ECLI:NL:RBNHO:2023:3649

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
9104801
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht HV5765 en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Transavia Airlines C.V., wegens vertraging van hun vlucht HV5765 van Amsterdam Schiphol naar Costa Brava op 29 april 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waaronder een stroomstoring op Schiphol en een pechgeval op de landingsbaan van Alicante.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de vervoerder heeft niet voldoende onderbouwd hoe de vertragingsduur is opgebouwd en heeft nagelaten om relevante documentatie te overleggen. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen dat de vertraging volledig te wijten was aan buitengewone omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 4.750,00, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De totale veroordeling van de vervoerder bedraagt € 5.476,00, inclusief proceskosten. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9104801 \ CV EXPL 21-1930
Uitspraakdatum: 12 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[betrokkene 1], wonende te [plaats 1],

2.
[betrokkene 2],wonende te [plaats 2], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige 1],wonende te [plaats 3]
,
3.
[betrokkene 3],wonende te [plaats 4],
4.
[betrokkene 4],wonende te [plaats 5],
5.
[betrokkene 5],wonende te [plaats 6],
6.
[betrokkene 6],wonende te [plaats 7],
7.
[betrokkene 7],wonende te [plaats 6],
8.
[betrokkene 8],in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind
[minderjarige 2],
9.
[betrokkene 9], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige 3],
allen wonende te [plaats 12],
10.
[betrokkene 10],wonende te [plaats 2],
11.
[betrokkene 11],wonende te [plaats 8],
12.
[betrokkene 12],wonende te [plaats 8],
13.
[betrokkene 13],wonende te [plaats 9],
14.
[betrokkene 14],wonende te [plaats 10],
15.
[betrokkene 15],
16.
[betrokkene 16], pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 4]en
[minderjarige 5],allen wonende te [plaats 11]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. L. Kloot

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 28 april 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten over de schriftelijke reactie van de vervoerder.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Costa Brava Airport (Spanje) met vlucht HV5765 op 29 april 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagiers sub 2, sub 8, sub 9 en sub 16 zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens hun minderjarige kinderen te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2018, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 847,00 dan wel € 756,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 13 juni 2018 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De kantonrechter heeft geen acht geslagen op het in de laatste akte van de passagiers opgenomen commentaar dat niet ziet op de door de vervoerder in zijn laatste conclusie overgelegde producties. De passagiers zijn door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld om zich over die producties uit te laten, maar niet om het in de eerdere twee schriftelijke rondes gevoerde debat voort te zetten.
4.3.
De vervoerder heeft primair aangevoerd dat de minderjarige passagier [minderjarige 2] (hierna: de babypassagier) op de datum van de vlucht jonger was dan twee jaar. Voor haar is geen eigen ticket gekocht, noch is een stoel voor haar gereserveerd. Weliswaar is een bedrag van € 20,00 voor de babypassagier betaald, maar de vervoerder stelt zich op het standpunt dat dit bedrag slechts ziet op administratiekosten en dat de babypassagier gelet daarop gratis heeft gereisd, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De passagiers betwisten dat de babypassagier gratis heeft gereisd. Zij verwijzen in dit kader naar een vonnis van de rechtbank Limburg van 1 april 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:2602). In die zaak was een bedrag van € 40,00 voor de babypassagier in rekening gebracht, zodat de rechtbank Limburg oordeelde dat de babypassagier niet gratis had gereisd.
4.5.
In artikel 3 lid 3 van de Verordening staat het volgende: “
Deze verordening geldt niet voor passagiers die gratis reizen of tegen een gereduceerd tarief dat niet rechtstreeks of indirect voor het publiek toegankelijk is. Passagiers die in het bezit zijn van tickets die door een luchtvaartmaatschappij of touroperator zijn verstrekt in het kader van een Frequent Flyer-programma of een ander commercieel programma, vallen echter wel onder deze verordening.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat een passagier waarvoor slechts administratiekosten zijn betaald, ‘gratis’ reist in de zin van de Verordening. De Verordening is in een dergelijk geval niet van toepassing (zie ook het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 6 juli 2022,ECLI:NL:RBNHO:2022:5948). Het is, gelet op het verweer van de vervoerder, aan de passagiers om voldoende aannemelijk te maken dat het betaalde bedrag van € 20,00 meer omvat dan enkel administratiekosten. De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers hier niet in zijn geslaagd. Het is dan ook onvoldoende komen vast te staan dat de babypassagier niet gratis heeft gereisd, zodat de conclusie is dat de Verordening voor de babypassagier niet van toepassing is. Van de hoofdsom zal om die reden in elk geval een bedrag van € 250,00 worden afgewezen.
4.7.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
4.8.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.9.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is uitgevoerd met het toestel PH-HZN. Dit toestel heeft voorafgaand aan de vlucht nog vier andere vluchten uitgevoerd, de HV6143 (AMS-ALC), de HV6144 (ALC-AMS), de HV5423 (AMS-PSA) en de HV5424 (PSA-AMS). Vlucht HV6144 had een oorspronkelijke vertrektijd van 08:15 uur UTC. De vervoerder heeft, onder verwijzing naar productie 20 bij antwoord, aangevoerd dat deze vlucht meermaals een gewijzigd slot opgelegd heeft gekregen in verband met een stroomstoring op Schiphol (code OE81). Dit heeft tot een vertrekvertraging van 2 uur en 5 minuten geleid. Vanwege tegenwind op de route (productie 23 bij antwoord) kon het opgelegde slot van 10:20 uur UTC niet worden gehaald. Dit heeft een aanvullende vertraging van 1 uur en 13 minuten veroorzaakt. Hoewel de HV6144 uiteindelijk om 11:33 uur UTC van de gate is vertrokken, kon het toestel, wegens een pechgeval op de landingsbaan van Alicante en een staking van de Franse luchtverkeersleiding, pas om 12:30 uur UTC – dus 57 minuten later – opstijgen. De voornoemde omstandigheden hebben tot een vertrekvertraging van 4 uur en 15 minuten geleid. De vertraging is tijdens de uitvoering van de vlucht iets ingelopen, zodat vlucht HV6144 uiteindelijk met een vertraging van 3 uur en 39 minuten in Amsterdam is aangekomen.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat in dit geval in het midden kan blijven in hoeverre de vertraging van vlucht HV6144 het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De passagiers zijn met 5 uur en 29 minuten vertraging op hun eindbestemming aangekomen. De passagiers hebben terecht opgemerkt dat de vervoerder, net als in het aangehaalde vonnis van deze rechtbank d.d. 3 maart 2021, niet heeft uitgewerkt hoe de vertragingsduur voor de onderhavige vlucht is opgebouwd. Weliswaar heeft de vervoerder onder verwijzing naar het OCC Management Report (productie 7 bij antwoord) aangevoerd dat de vertraging van vlucht HV6144 doorwerkt naar de onderhavige vlucht, maar de vervoerder heeft nagelaten om te onderbouwen welke vertragingsduur dit heeft veroorzaakt. Bovendien heeft de vervoerder niet toegelicht hoe de aanvullende vertraging is ontstaan. Ook indien vast zou komen te staan dat de vertraging van vlucht HV6144 volledig te wijten is aan buitengewone omstandigheden, valt niet uit te sluiten dat de duur van de
reactionary delaytijdens de uitvoering van de rotatie is teruggelopen tot minder dan drie uur, terwijl de totale vertraging wegens problemen elders op de rotatie is opgelopen. Het had, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de passagiers, op de weg van de vervoerder gelegen om, bijvoorbeeld, de vluchtrapporten met een specificatie van alle deelvertragingsoorzaken van alle betrokken vluchten over te leggen. De vervoerder heeft dit nagelaten. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat de vertraging op de eindbestemming voor de duur van meer dan drie uur te wijten is aan (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.11.
De kantonrechter komt derhalve niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder, mede gelet op de toestelwissel, voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging op de eindbestemming, tot een bedrag van € 4.750,00 worden toegewezen.
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.13.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 726,00 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 5.476‬,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.750,00 vanaf 29 april 2018, en over € 726,00 vanaf 28 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 660,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 132,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter