In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van vlucht LH2304 van München naar Amsterdam op 26 september 2019. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De passagier stelde dat de annulering niet gerechtvaardigd was door buitengewone omstandigheden, zoals de vervoerder betoogde.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht inderdaad was geannuleerd, maar dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had aangevoerd dat de annulering te maken had met gewijzigde slottijden door de luchtverkeersleiding als gevolg van weersomstandigheden. De kantonrechter oordeelde echter dat onvoldoende was aangetoond dat de vlucht niet alsnog, zij het met vertraging, had kunnen worden uitgevoerd. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 298,40, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor het beroep op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter heeft ook de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder ongelijk kreeg in deze zaak.