ECLI:NL:RBNHO:2023:2220

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
9608642 \ CV EXPL 21-8791
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens annulering van vlucht en beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van vlucht LH2304 van München naar Amsterdam op 26 september 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De passagier stelde dat de annulering niet gerechtvaardigd was door buitengewone omstandigheden, zoals de vervoerder betoogde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad was geannuleerd, maar dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had aangevoerd dat de annulering te maken had met gewijzigde slottijden door de luchtverkeersleiding als gevolg van weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat onvoldoende was aangetoond dat de vlucht niet alsnog, zij het met vertraging, had kunnen worden uitgevoerd. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 298,40, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor het beroep op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter heeft ook de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9608642 \ CV EXPL 21-8791 (DB)
Uitspraakdatum: 1 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de buitenlandse vennootschap
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.W.L. Russell (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 20 september 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Franz Josef Strauss Airport, München (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 26 september 2019 met vluchtnummer LH2304, hierna: de vlucht.
2.2.
De geplande vertrektijd van de vlucht was om 11:45 uur (UTC). De vlucht is geannuleerd.
2.3.
EUclaim heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 250,00 aan hoofdsom, € 90,75 dan wel € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en nakosten, het een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.3.
De vervoerder voert in dat verband aan dat de vlucht is geannuleerd, omdat de luchtverkeersleiding vanwege de weersomstandigheden en de dientengevolge uitgevaardigde capaciteitsreductie, het oorspronkelijk slot van 11:45 uur UTC introk en na meerdere wijzigingen een slot van 14:44 uur UTC toekende. In het licht van de SLOT-vertragingen op de luchthaven van Amsterdam was het onzeker of de vlucht daadwerkelijk zou mogen vertrekken op het laatst opgelegde nieuwe SLOT-tijdstip van 14:44 uur UTC. De SLOTvertraging bedroeg toen al drie uur. Volgens de vervoerder zouden de vertragingen door de chaos hoogstwaarschijnlijk alleen maar verder oplopen. De vervoerder heeft in het licht van dit vooruitzicht om 12:23 uur UTC besloten vlucht LH2304 te annuleren. Het kon van de vervoerder niet gevergd worden dat hij de vlucht met vertraging zou uitvoeren, gelet op de significante vertraging.
4.4.
De passagier heeft erop gewezen dat op 26 september 2019 twaalf vluchten gepland stonden tussen München en Amsterdam en dat de vlucht als enige van deze vluchten is geannuleerd. Daarnaast zijn er van de 765 vluchten die op 26 september 2019 op Schiphol zouden landen, slechts 7 vluchten met meer dan 2 uur vertraging geland en 2 vluchten met meer dan drie uur vertraging. De passagier betwist dat de slotvertraging op basis van het laatst toegekende slot van 14:44 UTC reeds drie uur betrof. De slottijd/Calculated Take-Off Time (CTOT) geeft volgens de passagier een tijdspanne aan waarbinnen kan worden opgestegen. Dit is volgens de passagier een ander tijdstip dan de gewenste vertrektijd waarop een toestel van de gate (blokken) wil gaan. Volgens de passagier kan daarom een vertrektijd van de gate een ander moment dan een door de luchtverkeersleiding toegekend slot om op te stijgen. Deze tijdstippen kunnen daarom niet simpelweg op elkaar worden gelegd om de vertraging ten gevolge van opgelegde slots te berekenen, aldus de passagier.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder onder verwijzing naar het vluchtrapport en de ‘Slot Allocation Messages’ en ‘Slot Revision Messages’ voldoende heeft onderbouwd dat vlucht LH2304 gewijzigde slottijden toegewezen heeft gekregen vanwege de weersomstandigheden (code 84) en de capaciteitsproblemen (code 81) te Amsterdam. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Onvoldoende is echter gebleken dat de vlucht vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. Niet uitgesloten is dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een later vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. Het was volgens de vervoerder aannemelijker dat aan de vlucht een nieuwe, latere slottijd opgelegd zou worden, waardoor de vlucht nóg later zou kunnen vertrekken, maar naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder dit niet onderbouwd.
4.6.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op een vonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9039), waarin is geoordeeld dat bij het vooruitzicht op een vertraging van 83 minuten de luchtvaartmaatschappij niet gehouden is te wachten op een mogelijke nieuwe slottijd met een eerdere vertrektijd. Anders dan in die zaak, is er in deze zaak geen sprake van dat de passagiers vanaf Amsterdam nog een aansluitende vlucht hadden en dat de passagiers op het moment van annuleren, ook bij de vertraging op dat moment dan wel bij een substantiële verbetering, de aansluitende vlucht niet meer konden halen. Daarnaast heeft de vervoerder, tegenover de gemotiveerde betwisting door de passagier, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vlucht hoe dan ook met een vertraging van 3 uur of meer uitgevoerd zou worden.
4.7.
De vervoerder heeft voorts een beroep gedaan op het vonnis van deze rechtbank van 14 april 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:4196), maar dit maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. Anders dan in voornoemde zaak heeft de vervoerder in dit geval niet onderbouwd dat er sprake was van een (aangekondigde) capaciteitsreductie. Aan de vlucht zijn weliswaar gewijzigde slottijden opgelegd in verband met capaciteitsproblemen, maar dit wil nog niet zeggen dat de luchtverkeersleiding de capaciteit van de luchthaven Schiphol naar beneden heeft aangepast. Als dit al het geval was - hetgeen de passagier heeft betwist - dan heeft de vervoerder nagelaten de duur en mate van deze capaciteitsreductie toe te lichten. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de vervoerder vanwege een capaciteitsreductie geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan.
4.8.
De vervoerder kan gelet op het voorgaande geen geslaagd beroep doen op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering dan wel de vertraging ten gevolge van de annulering te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.10.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 298,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 26 september 2019 en over € 48,40 vanaf 20 september 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 160,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter