Overwegingen
1. Op 31 augustus 2020 heeft eiser aangifte voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) gedaan voor een [merknaam] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De kilometerstand is 8.531 km. De datum van eerste toelating is 10 januari 2019. De auto is te naam gesteld op 21 september 2020. De RDW heeft de auto op 28 augustus 2020 gekeurd, waarbij de CO2-uitstoot aan de hand van het Duitse kentekenbewijs is vastgesteld op 273 gr/km (NEDC) en 273 gr/km (WLTP)
.De auto is geproduceerd in Mexico en was oorspronkelijk bestemd voor de Amerikaanse markt.
2. In de aangifte van de auto is de te betalen BPM berekend op € 3.406. Dit op basis van een taxatierapport, opgemaakt door [naam], verbonden aan MAB-tax op 22 augustus 2020, waarin de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat op basis van een X-Ray lijst van 24 augustus 2020 is bepaald op € 38.111. Rekening houdend met een totale schade (incl. btw) van € 13.853 die is gecalculeerd op 24 augustus 2020 en voor 100% de waarde vermindert en rekening houdend met gewone gebruikssporen, is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat door de taxateur bepaald op afgerond € 24.500. Bij de aangifte is geen inkoopfactuur overgelegd, en ook geen reparatienota(’s).
3. Op 19 september 2020 heeft de Ontvanger ter zake van de auto een bedrag van € 3.406 ter voldoening op aangifte ontvangen.
4. Na een kennisgeving naheffingsaanslag BPM te hebben gestuurd op 16 maart 2021 en een mededeling naheffingsaanslag BPM op 6 april 2021, heeft verweerder met dagtekening 7 mei 2021 een naheffingsaanslag BPM opgelegd aan eiser ten bedrage van € 20.226. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder geconcludeerd dat bij de naheffing een te hoge aftrek vanwege extra leeftijdskorting verleend is, namelijk € 1.194, in plaats van € 399 en dat de naheffingsaanslag dus € 795 te laag is.
5. Eiser heeft een brief van [merk] van 19 juni 2020 gericht aan Pon Automobielhandel B.V. overgelegd waarin onder meer staat:
“CO 2 Emissions combined: 157 g/km”.
6. Verweerder heeft navraag gedaan aan de RDW over de CO2-uitstoot van de auto. In een e-mail van 29 juli 2021 (overgelegd als bijlage 10 bij het verweerschrift) stelt de RDW dat zij bij invoer van het voertuig de CO2-uitstoot hebben overgenomen van het Duitse kentekenbewijs. Die CO2-uitstoot is 273 gr/km NEDC en 273 gr/km WLTP. De RDW geeft verder aan dat de door eiser overgelegde gegevens over de CO2-uitstoot (de hierboven aangehaalde brief van [merk]) onvoldoende is om de CO2-uitstoot van de auto te wijzigen, daarvoor zou eiser een origineel Certificaat van Overeenstemming (CVO) moeten laten zien. Verder zou eiser online een afspraak kunnen maken bij de RDW om de auto te laten keuren.
7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is onder andere in geschil of het taxatierapport van eiser bruikbaar is, ondanks dat de inkoopfactuur ontbreekt, verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, verweerder uit is gegaan van de juiste CO2-uitstoot van de auto, een correctie wegens ex-schade dient plaats te vinden, of de historische nieuwprijs juist is berekend, en of de verschuldigde BPM kan worden herleid vanuit de herrekende bruto BPM, welke is vastgesteld op basis van de restwaarde van een eerder ingevoerd referentievoertuig.
8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Vermindering wegens schade buiten normaal gebruik
9. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren auto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63). 10. Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat van dergelijke schade sprake is. Eiser heeft daartoe verwezen naar zijn taxatierapport. Verweerder heeft erop gewezen dat het taxatierapport opgemaakt en ondertekend is op 22 augustus 2020, terwijl de cruciale elementen van dat rapport, de koerslijst en de schadecalculatie, pas twee dagen later zijn opgemaakt en toegevoegd. In het verweerschrift is puntsgewijs toegelicht dat op de 24 kleine foto’s enkele krijtstrepen op de auto te zien zijn, maar geen schade. Verder is er geen inkoopfactuur overgelegd en voldoet het rapport niet aan de gestelde eisen, aldus verweerder.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto schade had op het moment van het belastbare feit. De taxateur van eiser heeft weliswaar een schadecalculatie van de door hem gestelde schade bijgevoegd van € 13.853, maar de daarin genoemde schade is niet te zien op de foto’s, zoals in het verweerschrift is toegelicht. Ook roept het vragen op dat de koerslijst dateert van en schadecalculatie pas is aangemaakt twee dagen nadat in het rapport de waarde al was bepaald. Verder zijn er geen reparatienota’s overgelegd en ook geen inkoopfactuur van de auto, zodat er geen licht is op wat de staat van de auto bij aankoop was en of er daadwerkelijk reparaties zijn uitgevoerd. Los van de vraag of het overleggen van dergelijke stukken verplicht is of kan worden gesteld, is dit alles naar het oordeel van de rechtbank in elk geval wel onvoldoende om de gestelde schade aannemelijk te maken.
Vermindering wegens ex-schade
12. Eiser heeft bij het beroepschrift foto’s van 10 juli 2019 gevoegd waarop een forse schade aan de voorzijde van de auto te zien is. Hij stelt dat daarom een blijvende waardevermindering van € 4.000 is opgetreden waarmee op grond van punt 3.3 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Bpm rekening gehouden moet worden. Verweerder wijst erop dat dit bij de aangifte gesteld had moeten worden en dat de taxateur van eiser geen aanleiding heeft gezien om met een dergelijke waardevermindering rekening te houden en ziet dat ook niet.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om aanvullend een bedrag als schade in aanmerking te nemen voor de omstandigheid dat sprake is van een ex-schade auto. Het is op zich natuurlijk mogelijk dat de aanwezigheid van een schadeverleden leidt tot een permanente waardevermindering van een auto, maar dat hoeft niet zo te zijn. Wanneer een schade volledig hersteld is kan het ook goed zijn dat een auto weer een prima of zelfs zeer goede conditie heeft. Daarom is het niet voldoende om naar algemeenheden, zoals wettelijke regelingen of bepaalde richtlijnen die de mogelijkheid bieden, te verwijzen, maar moet wel onderbouwd worden waarom het passend is om in een bepaald geval hiervoor een bepaald bedrag in aanmerking te nemen. De taxateur van eiser heeft daartoe klaarblijkelijk geen aanleiding gezien, terwijl dit wel op zijn weg lag. Er is verder geen specifieke onderbouwing gegeven. Gelet op de bij eiser rustende bewijslast is dit onvoldoende.
14. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verweerder geen hertaxatie door DRZ uit heeft laten voeren, niet meebrengt dat hij in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld of misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt. Verweerder heeft het taxatierapport en de foto’s van eiser bekeken, heeft gemotiveerd waarom de opgevoerde waardevermindering wegens schade niet geaccepteerd wordt en is er vervolgens toe overgegaan om zonder verder (fysiek) onderzoek een naheffingsaanslag op te leggen. Dit is niet onzorgvuldig, omdat verweerder niet gehouden is om een fysieke controle uit te voeren – ook niet als hij een aangifte verwerpt –, maar dit slechts een van de mogelijkheden is om belastingplichtigen te kunnen controleren. Deze controlebevoegdheid is niet bedoeld om belastingplichtigen een extra bewijsleveringsmogelijkheid te geven. Het is immers aan eiser om een waardevermindering wegens schade aannemelijk te maken en daarvoor voldoende bewijs te vergaren, en de Belastingdienst is niet onzorgvuldig door dit op andere wijze dan door een hertaxatie te bestrijden. Verweerder neemt hoogstens een bewijsrisico door zelf geen hertaxatie uit te voeren. Een dergelijke handelswijze komt niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zie ook gerechtshof Den Haag 15 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2696). 15. Eiser stelt dat verweerder de historische nieuwprijs van de auto onjuist heeft vastgesteld en dus tot een te laag afschrijvingspercentage van de auto is gekomen, op basis van de koerslijstwaarde (zonder extra schade) van € 38.111. Volgens eiser moet de berekening van de historische nieuwprijs € 113.423 zijn, aangezien verweerder van een CO2-uitstoot van 273 gr/km uitgaat. Verweerder is daarentegen uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 75.613, op basis van de door eiser aangeleverde koerslijst en de referentieauto waarvan eiser de handelswaarde wil gebruiken, zijnde een auto met een CO2 uitstoot van 157 gr/km.
16. Eiser voert een rekenkundig betoog op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat de historische nieuwprijs veel hoger gesteld moet worden dan de door hem gehanteerde gebruikte referentieauto uit de koerslijst ooit heeft gehad. Door deze te hoge, fictieve nieuwprijs, komt eiser ook tot een te hoog afschrijvingspercentage dat niet spoort met de waardevermindering die in werkelijkheid ter zake van die referentieauto kan worden geacht te zijn opgetreden. Bij het bepalen van de hoogte van het afschrijvingspercentage moet naar het oordeel van de rechtbank steeds met dezelfde gegevens worden gerekend, dat wil dus zeggen: naast de handelswaarde, ook met de nieuwprijs die in de koerslijst is vermeld voor het uit die koerslijst gebruikte voertuig. Dat de geregistreerde CO2-uitstoot van onderhavige auto hoger is (zoals uit het hierna volgende blijkt), en dientengevolge voor deze auto een hoger bedrag aan BPM zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis ter vaststelling van het afschrijvingspercentage (zie ook gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:355). Het gelijk is ook in zoverre aan verweerder, het afschrijvingspercentage is juist berekend. 17. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto geproduceerd is voor de Amerikaanse markt. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de RDW op basis van het Duitse kentekenbewijs de uitstoot van de auto heeft vastgesteld op 273 gr/km. Eiser heeft niet betwist dat in Duitsland de CO2-uitstoot wordt vastgesteld aan de hand van de eisen die de Europese regelgeving daaraan stelt. Dat zijn dezelfde eisen die in Nederland worden gesteld. Ter zitting heeft eiser betoogd dat er ten aanzien van de CO2-uitstoot een fout kan zijn gemaakt in Duitsland, gelet op het grote verschil tussen de CO2-uitstoot zoals vermeld door de fabrikant (157 gr/km) en die op het kentekenbewijs (273 gr/km). De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond. In dit geval vormt het Duitse kentekenbewijs de meeste sterke vorm van bewijs, aangezien daar een officiële keuring door de bevoegde Duitse instantie aan ten grondslag moet liggen. De brief van [merk] aan Pon is dus van minder gewicht, en bovendien is onopgehelderd gebleven waarom [merk] op 19 juni 2020 een dergelijke brief aan Pon zou sturen. Wat betreft de gestelde fout, was eiser in de gelegenheid gesteld om de auto nogmaals te laten keuren bij de RDW om zodoende de CO2-uitstoot opnieuw vast te laten stellen. Eiser heeft van deze gelegenheid kennelijk geen gebruik gemaakt. De rechtbank zal daarom voor de berekening van de verschuldigde BPM uitgaan van de CO2-uitstoot zoals vermeld op het Duitse kenteken (vergelijk Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, r.o. 3.6.2). 18. Het beroep van eiser op de CO2-uitstoot van de door hem aangevoerde referentieauto’s wordt verworpen, omdat de omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, niet uitsluit dat ook bij gelijke productiejaren en gelijke tijdstippen van eerste toelating op de weg de CO2-uitstoot van deze auto’s verschilt (Hoge Raad, 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561). Ook al zou komen vast te staan dat sprake is geweest van de door belanghebbende gestelde verschillende meetmethoden voor de vaststelling van de CO2-uitstoot, dan staat daarmee niet vast dat (en zo ja, in hoeverre) het genoemde verschil in CO2-uitstoot het gevolg is van het hanteren van een andere meetmethode of te wijten is aan de omstandigheid dat de auto voor de Amerikaanse markt is geproduceerd, en daarmee een andere uitvoering of andere software (motormanagement) heeft en een daarmee samenhangende hogere CO2-uitstoot heeft. 19. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto BPM van bepaalde eerder ingevoerde en volgens eiser gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode). Dit standpunt is door eiser niet onderbouwd en wordt door verweerder bestreden.
20. Voor zover de herleidingsmethode in geschil is in deze zaak, is de rechtbank van oordeel dat het in dit geval is gebleven bij de stelling dat er gelijksoortige auto’s zijn met een lagere rest BPM, maar dat onvoldoende onderbouwd is dat daarvan ten aanzien van deze auto sprake is. Eiser heeft aangifte gedaan en heeft daarbij gekozen voor een methode van afschrijving waarbij wordt uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van een koerslijst. Het hieruit voortvloeiende afschrijvingspercentage is in mindering gebracht op de historische bruto BPM die voor de onderhavige auto verschuldigd zou zijn en daarmee is gewaarborgd dat eiser niet méér BPM betaalt dan er nog geacht wordt te rusten op soortgelijke auto’s die zich ten tijde van de invoer al op de binnenlandse markt bevonden. Anders dan eiser lijkt aan te nemen, is het in het kentekenregister bij een bepaalde auto opgenomen bedrag niet altijd de werkelijk betaalde BPM en daarom is dat register dus voor het bepalen van de BPM-belastingdruk niet maatgevend (zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1894). Indien het al zo zou zijn dat er auto’s op de binnenlandse markt zijn met een veel lagere rest BPM, dan zou dit bovendien gereflecteerd worden in de handelswaarde van soortgelijke auto’s en dus al in de koerslijst verdisconteerd zijn. 21. Het is niet aannemelijk dat door de naheffingsaanslag een zwaardere BPM-last op eisers auto is komen te rusten dan rust op soortgelijke auto’s die zich ten tijde van het belastbare feit al op de binnenlandse markt bevonden. Artikel 110 van het VWEU is niet geschonden.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.