voortuin bij de erfafscheiding met [gedaagden] een scherm geplaatst waartegen beplanting groeit. Aan de achterzijde hebben [eisers] op hun eigen erf bij de erfafscheiding met [gedaagden] een verhoogde schutting laten plaatsen.
2.6.
Op 11 december 2021 hebben [eisers] de camera’s eenmalig teruggeplaatst om deze opnieuw af te stellen. [eisers] hebben screenshots van de camerabeelden, nadat deze opnieuw zijn afgesteld, overgelegd.
Achterzijde:
Voorzijde:
2.7.
[gedaagden] hebben [eisers] ondanks de gedane aanpassingen, laten weten bezwaar te hebben tegen het terugplaatsen van de camera’s.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bepaalt dat zij de twee camera’s die zij hebben moeten verwijderen terug mogen plaatsen aan de voor- en achterzijde van hun woning, op dezelfde plek als voorheen met cameraposities waarop niet meer te zien is van het perceel van [gedaagden] dan te zien is op de onder de feiten getoonde foto’s. Verder vorderen [eisers] dat [gedaagden] worden veroordeeld tot betaling van de proces- en nakosten van deze procedure en de kosten van de eerdere kortgedingprocedure.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door de gedane aanpassingen de feitelijke situatie wat betreft de camerastanden aan de voor- en achterzijde wezenlijk is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van het kort geding. Hierdoor wordt er geen inbreuk meer gemaakt op de privacy van [gedaagden] Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat er, ondanks de wijziging in de camerastanden, nog wel een inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [gedaagden] , dan wordt deze inbreuk gerechtvaardigd door de (gerechtvaardigde) belangen van [eisers] . Het belang van [eisers] bij het terugplaatsen van de camera’s dient in dit geval zwaarder te wegen dan de belangen van [gedaagden]
3.3.
betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat ondanks dat de cameraposities door [eisers] zijn aangepast, zij het idee hebben dat zij constant in de gaten worden gehouden doordat de lens van de camera op hun perceel is gericht. Indien de camera’s worden teruggeplaatst zal hun privacy hierdoor worden geschonden. Van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke inbreuk rechtvaardigt is geen sprake. Verder voeren [gedaagden] aan dat er alternatieven zijn die kunnen zorgen voor een zelfde mate van beveiliging van de eigendommen van [eisers] en waarbij de privacy van [gedaagden] niet wordt geschonden. Tot slot stellen [gedaagden] dat cameraposities eenvoudig door [eisers] kunnen worden gewijzigd, zodat niet uit te sluiten valt dat het perceel van [gedaagden] in de toekomst wel weer zichtbaar is op de camerabeelden.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [eisers] de camera’s die zij eerder naar aanleiding van een uitspraak in kort geding hebben verwijderd, terug mogen plaatsen. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat [eisers] het recht hebben om hun perceel te beveiligen met camera’s. Gelet op het recht op privacy moet dit wel proportioneel zijn en zich tot het voor beveiliging noodzakelijke minimum beperken. Bij de beantwoording van de vraag of [eisers] met het gebruik van de camera’s onrechtmatig inbreuk maken op de privacy van [gedaagden] moet onderscheid gemaakt worden tussen de camera aan de voor- en achterzijde van de woning.
Camera achterzijde woning
4.3.
Uit het door [eisers] overgelegde screenshot blijkt dat het perceel van [gedaagden] , nadat de cameraposities zijn gewijzigd en zij een hogere schutting hebben geplaatst, niet meer zichtbaar is op de camera. Er wordt daardoor geen inbreuk meer gemaakt op de privacy van [gedaagden] Dat de lens van de camera in de richting van hun perceel wijst, maakt dat niet anders. Hoewel invoelbaar is dat [gedaagden] hierbij een onbehaaglijk gevoel hebben, maakt dat niet dat hun privacy daardoor wordt geschonden. [eisers] zijn dan ook gerechtigd om de camera aan de achterzijde van de woning terug te plaatsen, in de positie zoals die op het screenshot te zien is.
Camera voorzijde woning
4.4.
Ook nadat de camerapositie is gewijzigd, is aan de voorzijde het perceel van [gedaagden] nog (voor een klein gedeelte) zichtbaar op de camera. Dit betekent dat er aan deze zijde van de woning, indien de camera wordt teruggeplaatst, wel inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [gedaagden]
4.5.
In zijn algemeenheid heeft te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreukmakende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. [1] Ook dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Naar het oordeel van de kantonrechter dient het belang van [eisers] bij eigendomsbescherming zwaarder te wegen dan het belang van [gedaagden] bij het verwijderd houden van de camera’s. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
4.6.
Anders dan de voorzieningenrechter in kort geding heeft geoordeeld, oordeelt de kantonrechter in deze procedure dat [eisers] een gerechtvaardigd belang hebben bij terugplaatsing van de camera. Bescherming van eigendommen is immers een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit belang is, anders dan door [gedaagden] betoogd, ook daadwerkelijk aanwezig. Uit het door [eisers] overgelegde overzicht met misdrijven in de gemeente Zaanstad blijkt immers dat diefstallen en woninginbraken regelmatig voorkomen. Daar komt bij dat [eisers] onweersproken hebben gesteld dat er onlangs een incident heeft plaatsgevonden waarbij hun auto, die op de oprit van hun woning geparkeerd stond, is beschadigd. Verder geldt dat [eisers] voldoende onderbouwd hebben gesteld dat andere (minder vergaande) beveiligingsmaatregelen of een ander camerastandpunt hun eigendommen niet afdoende beschermen, zodat de noodzaak om de eigendommen middels cameratoezicht te beschermen is gegeven.
4.7.
Tegenover het belang van [eisers] om hun eigendommen te beschermen staat het belang van [gedaagden] op eerbiediging van hun privacy. Uit het overgelegde screenshot van het camerabeeld blijkt dat het deel van de tuin van [gedaagden] dat met de camera wordt opgenomen zeer gering is en dat [gedaagden] en hun bezoekers, ook als de auto’s niet op de oprit geparkeerd staan, slechts vluchtig in beeld komen. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter een dusdanig beperkte inbreuk op hun privacy dat het belang van [eisers] om hun eigendommen te beschermen moet prevaleren. Ook de camera aan de voorzijde van de woning mag derhalve door [eisers] worden teruggeplaatst.
Verbod wijzigen camerastand
4.8.
Bij de beoordeling van de vraag of de camera’s teruggeplaatst mogen worden is geen rekening gehouden met het verweer van [gedaagden] dat de stand van de camera’s in de toekomst kan worden aangepast en hun perceel dan weer zichtbaar is op de camera’s. Het wantrouwen van [gedaagden] hieromtrent is namelijk geen reden om het terugplaatsen van camera’s te verbieden. Dit geldt temeer omdat [eisers] op de zitting hebben verklaard dat zij geen belang hebben bij het opnieuw wijzigen van de cameraposities en dat dit voor hen, gezien de plekken waar de camera’s hangen, ook erg lastig is; daarvoor hebben zij de hulp van een beveiligingsbedrijf nodig.
4.9.
Om de vrees van [gedaagden] dat de cameraposities worden aangepast weg te nemen, hebben [eisers] op de zitting de kantonrechter verzocht hen eventueel een verbod op het wijzigen van de camerastanden op te leggen. Omdat dit verzoek volgens [gedaagden] pas op de zitting is gedaan, hebben [gedaagden] de kantonrechter verzocht om zich bij akte over dit verzoek uit te mogen laten. Aan dit verzoek gaat de kantonrechter echter voorbij. In de dagvaarding (zie punt 57) hebben [eisers] reeds voorgesteld hen een verbod tot het wijzigen van de camerastanden op te leggen. [gedaagden] hadden hier dus al voorafgaand aan de zitting over na kunnen denken. Dat zij dat niet hebben gedaan, komt voor hun rekening en risico. De kantonrechter zal [eisers] daarom, in overeenstemming met hetgeen [eisers] hebben voorgesteld, een verbod tot het wijzigen van de camerastanden opleggen.
Conclusie
4.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eisers] zal toewijzen.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. Daarbij worden [gedaagden] ook veroordeeld tot betaling van € 40,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt. De gevorderde rente over de nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.12.
Het verzoek van [eisers] om [gedaagden] tevens te veroordelen in de proceskosten van het eerdere kort geding, wordt afgewezen. [eisers] hebben de camerastandpunten pas na de uitspraak in het kort geding gewijzigd en hebben ook de opgehoogde schutting aan de achterzijde en het scherm aan de voorzijde pas na die uitspraak geplaatst. De huidige situatie is daardoor wezenlijk anders dan die ten tijde van het kort geding, waardoor niet gezegd kan worden dat de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagden] destijds op onjuiste gronden heeft toegewezen. De proceskostenveroordeling uit het eerdere kort geding blijft dan ook in stand.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [eisers] de twee camera’s die zij hebben moeten verwijderen terug mogen plaatsen aan de voor- en achterzijde van de woning, op dezelfde plekken als voorheen met cameraposities waarop niet meer te zien is van het perceel van [gedaagden] dan te zien is op de foto’s die zijn opgenomen onder de feiten;
5.2.
verbiedt [eisers] de hiervoor omschreven cameraposities te wijzigen;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eisers] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 133,26
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 160,00 ;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 40,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eisers] worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de datum gelegen veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609