ECLI:NL:RBNHO:2023:2753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
8205850
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een geannuleerde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar Bakoe op 29 september 2017. De vlucht LH987 van Amsterdam naar Frankfurt werd geannuleerd, waarna de passagiers compensatie eisten op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en slotvertragingen.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat niet was gebleken dat de vervoerder niet in staat was om de vlucht uit te voeren, zelfs niet met een verbeterd slot. De kantonrechter wees de vordering van de passagiers toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 1.381,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechter benadrukte dat de vervoerder zijn verplichtingen jegens de passagiers niet was nagekomen en dat de annulering niet gerechtvaardigd was op basis van de aangevoerde omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8205850 \ CV EXPL 19-18739
Uitspraakdatum: 22 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2.
[passagier sub 2],
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm & L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 september 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Heydar Aliyev International Airport Bakoe (Azerbeidzjan) op 29 september 2017 met de vluchtcombinatie LH987 en LH612.
2.2.
Vlucht LH987 van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 september 2017, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2017 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden en dat de (vertraging op de eindbestemming als gevolg van de) annulering, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
4.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.4.
Het toestel dat de vlucht in kwestie zou uitvoeren stond gepland om eerst vlucht LH986 van Frankfurt naar Amsterdam met een schemavertrektijd van 06:20 uur UTC uit te voeren. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder, onder verwijzing naar de
ATC-Slot History(productie 3 bij antwoord), voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertrektijd van vlucht LH986 meermaals is gewijzigd in verband met slechte weersomstandigheden te Amsterdam. De vervoerder doet geen beroep op de weersomstandigheden als zodanig, maar betoogt dat hij als gevolg van de langdurige slotvertraging geen andere keuze had dan tot annulering van vlucht LH986 over te gaan. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van de passagiers dat de weeromstandigheden niet dusdanig waren dat er niet langer gevlogen kon worden.
4.5.
Een nieuw slot opgelegd door de luchtverkeersleiding is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder dient immers altijd een door de luchtverkeersleiding afgegeven slot op te volgen. Het betreft dan ook een buitengewone omstandigheid. Niet uitgesloten is echter dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een latere vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd.
4.6.
De passagiers stellen dat de vervoerder de vlucht voortijdig heeft geannuleerd. Op het moment van annuleren was voorspeld dat de weersomstandigheden rond de schema aankomsttijd van de voorafgaande vlucht zouden verbeteren. De passagiers verwijzen in dit kader naar het overgelegde TAF-bericht (productie 4 bij repliek). De passagiers stellen dat het aannemelijk is dat wanneer de vervoerder had gewacht op een slotverbetering, de voorafgaande vlucht – en ook de vlucht in kwestie – met minder dan 96 minuten vertraging had kunnen worden uitgevoerd, waardoor zij hun aansluitende vlucht hadden kunnen halen. Tevens wijzen de passagiers erop dat tussen 09:00 uur (lokale tijd) en 10:00 uur (lokale tijd) op Schiphol 45 vluchten zijn gearriveerd. Van deze vluchten zijn er slechts twee meer dan twee uur vertraagd. Meer dan de helft van de vluchten is bovendien met een vertraging van minder dan 90 minuten op Schiphol aangekomen. De vervoerder heeft hiertegen aangevoerd dat er, gelet op het uitzonderlijke karakter van de slotvertragingen en de chaos die hierdoor was ontstaan op de luchthaven van Amsterdam, ook bij verbetering van de weersomstandigheden, geen zicht op verbetering van het slot bestond.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder zijn verweer, gelet op de gemotiveerde stellingen van de passagiers, onvoldoende heeft onderbouwd. Onvoldoende is gebleken dat het toestel geen verbeterd slot meer zou (kunnen) krijgen en dat de vertraging alleen nog maar zou oplopen. De vervoerder heeft verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9039), waarin is geoordeeld dat bij het vooruitzicht op een vertraging van 83 minuten de luchtvaartmaatschappij niet gehouden is te wachten op een mogelijk nieuwe CTOT. Anders dan in die zaak, is in deze zaak gesteld noch gebleken dat de passagiers op het moment van annuleren, ook bij een substantiële verbetering van de slotvertraging, de aansluitende vlucht niet meer konden halen. In de onderhavige zaak heeft de vervoerder de stelling van de passagiers dat zij hun aansluitende vlucht met een slotverbetering van 31 minuten nog hadden kunnen halen niet betwist.
4.8.
De vervoerder heeft verder nog verwezen naar de vonnissen van deze rechtbank van 14 april 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:4196 en ECLI:NL:RBNHO:2021:4197), 24 november 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:11218), 20 april 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:3751) en 25 mei 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:4796). Anders dan de aangehaalde zaken, was in de onderhavige zaak geen sprake van een capaciteitsreductie.
4.9.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gewijzigde slottijden ertoe hebben geleid dat er geen andere optie was dan voorafgaande vlucht – en als gevolg daarvan de vlucht in kwestie – te annuleren. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Het beroep van de vervoerder op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.11.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.381,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 29 september 2017 en over € 181,50 vanaf 9 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter