Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 juni 2021;
- akte houdende overlegging producties 1 t/m 26;
- een nadere productie 27 van de kant van de Stichting bij conclusie van antwoord in incident;
- het vonnis in incident van 2 maart 2022;
- de conclusie van antwoord van 17 augustus 2022 met productie 1 t/m 5;
- de rolbeslissing van 6 juli 2022 en de daarin genoemde stukken;
- het tussenvonnis van 9 november 2022;
- een B8 formulier van 2 februari 2023 met akte houdende overlegging aanvullende productie 28 van 13 februari 2023 van de Stichting;
- de mondelinge behandeling van 13 februari 2023 waarbij partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekening is bijgehouden.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
bis). Zoals is overwogen in het incidentele vonnis is de Nederlandse rechter op grond van art. 7 sub 2 Vo Brussel I
bisbevoegd van de vorderingen van de Stichting jegens Volkswagen AG kennis te nemen omdat de grondslag van de vorderingen onrechtmatige daad is en de schade zich in Nederland heeft voorgedaan. Dat de schade zich voordoet in de lidstaat waar de auto is gekocht, heeft het Hof van Justitie bevestigd in haar arrest van 9 juli 2020 (zaak C-343/19).
Zij produceert auto’s met de bedoeling deze over de gehele wereld aan onder andere consumenten te verkopen. (…) en exporteert zij de auto’s in samenwerking met de importeur naar Nederland, (..) Voorts verschaft Volkswagen AG het ontwerp, de standaardteksten, templates en productinformatie ten behoeve van de marketing voor de betrokken auto’s in Nederland.”Hoewel Volkswagen AG niet direct zaken doet met consumenten, is zij gelet op het vorenstaande wel zodanig actief betrokken bij het verkoopproces met consumenten dat zij als handelaar in de zin van artikel 6:193a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft te gelden. Met de ACM is de rechtbank van oordeel dat een effectieve bescherming van de consument ernstig zou worden ondermijnd als het verbod op oneerlijke handelspraktijken slechts zou gelden voor de laatste schakel in de verkoopketen naar de consument.
de plaatsing van verboden manipulatiesoftware in de betrokken auto’s als onderdeel van het verkrijgen van typegoedkeuring” en “het maken van reclame-uitingen voor de betrokken auto’s (…). [en het leveren van] het ontwerp van brochures voor de Nederlandstalige websites, templates van advertenties en productinformatie die gebruikt wordt in commercials op de Nederlandse markt.” (zie het citaat hiervoor onder 3.9) handelingen zijn die onder het toepassingsbereik van het begrip handelspraktijk in de zin van de WOH vallen. Het gaat hier immers om noodzakelijke voorbereidingshandelingen voor de levering en uiteindelijke verkoop van de betrokken voertuigen aan consumenten respectievelijk handelingen die rechtstreeks verband houden met de verkoopbevordering van de betrokken auto’s in Nederland.
.Ook neemt zij het oordeel van de ACM over dat is voldaan aan het cumulatieve vereiste dat door het handelen van Volkswagen AG het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar is beperkt. Door het gebruik van de manipulatiesoftware en het verzwijgen daarvan, is sprake van beïnvloeding van het gedrag van de consument. Hierdoor is de gemiddelde consument namelijk actief beperkt in zijn mogelijkheid om een geïnformeerd besluit kunnen nemen en is hij ertoe aangezet een besluit te nemen dat hij anders – als hij wel goed was geïnformeerd over het gebruik van het manipulatie-instrument – mogelijk niet had genomen. Daarmee is voldaan aan beide vereisten van artikel 6:193b lid 2 BW en is dus sprake van een oneerlijke handelspraktijk en dus van onrechtmatig handelen. De verwijzing van Volkswagen AG naar een onderzoek naar beweegredenen van consumenten bij de aankoop van een auto, waaruit naar voren komt dat minder dan 2% van de consumenten aangeeft hun voertuig aan te schaffen omwille van milieuoverwegingen en dat andere factoren zoals gebruiksgemak, prijs en design en zelfs kleur van significant meer gewicht zijn, maakt dat niet anders. De vraag of en in hoeverre consumenten zich bij hun aankoopbeslissing laten leiden door milieuoverwegingen is immers een andere dan de vraag of consumenten ook sjoemeldiesels zouden hebben gekocht als ze hadden geweten dat deze waren voorzien van manipulatiesoftware. Bovendien blijkt uit de uitingen van Volkswagen AG zelf in de brochure uit juni 2010 (een maand voor aankoop van de auto door [A.]) dat Volkswagen AG onderkent dat duurzaamheid in juni 2010 weldegelijk een rol speelt in de besluitvorming van de gemiddelde consument. In de brochure staat op pagina 43-47 onder meer (onderstreping rechtbank):